Terwijl Abel nog sprak werd er een zacht geklop op de straatdeur vernomen.
Abel ging zien wie er wezen mocht. 't Was Tiel de spinner, een klein bleek man met een langen neus en een schreeuwerige stem.
‘Of Glover hier is?’ klonk de vraag.
‘Waarom?’ vroeg Abel.
‘Aldaarom,’ kraaide Tiel.
‘Wat is er?’ vraagt Glover die naar de deur gaat, terwijl hij met de hand het lamplicht ziet af te sluiten. En dan, als hij het bleeke gelaat van Tiel om den hoek der deur heeft bemerkt, vervolgt hij zachter: ‘Waarom moest je hier komen? Ze weten immers dat ik mijn woord houd.’
‘Maar er is haast bij;’ zegt Tiel geheimzinnig.
‘Wat? Waar is haast bij?’ vraagt Abel.
‘Tiel is gek vader;’ zegt Glover; en dan tot den spinner terwijl hij hem met de deur den langen neus bijna platdrukt: ‘Ga weg, je weet dat hier zieken zijn.’
Abel zag Glover van terzijde aan, en fronste het voorhoofd.
Moeder Lina zat bij de bedstee en was Klaartje behulpzaam met het pellen van 't ei.
‘En wat was het eind van den droom Klaartje?’ vorschte de moeder, terwijl zij tersluiks een blik op de mannen wierp.
Klaartje werpt mede een schuchteren blik naar de deur, en zegt dan zachtjes:
‘Och moeder, toen kwam er ineens op dat pad die leelijkerd, je weet wel.....’
‘Binzer....?’
‘Stil moeder; niet noemen.’
‘En toen?’
‘Toen greep hij weer naar mijn arm, maar ik vloeide zóo gauw langs hem heen dat hij mij niet vatten kon.’
‘Moet zij nu toch vertellen?’ zegt Wouter: ‘'t Is niet goed, ik hoor het aan 't kuchen.’
‘Laat haar eten Lina, en geef de kinders nog een snee roggebrood;’ zegt Abel. En dan zeer zacht tot Wouter, terwijl hij hem vertrouwelijk op den schouder klopt:
‘Wees voorzichtig Glover, uit de ongerechtigheid wordt geen heil geboren.’
‘Wie zegt je dat ik iets anders dan gerechtigheid wil?’
‘Wouter!’ roept Klaartje eensklaps, tamelijk hard.
Wouter is aanstonds toegeschoten, en als hij zich geheel en al over de geliefde heenbuigt, en haar een zoen op de bleeke wang drukt, dan fluistert zij:
‘Je wilt toch niemand kwaaddoen, is 't wel Wouter? Vader