| |
Vijftiende hoofdstuk.
Nadat het soupeeren in de Oranje-zaal was afgeloopen, verspreidt men zich, alvorens het bal opnieuw zal beginnen, voor een goed deel in den tuin, waar Bus, met Bengaalsch vuur, wonderen verricht die hem zelf de handen vol verbazing doen ineenslaan.
Terwijl door sommige heeren die binnen bleven, de champagne nu min of meer als onschuldig water wordt gedronken, en daarentegen de thee die men ook buiten presenteert, door de meesten met een enthousiasme wordt begroet alsof men al wat er voorafging slechts genoten heeft om anderen plezier te doen; houdt Eva zacht lachend met eenige dames en heeren nabetrachting over de aardigheid, dat bij 't ontsteken van het eerste blauwwitte licht, ginds op de bank onder den bruinen beuk, een jeugdig paar in teedere omhelzing zeer duidelijk is te voorschijn gekomen. Dat paar, in zoete droomerijen verloren, had niets van de extraordinaire verlichting bemerkt alvorens een zacht - misschien wel een waarschuwend handgeklap verkondigde, dat men hen had uitgevonden. En, terwijl men lacht en praat, in 't eerst vooral over den armen Piet met zijn bleek Marietje; en men den avond prijst, en de gulheid van die lieve gastvrouw in 't bijzonder, staat de gastheer, ongemerkt uit het gezelschap verdwenen, op zijn studeerkamer voor de geopende schrijftafel.
‘Verwenschte champagne!’ zegt hij half luid: ‘Heb ik dan geen greintje macht meer over mijzelf? Wat doet het er toe of hij betaald is of niet; hij heeft een lichaam nog meer van streek en 't brein als een wijnvat aan 't gisten gemaakt. Morgenavond - 't is waar, dan moeten de zeshonderd en tien gulden voor Wulters gereed zijn....’ - Hé, hoe komt hij ineens op dien Wulters? Wat gaat hem die Wulters aan! Die man heeft geen vrouw die vier- of vijfmillioen kan verdienen op éen winter; in Engeland, in Amerika en overal. Wulters de schilder dat is geen man die hier op de partij past; dat is.... Stil Helmond, stil, je moet water drinken, je suizelt; je denkt verward. Fi donc! Die verwenschte champagne! Maar wáar is het zeker: met zoo'n vrouw ben je millionair of je 't weten wilt of niet, en Wulters behoeft niet bang te zijn, zoomin als iemand ter wereld....
| |
| |
Helmond staat een oogenblik met de hand aan het hoofd. 't Is hier koeler dan binnen, en koeler zelfs dan buiten. - Ei, denkt hij eensklaps opziende: Waarom ben ik ook eigenlijk hier gekomen?.... Ah ja! Die gek, die aartswauwelaar, die handendrukker....! Juist, verrukt over alles, wist hij dat er nog een surprise zou komen.... Een charade; een.... Ja juist. Hij had de afspraak gehoord dat mevrouw Helmond den majoor onder den tweeden dans na 't soupee zou vinden achter in den tuin.
.... 't Zou zeker een charade zijn - heeft Kippelaan erbij gereuteld, want mevrouw Van Leeuwen had ook al aan mevrouw Narwal gezegd, dat men nog heel wat zien en hooren zou. - De majoor had haar zeer geheimzinnig een briefje van mevrouw Helmond laten lezen; enfin, dat waren haar eigen woorden: ‘een charade en action!’
- Ah ja, nu weet Helmond weer alles: Toen die wauwelaar, verrukt over het nieuws 'twelk hij hier en daar had opgevangen, met zijn charade-illusies straks de zotste exclamaties over deze ‘heerlijke Italiaansche fête de nuit’ uitkraaide, toen heeft Helmond met alle krachtsinspanning een zeer buitengewonen aanval moeten bedwingen; immers hij had dien gek tegen het marmer der vestibule kunnen slingeren, hij had hem.... Goddank, zelfs na dien verwenschten champagne kon dokter Helmond toonen dat hij zichzelf altijd meester is. 't Zou de grootste dwaasheid zijn geweest om aan de praatjes van dien zotskap de geringste waarde te hechten.
- Ha, Helmond gevoelt dat het hem goed heeft gedaan hier even in de stilte te hebben vertoefd. 't Is belachelijk dat hij straks op zulk een gedachte kwam. - Ja nu weet hij 't weer: Om die Oostersche kris te halen was hij zoo ijlings naar boven gevlogen. - O waanzin, o champagne-gif! Eva, zij, mijn eenige, zij zou met dien majoor.....! - Groote God, ik ben ziek tegenwoordig. In denzelfden stond maak ik me bevreesd over 'tgeen mij een oogenblik tevoren het hart vol vreugde deed kloppen.
- Ben je geen ijdele dwaas? Zulk een vrouw! En rijk, ja rijk zijn we tezamen. Mijn wetenschap, háar goddelijk talent! En onze liefde! O God, draagt ze dan niet ons kindje onder 't hart!
Helmond meent na eenige oogenblikken dat hij weer geheel tot zijn natuurlijke kalmte is teruggekeerd.
Wat zijn gestel betreft - nu ja, wanneer Eva's feest voorbij is, dan zal hij eens een kuur beginnen; hij is inderdaad te gejaagd en te zenuwachtig voor een man van zijn leeftijd en kracht. - Komaan, nu moet hij terug naar beneden; die vreemde roes is voorbij.
‘Ik heb overal naar je rondgekeken mijn beste man;’ zegt Eva op den drempel der tuindeur, en terwijl zij hem even achter de breede gordijnen terzij trekt, drukt ze hem een zoen op de wang.
‘Beste kind, je zult kou vatten!’ vermaant Helmond die inweerwil
| |
| |
van zijn menschlievenden aard, de centimeter-juffrouw in zijn ziel verwenscht.
Eva is niet bevreesd. Maar, nu Helmond haar iets heeft ingefluisterd - want anderen konden het immers nog bezwaarlijk weten - nu doet ze haastig een zijden foulard om:
‘Jij ziet wat bleek beste. Er scheelt toch niets aan?’
‘Aan mij, Eva? Wel nee. - Je hebt immers voldoening van je feest?’
‘O ja, onbeschrijfelijk veel. Ik hoor overal zeggen dat het hier veel geanimeerder is dan bij de Debecque's. En....’
‘En....?’
‘Er wacht me nog iets.’
‘Je meent?’
‘Een geschenk. Een verrassing. Meer zeg ik niet. Nee nee, mannetjelief, meer zeg ik niet.’ Eva snelt nu voort, want ze had iets vergeten.
In een kleine achterkamer waar dezen avond een kok in 't wit zijn schepter zwaait, geeft Eva haar bevelen. Zij heeft aan papa en Louise gedacht. - Neen, ze wil dat toch liever eigenhandig beredderen. Hier, in deze groote mand legt ze snel en zonder dat men het bemerkt, een flesch champagne. Nu, in een overdekte schaal er bovenop, getruffeerde kalkoen en wat pasteitjes. Ziezoo, een groot stuk ponstaart kan op een papier daarnevens. Ja, nog iets van deze snoeperijen, en een proetje van die fijnigheden. Dát zal smaken. Ach ja, die goede papa kon niet komen. 't Was niet kiesch van mama dat zij nu óok maar niet stilletjes is thuis gebleven. Mama was....
- Wacht, wie zal die mand nu bezorgen? Ja wie? Die vreemden weten hier geen weg. - Ha, daar komt Bus. - Bus is in een livrei met rood en goud, hij heeft witte handschoenen aan; 't zweet loopt hem langs de slapen.
‘Ei Bus,’ zegt Eva op den drempel der kamer: ‘jij moest deze mand eens eventjes....’ Mevrouw Helmond ziet dat de kok haar juist de boodschap van de lippen kijkt.... ‘Ik zeg, je moest deze mand eens eventjes naar mevrouw Van Hake brengen, je weet wel de weduwe Van Hake.’
‘Nou!’ zegt Bus, ‘die zou ik niet kennen. En, alsdat 'et van u kwam....?’
‘Jawel,’ roept Eva hem toe, want ze snelde reeds voort. Onder 't geven van dat adres was ze vuurrood geworden.
- Nu 't was ook eigenlijk te dwaas om aan papa zoo'n mand te zenden. Morgen zal ze 't wel goedmaken. Ze rijdt er dan desnoods eens even naar toe 't Een en ander in een hoededoos, welzeker!
Eva weet niet hoe het komt, maar het hart klopt haar sterk in
| |
| |
den boezem, nu zij zich door den straks verlaten tuin ijlings naar de achterzijde spoedt.
Ginds bij den koepel wacht de majoor; hij zal dan eindelijk geven waarnaar ze zoo lang met fel bestreden ongeduld verlangde. Heeft ze goed gedaan met hem dat briefje te schrijven? - Wáarom zou ze het niet gedaan hebben! Zonder haar beleefd verzoek ware de majoor er zeker niet toe gekomen om die papieren te geven, terwijl een langer dralen zelfs gevaarlijk had kunnen worden, dewijl hij vroeger heeft gezegd dat het voornaamste stuk als curiositeit een groote waarde bezat. Wie weet of hij 't niet had kunnen verkoopen; aan een museum misschien!
Eva begrijpt dat zij het zeer goed heeft aangelegd. - Aan de jarige echtgenoot van dokter Helmond mocht de majoor niets weigeren, en - door de wijze waarop ze het behandelde, werden alle zwartgallige vizioenen van papa en manlief, volkomen te niet gedaan. Immers, inplaats van de honderden of duizenden guldens die men er hem voor schuldig zou zijn, kostte het haar nu geen enkelen stuiver.
Ofschoon Eva den weg kan vinden, het doet haar toch leed dat de meeste lichtballons reeds zijn uitgegaan. Achter in den tuin ziet ze er zelfs geen enkele meer. - O ja, zie, nog een blauwe ginds, en een roode wat verder.
't Is toch zonderling dat haar 't hart zoo klopt. Is er dan iets kwaads in wanneer men het bewijs gaat ontvangen dat men 't recht heeft om zich op een der hoogste sporten van de maatschappelijke ladder te plaatsen? Is het niet God zelf die de menschen in het aanzijn roept, ieder in den stand waarvoor Hij hem verordineerde? Kan het geen strijd tegen God worden genoemd indien men moedwillig verzuimt de plaats te hernemen die ons toebehoort? - Eensklaps staat Eva stil. - Wie zegt haar dat zij den naam van God daar iedellijk gebruikt? Wie zegt haar dat ze voortholt op het pad der lichtzinnigheid en der zonde....? - Als het alles eens waar was!!! Wat? - Ja zij weet het wel. - Ook van terzijde; ook van dienstboden en meer andere kleine, half in 't donker zich wrekende vijanden, heeft ze wel eens vernomen wat ze niet hooren wilde, en als de uitvloeisels van jaloezie heeft beschouwd. - Heeft dan die oude man gelijk; holt zij voort op een weg die ten verderve leidt.... op een weg die....? - O foei Eva, schaam je! zegt ze bijna hoorbaar terwijl ze weer haastig voorttreedt: In 't donker ben je bang. Kinderachtig kind! Is de verstooten vorstenzoon die een troon herovert, en zich met de weelde die tot een hof behoort omringt, dan ook een ‘verdoolde die jaagt naar verheffing boven zijn stand, en naar een weelderig genieten zonder arbeid in het zweet zijns aanschijns’!? - Foei Eva, je bent nog even bang in 't donker als toen je een kind waart. - Maar wie had ook kunnen denken dat
| |
| |
de lichten om halféen zouden uitgaan! Voort Eva, voort....!
- Ha, daarginder ziet ze iets bewegen. Ja, het treedt terug naar de zij van den koepel achter de fijne dennen.
- Komaan Eva, waarom gedraald! Voorwaarts, gerust! 't Is heden uw schoonste dag: Gravinne van Armeloo!
Dokter Helmond is merkbaar afgetrokken terwijl mevrouw Doelemeere hem attent maakt op den jongen Hardenborg en freule Marie Narwal, van welk paartje men - zij houdt het voor zeker - spoedig meer zal hooren.
- Waar was Eva? Hij ziet haar niet.
‘O wil me even excuseeren mevrouw, ik heb....’
Helmond vliegt met zijn blik de zalen rond. De wals is aangevangen. - Mijn hemel wat spelen die muzikanten hard en wild. - Waar is Eva? Weet die kapelmeester niet meer dat hij deze schetterende wals hier niet spelen moet! 't Is hem immers door Eva zelve gezegd. - Waar is ze dan.... Waar? - En hij, die majoor....?
‘Heb je mijn vrouw hier niet gezien Hardenborg?’
Freule Marie Narwal antwoordt, terwijl haar geliefde ontkennend rondtuurt:
‘Ik zag mevrouw voor weinige oogenblikken de groote zaaldeur uitgaan. Ik moet u eens eventjes zeggen dokter, dat uw vrouwtje er snoeperig uitziet. Zij vertelde me straks dat ze u met die lilajapon heeft verrast. Ik zei zooeven nog tegen Ar.... tegen den luitenant toen ze daar zoo heenzweefde: precies een reine! Zij heeft.....’
‘U houdt me ten goede freule, ik wilde.....’
‘Dokter ziet er fameus geaffaireerd uit, vin-je niet lieve; en vreeselijk bleek?’ zegt de fleurige beminde van Archibald Hardenborg, nadat Helmond zich in allerijl heeft verwijderd.
De Turksche wals klonk ruw en hard, waarschijnlijk te harder door de weerkaatsing van het glas der serre. Aan de tuinzijde stonden de ramen open.
In de danszaal vlogen de paren rond; 't ging zoo geanimeerd en luidruchtig dat de oude lui - die na 't soupee niet meer speelden - nog eens kwamen kijken. Zie, er had een kleine stagnatie plaats. Een der wielende paren - waarschijnlijk het dansen wat veel ontwend - sloeg in 't midden der zaal neer. Gelukkig bij 't opstaan lachten ze allebei zooals dat behoort, en de kapelmeester werd nog te meer aangevuurd om - op straks gedaan verzoek van den majoor - de wals met kloekheid door te zetten, terwijl de dansmeester vooral wat lang zou aanhouden aangezien ‘er een weddenschap was’.
‘Ha mon ami! Goddelijke soirée. Goddelijk, c'est le mot!’ roemt Kippelaan, terwijl hij Helmond's hand even vastklemt en dan,
| |
| |
door een sterken ruk naar beneden, diens arm bijna uit het lid trekt: ‘Parole d'honneur; in gespannen verwachting! Niemand iets van gezegd. Alleen mevrouw Toulaar en menheer Sommer - lieve menschen, vrienden van me. - 't Zal nu komen niewaar? Mevrouw al gezien. Jawel. Ze ging naar buiten. Charmant lieve vrouw, o charmant! Altijd gezeid! Een charade niewaar? Charade en action? Jawel, de majoor wacht met de costumes, achter in den tuin. Geobserveerd; jawel. Een beetje ondeugend misschien; maar enfin! Ik ben die ik ben. Charade niewaar? Allercharmantst! 'k Wil wel souffleeren.... Charade niewaar?’
‘Ja zeker, ik moet er bij zijn;’ heeft Helmond reeds in 't midden van den snellen Kippelaans-roffel geantwoord, en voort is hij den tuin ingesneld.
‘Maar we kunnen hier wel buiten blijven majoor. Ik mag mijn gezelschap.....’
‘Natuurlijk niet te lang alleen laten, natuurlijk! Maar wat ik u ter inlichting te zeggen heb mevrouw, wil ik niet dat door iemand zal beluisterd worden. - Sedert het échec dat ik leed....’
‘Dat is immers vergeten majoor?’
‘O volkomen, maar die omstandigheden rechtvaardigen toch eenigszins mijn houding. Ik behaal een groote overwinning op mijzelf mevrouw, vergeet dit niet. Uw gasten zullen u korter missen, indien u aanstonds besluiten kunt....? Zoo niet, dan keeren wij zonder over deze zaak verder te spreken naar uw heerlijke partij terug. We kunnen de zaak dan als afgedaan beschouwen.’
Weinige oogenblikken later staan Eva en Kartenglimp in den koepel, waarvan de deur door den majoor behendig gesloten is. Om haar dat eene papier te kunnen toonen moest er licht wezen. De majoor had er voor gezorgd. Een kleine lantaarn brandt op de tafel.
Eva heeft de papieren gezien, en niet gezien. 't Was haar inderdaad voldoende te weten dat dit laatste stuk - door een zekeren mijnheer Ronner onderteekend, en met eenige stempels en wapens voorzien - het document was waar men alles mee bewijzen kon. - Die majoor is toch waarlijk goedaardig. 't Is kinderachtig dat ze een oogenblik angst heeft gevoeld toen ze hier zou binnengaan. - En zie, terwijl hij haar nu het pakje met al die stukken tezamen overhandigt, en daarbij de bedoelde, hoogstbelangrijke inlichting geeft, dat hij door zijn invloed in Den Haag zeer zeker bewerken kan dat dokter Helmond reeds spoedig den naam en titel der Van Armeloo's zal kunnen aannemen indien hij zulks verkiest; zie, terwijl hij haar nu zoo gracieus dat kostbare geschenk overhandigt, nu zou het toch de verregaandste preutschheid zijn om den man niet met een vriendelijken handdruk haar innigen dank te betuigen, en hem te zeggen....
| |
| |
- Maar o God, wat is dat! Wat bedoelt hij nu! Hoe houdt hij haar hand zoo wonderlijk lang en vast in de zijne geklemd... wat wát eischt hij tot loon....?
De woede van den tijger is te grooter naarmate hij langer een begeerden buit moest missen. - Lang, zeer lang had hij zich ingetoomd; langer dan ooit te voren heeft hij zijn tijd zoeken af te wachten; maar nu, nu hij dan hier met haar alleen is, nu.....
‘O God, mensch wat wil je!’ roept Eva in hevigen angst.
‘Niets anders dan een dankbaren zoen voor het document van Ronner, mijn engelachtig kind!’
‘Vent! raak mij niet aan. Wat denk je! Met mijn nagels zal ik je de oogen uitkrabben hoorje. - Help, help!’
‘Ha!’ zegt Kartenglimp met vlammende oogen: ‘Is een enkele zoen te veel voor den titel van gravin!’
Eva in den hevigsten angst, neemt eensklaps het paket 'twelk hij haar zooeven overhandigde, en met een gillend: ‘Dáar! o God, moest dat je loon zijn!’ werpt ze het hem in 't aangezicht; en nogmaals gillend: ‘August, August! Helpt menschen, helpt!’
Een vreeselijke slag doet de koepel schudden. De glazen van een der deuren storten rinkelend op den grond. Door een hevige krachtsinspanning is het Helmond gelukt de gesloten deur te doen openspringen.
‘Goddank! Goddank!’ roept Eva, en in koortsachtige overspanning vliegt ze haar geliefde tegemoet.
Kartenglimp door het paket papieren ofschoon slechts licht aan het hoofd getroffen, maar vooral door Helmond's onverwachte komst geschokt, staat een oogenblik als verlamd. Eensklaps echter is zijn besluit genomen:
‘Je vrouw speelt een vreemde rol dokter. Zoodra zij haar man in haar nabijheid vermoedt zal ze zich houden alsof....’
‘Mijn God! August, hoe is het mogelijk!’ roept Eva bijna schreiend.
‘Lage ellendeling!’ zegt Helmond terwijl hij Eva vast aan zijn borst klemt, en Kartenglimp met een blik vol verachting doch schijnbaar kalm blijft aanstaren.
‘'t Zal de vraag zijn wie hier van ons beiden met recht een ellendeling heet;’ brult Kartenglimp met een ruwen vloek.
Eva trilt over al haar leden. Dokter Helmond kan zich beheerschen. Nu, nú vooral mag hij zich niet verlagen door het plegen van ruw geweld. Met nadruk zegt hij zacht:
‘Wanneer je wist mensch, wat er omgaat in mijn ziel, het zou je zelf verwonderen dat ik je niet met dezen stoel, in éen slag den boozen kop verpletter. Om mijn vrouw te sparen, die ik geen oogenblik langer aan je vilen blik wil blootstellen vergun ik je van hier te gaan. Wij spreken elkander nader. Ga heen!’
| |
| |
Kartenglimp inwendig bevend en overtuigd dat hij nooit zal herwinnen wat hij nu verloor, hij kan - inweerwil van den angst over Helmond's ‘wij spreken elkander nader’ den lust niet bedwingen om zich aanstonds over zijn nederlaag te wreken. Met ruwe vloeken en verwenschingen barst hij los, en noemt zeer zeker hém den grootsten ellendeling, die ter wille van een ijdele vrouw zijn zieken als dokter verwaarloost, wiens praktijk in weinige weken door schandelijk verzuim zoo goed als verloopen is, en die ten overvloede schuld maakt op schuld, met het uitzicht op den spoedigen dood van een braven pleegvader.
Eva's verontwaardiging kent geene grenzen meer. Toen dat monster - dien ze inderdaad slechts van den beginne afaan heeft geduld, omdat ze door hem tot de hoogste eer dacht te komen, toen hij straks háar eer zoo schandelijk durfde belagen, toen ontstelde zij hevig maar gevoelde zich toch krachtig, ja krachtig zelfs als vrouw, om te heerschen over.... het dier. Nu ze echter haar innig geliefden man op die wijze hoort aanvallen en zijn eer belagen, nu roept ze met fonkelenden blik in schier teugellooze woede:
‘Dat is gelogen! Dat is hemeltergende laster! - August, roep onze gasten hier. Dat mensch zou ons krankzinnig maken!’ En dan schreiend aan Helmond's borst: ‘O God, zóo te durven spreken van mijn edelen braven man!’
En dokter Helmond?
‘Stil kind, stil! Ja zeker,’ aarzelt hij in hevigen tweestrijd: ‘dat is onwaar. Zeker Eva, hij liegt!’ En dan eensklaps met half angstigen, half vernietigenden nadruk tot Kartenglimp die reeds de deur was genaderd: ‘Schuldenaars zijn we allen; maar de een kan zijn schuld vereffenen, en de ander misschien in der eeuwigheid niet!’
‘Halt Ronner!’ roept Archibald Hardenborg, terwijl hij den majoor den uittocht belet: ‘Halt!’
‘Ronner! Wat meen je! Verdoemd als ik weet wat je zegt. Denk je dat ik....?’
‘Ik denk en weet dat jij de lage schelm, de geld- en eerroover bent, onwaardig om de epauletten van een Neerlandsch officier te dragen. Hoe is 't mogelijk dat men dit nog kon toestaan!’ Eensklaps met forschen greep, rukt Hardenborg hem een epaulet van den schouder; werpt hem die voor den voet, en zegt: ‘Ha; val nu weer op de knieën lafaard, zooals bij dat prachtig duel. Bid weer om vergeving en behoud van je ellendig leven, ter wille van een arme moeder die niet meer bestaat. - Komaan poltron, komaan op de knieën voor deze engelachtige vrouw en voor mijn edelen vriend. Vergiffenis gevraagd, of anders, zoo waarachtig als ik een Nederlandsch officier ben, eer drie dagen voorbij zijn, gaat je cadaver in 't graf. Op de knieën poltron, op de knieën!’
| |
| |
‘Nee Archibald, nee! wij willen dat niet.’
‘O!’ roept Hardenborg: ‘dat mispunt doet het zelfs voor de tromp van een geladen pistool als hij eerst heeft misgeschoten. Lafaard!’ Op Helmond en Eva wijzend: ‘Die man is te goed, en die vrouw is te geschokt om je hier langer te dulden. Bovendien, zij hebben haast. Hun gasten zouden hun afwezigheid bemerken. Goddank dat ik tusschenbeiden kwam! Ik, ik ken je. Al hebben je al te genadige rechters zeker hun woord gehouden, de zaak moest in Indië ruchtbaar worden; de bosschen hebben er ooren. Voorwaarts marsch! Ha, 't is nog kluchtig er bij: de majoor-poltron wordt gekommandeerd door een luitenant op non-actief.’
Dit laatste was toch te veel voor den oud-militair. Met een brullende verwensching en vuurrood geworden, grijpt Kartenglimp het wapen 'twelk Helmond straks versmaadde, en zou den jongen officier met den stoel hebben getroffen, indien Helmond niet, door een slag op Kartenglimp's arm, zijn voornemen had verijdeld.
‘'t Zou zóo best mogelijk worden dat de ziekte waarvoor je vreest er dezen nacht een eind aan maakte;’ zegt Helmond met klem.
Kartenglimp siddert. - Dezen nacht een beroerte!
De overspanning na velerlei hartstocht moest het na die laatste krachtsinspanning waarschijnlijk bewerkt hebben, of de schrik bij des dokters laatste woorden het allermeest: Een blauwachtig paars verving Kartenglimp's gloeiende kleur. Hij wankelde, klemde zich vast aan de tafel, en.... door de duizeling getroffen zou hij zijn neergevallen, indien dokter Helmond niet ijlings ware toegeschoten en hem voor den val had behoed.
Bij eene vrouw wordt zelfs de hevigste afschuw alras door medelijden vervangen, wanneer ze haar belager door een onheil getroffen ziet. De onverwachte ongesteldheid van den majoor en zijn akelig voorkomen, verdrongen eenigszins den indruk van hetgeen er vooraf was gegaan. Ja zelfs haar heimelijke vrees voor de waarheid moest nú wel eensklaps verdwijnen, want zie maar, de man die ‘ter wille van een ijdele vrouw zijn zieken door schandelijk plichtverzuim geheel verwaarloost’, zie dan, diezelfde dokter laat zijn geschokte jonge vrouw aan haar zelve over, om een lagen beschuldiger, een onmensch - als patiënt aanstonds ter hulp te komen. - O goede God, is er een edeler man op de wereld!
En Eva zal toonen dat ze zulk een echtvriend waardig is. Zij zal toonen bovendien dat ook zij zich beheerschen kan, èn terwille van haar gasten, èn ter voorkoming van onnoodige opspraak.
Ja, Eva zal aanstonds in den koepel doen bezorgen 'tgeen Helmond verlangt. Hardenborg zal bij hem blijven. Alleen zal ze naar 't gezelschap terugkeeren, en haar man en zich zelve veront schuldigen, dat men voor een ongesteld geworden gast eenige oogenblikken het gezelschap verlaten moest. - 't Zal voldoende zijn
| |
| |
te zeggen, ja, dat men een kleine charade heeft willen uitvoeren, en de majoor Kartenglimp onder 't spreken ervan, door een plotselinge ongesteldheid getroffen werd.
Alvorens Eva zich - even snel als dit besluit werd genomen - zal voortspoeden, wendt ze zich haastig naar een hoek van den koepel; raapt er iets wits van den vloer, en laat het onder 't heengaan ongemerkt wegglijden in den zak van haar lila-zijden kleed. |
|