‘Hij verlakt ons;’ zegt vrouw Vlodder en dreigt met de vuist.
‘Ik jelui verlakken!’ herneemt Binzer terwijl hij weer omziet en stilstaat: ‘Doet me éen plezier, en als je straks de kamers van onzen braven mijnheer Bronsberg voorbijkomt, ziet dan eens of hij niet op je gezondheid zijn stukje kaas en zijn eitje bij de boterham eet. Waarachtig, dat doet hij op jelui gezondheid; en als hij dan genoeg heeft, dan komt hij eens kijken hoe lang het arme werkvolk het nog uithouden zal eer het sterft van honger. Goeje morgen.’
Binzer is verdwenen.
Met morrend gebrom, en straks met luidruchtig gepraat vervolgt het groepje werkvolk zijn weg.
‘Binzer heeft gelijk: van ons zweet en bloed mesten zij zich vet,’ roept vrouw Draaier: ‘en zeker, even zoo goed die valsche vieze-kadee als het oude vat.’
‘Wie noemt ze de vieze-kadee?’ grinst een jongen.
‘Wel den mooien student met zijn schijnheilige praatjes.’
‘Dat is niet waar!’ roept Hanna: ‘als er éen is die het goed met ons meent dan is het mijnheer Bronsberg.’
‘Dat hij het goed met jou meent dat kan wel wezen: 't is er net zoo'n heer naar;’ piept een geel mager en mankloopend meisje die, ofschoon ze reeds achttien jaren telt, er uitziet als een kind van hoogstens veertien.
‘Wát?’ roept Hanna terwijl ze bliksems uit de donkere oogen schiet.
Het manke meisje wordt bang, en vlucht, snel hinkend, achter een paar vrouwen weg.
Een der jonge werklieden die het bij ondervinding heeft hoe Hanna een onreinen geest durft weerstaan, en zich daarover wreken wil, roept nu met schamperen lach:
‘Wat ze zegt? Wel, niets anders dan 'tgeen we allemaal weten: Mevrouw de freule moet hoogop, en de mooie patroon kan haar bij z'n lief wel op den koop toe gebruiken.’
Een luid gelach verheft zich nu uit de groep, wier zedelijk standpunt helaas nog zoo laag is.
In hevige woede ontstoken, beurtelings bleek en rood wordend, balt Hanna de vuist, en...Maar neen! Met de tanden nijpt ze de lippen in bloed. Neen, ze zal zich niet verlagen om dien gemeenen lasteraar in het aangezicht te slaan.
‘Als mijn vader komt,’ zegt ze een oogenblik later, bijna schreiend: ‘dan zal ik hem zeggen dat hij jou doodschieten moet.’
Een nog luider gelach klinkt er weer uit de groep - die straks door het hek van Het Kromveld, den dijk verlaat.