VIII. Met eigen oogen gezien.
Willem Bronsberg bevindt zich bij het luiden van de morgenbel reeds op het kantoor 'twelk grenst aan de kamers die hij op Het Kromveld bewoont.
Een pijnlijke trek teekent ook heden zijn edel gelaat, nu hij een paar groepen fabrieksarbeiders, waaronder een aantal kinderen, ziet voorbijgaan.
- Arm volkje! zegt hij onhoorbaar.
En dan terwijl hij door een der hordjes meer nauwkeurig het oog vestigt op een achteraankomend jongske 'twelk door een bleek en ontzettend smerig meisje wordt voortgetrokken, fronst hij sterker de wenkbrauwen saam.
Zie, het jongske begon te schreien.
‘Ik wil niet!’ roept het luide.
‘Je moet. Kom mee. Toe, of ik knijp je!’ dreigt het meisje, en zij trekt het negenjarige jongske - 'twelk men zeker drie jarën minder zou geven, zóo hard dat het kind in zijn weerstrevend hellende houding, uitglijdt en op den grond valt.
Dat vallen heeft hem niet zeergedaan, neen, maar zijn onwil moet hij boeten:
‘Leelijke rakkerd!’ scheldt het meisje; en om den jongen nu tevens wat sneller tot opstaan te dwingen, volvoert ze haar zooeven geuite bedreiging, en knijpt met haar scherpe nagels het kind zoo hard in zijn hand, dat een vreeselijk gegil zelfs het werkvolk, reeds nabij den ingang der fabriek gekomen doet stilstaan en omzien.
In hetzelfde oogenblik is een kleine uiterst smerige werkvrouw op de kinderen toegevlogen:
‘Rekels!’ roept ze terwijl zij het meisje met den elleboog een stoot in den rug geeft, en den gillenden jongen met een ruk overeind trekt: ‘Moet moeder weer helpen!? Vooruit zeg ik, of vader zal van avond rug-pannekoek bakken. Alla bengel, vooruit!’
Juist op het oogenblik dat die moeder den voet licht om met haar klomp het bevel kracht bij te zetten, wordt er een luid geklop op het kantoorraam vernomen.
De vrouw en de werklieden van nabij en van verre, zien naar het raam.
't Venster wordt opgeschoven.
‘Vrouw, jij zult dat kind niet mishandelen!’ roept Bronsberg met krachtige stem.
‘Mishandelen! Ik?’ zegt de vrouw die in den aanvang een weinig onthutst is, maar zich spoedig heeft hersteld: ‘Nee mijnheer,