Hij bedwingt zich met geweld. - Ziezoo, nu kan hij spreken
‘Klaartje in opspraak brengen. Hoe meen je?’
‘Wel dat die mooie mijnheer, vóor ze zoo ziek werd, haar bij avond en ontijd.....’
‘Hê, wát!’ zegt Wouter op zonderling zachten toon....’
Binzer daardoor aangemoedigd, vervolgt:
‘Wel - dat hij haar in zijn kamers heeft gelokt Glover. - Maar of ze..... O God!’..... krijt de spreker in 'tzelfde oogenblik, want Wouter, buiten zich zelven van woede, heeft den baas in den halsdoek gegrepen, en wringt de ijzeren vuist zoo krachtig, dat het den man voor de oogen duizelt:
‘Als je liegen wilt doe het dan tegen een ander!’ roept Wouter en werpt den lasteraar terzelfdertijd met een forschen stoot tegen het houtwerk.
Binzer, in den aanvang hevig ontsteld, zou nu den jongen werkman met dat hout den kop willen verpletteren Maar zijn belang vergeet hij niet: Dien Glover moet hij te vriend houden. Het middel om hem tegen Bronsberg op te ruien is wat al te krachtig geweest. En zich bedwingend zegt hij, terwijl hij naar den schouder tast waarmee hij zoo onzacht tegen het hout terecht kwam:
‘Zoo iets Glover, had ik van jou niet verwacht. Nee, dat je je zoo driftig maakt en geweld gebruikt tegen iemand die je als vriend te woord staat, dát had ik zeker nooit verwacht. Als jij, Glover, partij voor Bronsberg wilt trekken, en je arme Klaartje in 't ongelijk stelt, ga je gang, maar ik zeg je 't is een gevaarlijke kerel.’
Glover begrijpt den spreker niet:
‘Klaartje in 't ongelijk stellen. Ik? Partij trekken; ik, tegen haar! Wou jij niet zeggen dat Bronsberg.....?’
‘Niets, niets heb ik willen zeggen;’ herneemt Binzer: ‘geen enkel woord ten nadeele van je mooie Klaartje. Nee, dáarvoor zal God me bewaren!’
‘Je zoudt het ook moeten probeeren, al ben jij honderdmaal baas.’
‘Weggejaagde baas!’ valt Binzer in op een toon die moet uitdrukken: ziehier het slachtoffer van reinen zin en overtuigingsmoed! - En dan: ‘Wat heb ik anders gezegd dan dat de huichelaar ook het oog op dat lieve meisje had geslagen; maar zij: ze heeft het misschien niet eens begrepen. De Abel's zijn de beste lui die ik ken.’
‘Dat zou ik meenen!’ hervat Wouter: ‘Maar je hebt toch gezegd dat hij haar in zijn kamers heeft gelokt, en toen zag ik je zoo vreemd de schouders ophalen.’
‘Ik dacht Glover dat jij van geen verdraaien hieldt. - Als ik jou bijvoorbeeld in dat schuurtje had gelokt, zou dat een bewijs zijn dat je er in waart gegaan?’
‘Nee.’