beschermen. Of weet je 't misschien niet hoeveel wij hier op 't Kromveld bij andere fabrieken zelfs in ons land, ten achter zijn?’
‘Niemendal van. - Mag gezond blijven!’ zegt Elie.
‘Daar weet jij niet van!’ roept Wouter met een smadelijken lach; en als hij in éenen adem met de opsomming van vele grieven vervolgt, dan besluit hij, bijna zich zelven vergetend, terwijl hij den uitdrager beschouwt als wil hij het antwoord uit zijne trekken lezen:
‘Jij weet niet dat de jonge patroon nog bovendien de arme fabrieksmeisjes in zijn net zoekt te strikken? De ellendeling!’
Op Elie Mager's gelaat was niets te lezen. Als Glover naar Bronsberg en Klaartje vroeg, dan zou Elie geen nee zeggen, dát was de afspraak met Binzer. Daarvoor had hij de twintig stuivertjes ontvangen. En - vroeg nu Glover naar Bronsberg en Klaartje? Nee! - Wat gaat Elie die vraag dan aan! - Als Glover niet verder komt dan kan Elie zich neutraal houden, en blijft de gulden, de gulden voor Esther's kind.
‘Watblief? In zijn net? Fabrieksmeisjes?’ zegt Elie: ‘Zal ik liegen en ja zeggen, als ik van geen meisjes gehoord heb?’
Wouter ziet Elie eenige oogenblikken stilzwijgend maar doordringend aan. - Goddank hij ontkent het te weten. Goddank!
Een schaduw die door het voorhuis gleed, doet hem het hoofd naar de straatzijde keeren.
- Was dat Hanna Van Til!
Ook Elie heeft haar gezien. Hij begrijpt niet hoe zij zich heden zoo gedurig in de nabijheid van zijn woning vertoont, en nu zelfs zijn deur voorbij gaande naar binnen ziet, terwijl zij in den regel deze buurt zorgvuldig zoekt te vermijden. - Zou ze iets noodig hebben? denkt Elie: - Och, of ze van Elie iets noodig had!
In hetzelfde oogenblik wijst Glover naar buiten:
‘Ha! als ik niet zelf gezien had dat hij dat arme schepsel dáar, in zijn kamer heeft gelokt;’ herneemt hij met klem.
Elie Mager is plotseling bleek geworden, vreeselijk bleek; maar Wouter, nogmaals met den blik naar buiten, bemerkt het niet.
Elie heeft zich hersteld:
‘Wie was het?’ zegt hij met het oog naar de deur.
‘Hanna Van Til;’ antwoordt Wouter; en als hij wijst naar het hoofd: ‘Of het hier bij haar pluis is dat weet ik niet, maar zooveel is zeker dat het mooie schepsel te goed is om door zoo'n sinjeur te worden in 't vuil getrapt.’
- God straf 'm! bromt Elie onhoorbaar; en haastig naar de deur gaande ziet hij rechts en links, doch Hanna bespeurt hij niet, want op hetzelfde oogenblik dat zij Elie naar buiten ziet komen, spoedt ze zich voort, en verdwijnt nogmaals om den hoek der smalle straat.