‘Ja lieve kind, dat zal wel zijn; ik geloof óok dat je papa.....’
‘Och papa is waarlijk zoo goed, en hij houdt zoo innerlijk veel van je, mijn beste trouwe broeder. Maar hij is ziek niewaar? Hij drukte in den laatsten tijd zoo gedurig de hand op het hart. Ik vleide mij nog dat het een aanwensel was geworden omdat hij zeer bedroefd was August, zeer bedroefd....’
‘De generaal is nu ziek Jacoba.’
‘Noem hem niet bij dien titel August. Och ik bid je, maak mijn lieven vader weer gezond, en hij zal je zegenen inplaats.....’
‘Inplaats van mij te.... vervloeken;’ zegt Helmond zacht.
‘Hij wist niet wat hij zeide. Niewaar, als men dan ziek is; wanneer men met een hartkwaal te worstelen heeft!?’
‘Ja zeker Jacoba, dan.... dan is het zeer natuurlijk. - Maar nu,’ herneemt Helmond met inspanning, na een korte aarzeling: ‘nu kan ik hier toch niet van dienst zijn. Wat ik doen kon dat heb ik gedaan: hier komen met de beste bedoeling, op je dringend verzoek.’
‘En als je heengaat zal dan de arme papa zonder hulp moeten blijven? Zou jij.... jij August, hem aan zijn lot willen overlaten? - Nee nee, dat kun je niet, ik weet het zeker!’
‘Er is geen dadelijk gevaar Coba.’
‘Maar dat sluit in zich, dat er wel degelijk een naderend gevaar is. Om Godswil August, luister naar de inspraak van je liefhebbend hart. 'Al ware het dat mijn arme vader zich al te zeer aan je vergrepen had, jij zult toch aan de wet der reinste liefde gehoorzamen: “Doe wél dengenen die u haten.” Maar nee August, mijn lieve zieke vader haat je niet. Schrijf de middelen voor die hem redden kunnen. O ik bid je lieve August!’
Helmond ziet haar bewogen aan. Groote tranen wellen er op in zijn oogen. Hij onderdrukt ze met kracht.
‘En gaf ik een geneesmiddel Coba, wat zou het baten? Je vader zal geen medicijnen gebruiken, en het allerminst wanneer ik ze heb voorgeschreven.’
‘Maar ik bezweer je August, zóo mag het toch niet blijven; wat zouden tante en ik beginnen zonder eenige hulp!’
‘Ik zal dokter Alsma uit Briesborg laten komen Coba; 't zal niet geheel onnatuurlijk klinken dat de generaal liever een vreemde tot dokter heeft.’
‘Maar die kan eerst morgen hier zijn of van avond laat. O lieve August, zeg jij ons wat we doen moeten; zend de medicijnen die noodig kunnen zijn. O zie mij aan, ik zit in duizend angsten voor het leven van mijn trouwen vader.’
‘Ik herhaal het Coba, medicijnen zal hij toch niet innemen. Je kent zijn onwrikbaren aard.’
‘Ik heb het gevonden!’ roept Coba met vuur: ‘Jawel hij zal,