| |
Tiende hoofdstuk.
't Was inderdaad een prachtig feest 'twelk de Debecque's ter eere van hun in het moederland teruggekeerden zoon Archibald gaven, en waarvan die zoon de eer - zooals reeds vernomen werd - recht hoffelijk op dokter Helmond en zijn vrouw heeft overgedragen.
Van halfzes tot zes uren ongeveer, hebben de koetsen aanhoudend gerold. Voor 't meerendeel in gala-costuum, zijn de gasten in een der ruime benedensalons ontvangen. Nadat de genoodigden, op een paar heeren na, voltallig waren, werd men beleefdelijk verzocht zich mee naar buiten, naar ‘de groene kamer’ te begeven.
De groene kamer was een groote rotonde, onder zwaar eiken- en beukenhout, tusschen de stammen dichtgegroeid met acacia-kamperfoelieen jasmijnstruiken, zoodat men binnen die rotonde - waarheen een klein slingerpad leidde - geheel in 't groen, en onbespied zat. Een aantal gemakkelijke tuinbanken - voor deze gelegenheid alle
| |
| |
met kussens bedekt - stonden meerendeels in 't ronde der groene kamer, terwijl aan de eene zijde een groote tafel was geplaatst, waarop zich een menigte benoodigdheden van porselein en zilver bevond, zoowel voor de thee die hier zal gebruikt worden, als voor de vele versnaperingen die er mede gereed staan. Echte havanna's en manilla's ontbreken er mede niet, en - ‘'t Is zeker een groot voorrecht om in zulk een groene kamer thee te drinken,’ zegt Archibald terwijl hij den heeren een sigaar presenteert: ‘want juffrouw Natuur heeft hier behoorlijk voor ventilatie gezorgd.’
Niemand die de schaar der gasten opmerkzaam beschouwt zal durven ontkennen dat mevrouw Helmond, zoo niet de jongste dan toch zeker de schoonste is van de vele oudere en jonge dames die de groene kamer binnen haar suizende en geurende wanden vereenigd ziet. Eva is niet ijdel op haar schoonheid - althans ze gelooft niet dat ze dáaraan ooit voedsel heeft gegeven; maar nu, in haar prachtig blauw damastzijden kleed, met de witte camelia in de haren; de witte kanten berthe langs de blanke schouders waarover de zwarte lokken wiegen; zonder eenig ander versiersel dan het stel kleine diamanten 'twelk August haar te Parijs had gekocht; zooals zij daar zit, naast mevrouw de gravin Van Leeuwen die zeer besproeteld en tamelijk corpulent is, en naast de burgemeestersvrouw die vijf en veertig jaren telt; nu zij, schuin tegen haar over, de schichtige gastvrouw ziet, met een heele mooie muts op de peperen-zoutkleurige boucles, en twee geagiteerde kleurtjes op de wangen; nu zij daar, overal verspreid, de leden van haar sekse opmerkt, in 't rood en 't wit, in 't havanna en korenblauw, in 't neteldoek en barège - nu ze eindelijk opstaat omdat ze een paar heeren die haar in beslag hadden genomen, wel kwijt wil wezen, en zegt dat ze mevrouw Debecque eens even wil toespreken ja - nu zij, gracelijk knikkend, de gedesoeuvreerde aansprekers voorbijgaande, in haar ruischend kleed de rotonde, ten aanschouwe van zoo velen, doorschrijdt, nu gevoelt Eva iets vorstelijks, iets 'twelk haar het hoofd wat fierder doet opheffen, en glimlachen... enfin zooals een geboren gravin Van Armeloo zou hebben geglimlacht.
Archibald Hardenborg heeft aan papa Debecque beloofd, te zullen zorgen dat de partij niet stijf werd. Er is dan ook geen quaestie van. In de groene kamer heerscht al spoedig een drukte en beweeglijkheid van plaatsverwisseling - om elkander eens toe te spreken - dat er maar al te weinig wordt gelet op de waarlijk schoone muziek der *** kapel, die, aan de buitenzijde der groene kamer geplaatst, haar welluidende tonen deed hooren. - De echte muziekliefhebbers, of ook de paartjes die eens naar een rustiger kout verlangden, zelfs heeren die nog wel voor 't vallen van den avond een kijkje in de plaats wilden nemen, ze verlieten al van lieverlee de kamer, waarin - zooals dominee Hoogerberg aan zijn
| |
| |
vriend den burgemeester verzekerde: ‘het zeker overheerlijk moest wezen, om op een schoonen zomerzondagmorgen nog eens in alle stilte een preek te kunnen nazien;’ en waarin - zooals Piet Lovers, de bleeke candidaat-notaris die al acht jaar geëngageerd is, zijn Marietje toefluistert: ‘waarin hij 's-avonds vooral bij maneschijn, wel zoo eens heelemaal met haar alleen zou willen zitten.’ 't Was een verschrikkelijk vak dat notariaat! - En Marietje nadenkend met een zucht:
‘Zou je niet kunnen uitvinden om bijvoorbeeld papier van boombast te maken Piet?’
‘Marietje-lief dat is al uitgevonden; 'k las het immers laatst in de krant.’
‘Och heer!’ zegt Marietje en later: ‘Maar Piet dan iets anders, zoo iets in dien geest?’
‘Toch niet ernstig die ongesteldheid dokter?’ vraagt de gastheer: ‘'t Was een groote teleurstelling dat de generaal liet bedanken. Ja, onder ons gezegd, indien die partij een nadere kennismaking met Archibald.... Begrepen!? Allerliefst kind, Jacoba, allerliefst! Wat scheelt den generaal?’
Helmond is schijnbaar afgetrokken.
‘Pardon.... ik zag daar; ik meende.... Die ongesteldheid? Och, dat beteekent niet veel, tenminste....’
‘k Dacht het wel! Al te bang voor uitgaan!’ Roepend: ‘Archibald! - Zieje, 't heeft niets te beteekenen die ongesteldheid.’
‘Watblief, ongesteldheid? Ben je niet fiksch mijn brave Aesculaap? Wat bedoelt u papa?’
‘Ik meen van De Zonsberg.’
‘Ja....ja, dat is treurig; maar wat er aan te doen! 'k Heb het plezier gehad haar eens te zien; bleek lief! Ah ja, we spraken van den generaal; dus niet gevaarlijk? Komaan! - Zeg dokter, in vertrouwen - Papa niet luisteren - ben je niet in den derden hemel? Mijn goeje deugd, wat een prachtige vrouw! Als ze van avond geschaakt is, telegrafeer dan maar op mijn signalement! A propos, is dat die majoor Kartenglimp? Die man is later gekomen hê? Hij is een intieme van je, niewaar?’
‘H'm, intiem!’ zegt Helmond.
‘O, ik dacht 't, omdat je straks zoo'n heelen tijd met hem wandelde.....?’
‘Ja wel, hij is een patiënt van me;’ zegt Helmond schijnbaar kalm doch met inwendige ontroering, want hij had er bij kunnen voegen: Eigenlijk ben ik er nú een van hem.
‘Allemachtig bekend gezicht! Wil je me eens eventjes aan hem voorstellen? - ....Ha zoo, 't plezier den majoor Kartenglimp te zien? - Nee majoor, pardon, dat is van middag al meer gebeurd,
| |
| |
een Debecque ben ik niet. Mama heeft me lager bij den weg gehouden. Mijn vader heette Hardenborg, om je te dienen. U bent ook in Indië geweest niewaar?’
't Was goed dat op ditzelfde oogenblik een snel voorbijvliegend dametje - wij gelooven niet uit ondeugd - den majoor zóo tegen den arm stiet, dat het kopje 'twelk hij in de hand hield op den grond viel, en de thee over het neteldoeksch kleed van het dametje werd uitgestort.
Ja dat was een zeer gelukkig intermezzo, want bij Archibald's meedeeling en vraag, is het Kartenglimp geweest alsof hem ‘de dood op den rug sprong’. Op gezag van mijnheer Kippelaan, - mijnheer Kippelaan had het van den horlogemaker die wekelijks de klokken en pendules bij den baron Debecque ging opwinden, wie wie kon het dus beter weten - op gezag van Kippelaan heeft hij in de stellige meening verkeerd, dat de jonge luitenant: Debecque heette, en zee-officier op non-actief was.
Tusschen het vliegende dametje en den majoor worden nu eenige verontschuldigingen gewisseld. Aller oogen zijn natuurlijk op het met thee gekleurde japonnetje gevestigd, en niet op het vuurrood 'twelk het gelaat van den majoor had bedekt, maar dat - zoo het al gezien werd, in alle geval op rekening van het ongeluk moest gesteld worden.
Kartenglimp sprak met een paar dames over uitwasschen en 't vreeselijke jammer van een dameskleed zoo geheel onwillekeurig te hebben bezoedeld; terwijl hij intusschen den zoon des huizes geheel vergeten scheen.
‘'t Is ongelooflijk’ fluisterde Archibald tot Helmond: ‘zooals die majoor op een vent lijkt dien ik eens, drie jaren geleden, in Indië heb gezien; maar dat was er een die minder verlegen was op 't punt van damesjaponnen. 't Is vreemd! En vijf jaar is hij in 't land niewaar?’
‘De majoor woont ruim twee jaar hier, maar een allervleiendst vaarwel van zijn mede-officieren, toen hij Indië verliet, 'twelk ik eens lezen mocht, was gedagteekend: Juni 18.. nu ruim zes jaar geleden.’
‘Ei, 't is zonderling! Men zegt wel eens dat Onze Lieve Heer geen twee blaadjes eender gemaakt heeft, maar die majoor en de kapitein Ronner, dat gemeen individu, ze mogen dan voor de blaadjes niets bewijzen, voor de menschen gooien ze de stelling totaal op straat. - Ah ha! mijn lieve freules!’ vervolgt hij, zich eensklaps terzijde wendend, tot de dochters van den baron Narwal - een zeer vermogend edelman wiens buitengoed omstreeks een uur van De Poel lag: ‘'t wordt al wat donker voor de groene kamer niewaar? Nu moeten de dames mij eens het groote voorrecht gunnen om zóo, ziezoo, bras-dessus bras-dessous, de vijvers met
| |
| |
haar rond te wandelen. Papa had ze voor deze gelegenheid willen laten droogmalen om ze dan met Rijn-wijn te vullen, maar de snoeken hebben dat afgestemd, hé! - Ah zie, onze brave lampenisten zijn al met de verlichting bezig. - Freule Marie, - al geëngageerd voor de eerste wals.....? Freule Rosa, - voor de eerste quadrille....? Welzeker, 't bal zal binnen zijn! - 't Was eerst plan om buiten te dansen, maar, van een concurrentie met de muggen hebben we afgezien. - Geen eerste wals meer? O, dat is verschrikkelijk! De galopade....? Ai, dat is jammer, de eerste galopade heeft mij mevrouw Helmond al toegezegd.’
‘Ah zoo, dan heeft mijnheer Debecque de mooie doktersvrouw zeker vooruit gevraagd, want al vroeg hoorde ik haar tot dien majoor zeggen dat ze geen dans meer open had.’
‘Abuis schoone freule: menheer Debecque heeft niemand vooruit gevraagd,’ zegt Hardenborg, en meent het aardige freuletje, in 't lila satijn, zóo wel een beetje te mogen foppen: ‘Een lief gezichtje die doktersvrouw;’ voegt hij er bij, op dien halfvragenden toon, om - casu quo - niet nóg eens zeer te doen.
‘Lief! ik vind haar bepaald prachtig!’ zegt freule Marie; ‘'t Is een ware beauté.’
‘Ja ik kan haar niet genoeg aankijken;’ zegt Rosa.
‘Ze heeft compleet iets vorstelijks,’ herneemt Marie: ‘mij dunkt ik heb nooit zooveel charmes bijeen gezien.’
‘En naar ik hoor moet ze zoo prachtig zingen. Je kunt je haast niet begrijpen mijnheer Debecque, dat zoo'n mensch van geen geboorte is. 't Schijnt wel alsof er altijd iets aan ontbreken moet.’
‘Fameus jammer!’ zegt Hardenborg, die nu vis-à-vis freule Rosa vooreerst maar een Debecque zal blijven.
‘O dat idee heeft me geen oogenblik gehinderd;’ valt Marie in: ‘Nee, weet u wát me hinderde.... Hé dat is mooi die verlichting à giorno, mooi in het water; - het choqueerde me geweldig zooals die oude majoor Katten- of Kartenglimp haar het hof stond te maken. Die man heeft een leelijk gezicht.’
‘Hé vindt u freule?’
‘Pardon, 't is misschien een vriend?’
‘Foei Marie, je zegt ook maar alles!’
‘Ja 't is onverstandig. Ik denk wat al te dikwijls overluid. U neemt het niet kwalijk luitenant?’
‘O volstrekt niet! Om je de waarheid te zeggen freule, ik ben het volmaakt met je eens; de manier waarop die majoor straks het mooie vrouwtje courtiseerde 't was....’
‘A-bas!’ zegt freule Marie.
‘Au fond commun;’ stemt Rosa.
Hardenborg werd zeer warm van binnen, - Harmonie! - Mooie muziek! - Hij sloot die beide, hem anders heelemaal onbekende
| |
| |
armpjes wat vaster, - vooral dat armpje links aan de zij van het hart; - niewaar, 't pad werd zoo smal, en.... 't Was nu jammer dat die kleine van De Zonsberg er niet bij was. Dan - dán kon men misschien ineens besluiten: Voor 't oogenblik: Links, nominatie nummer éen! - En avant!
Juist tegenover de plek waar het vuurwerk zou worden ontstoken was een groote cantine geplaatst, waar wijn, limonade en sorbets, benevens allerlei fijne gebakken werden aangeboden.
Reeds een groot aantal gasten bevond zich daar koutend en genietend bijeen.
‘Een allerliefste avond;’ zegt een der heeren.
‘Wel iets bijzonders voor ons kalme Romphuizen;’ antwoordt juffrouw Lansveld.
‘En de feesten zullen elkander zoo spoedig opvolgen,’ zegt mevrouw Lens, terwijl zij de keurige met wit dons omzette sortie, door Louise Armelo gemaakt, een weinig lager laat zakken: ‘Ten minste ik heb mijn woord al moeten passeeren aan mevrouw Helmond voor - ik meen den acht en twintigsten September.’
‘Ja juist. Ik ben ook gevraagd!’ klinkt het hier en daar.
‘Allerliefst!’
‘Prachtige gelegenheid in 't nieuwe doktershuis!’
‘Recht lieve menschen!’
‘Puissant rijk!’
‘Hé puissant?’ Zeer zachtjes: ‘Ik dacht dat het veel uiterlijk was. De praktijk verloopt bepaald!’
‘O geen wonder menheer; heelemaal liefhebberij.’
‘Och-kom, dus zoudt u denken dat men bijvoorbeeld zoo'n rekening niet behoeft te....?’
‘Nee quant à cela, heelemaal niet, maar een gracieus cadeau of cadeautje. U begrijpt - de generaal! - Puissant!’
‘Ah zoo juffrouw Van Berge, zult u den acht en twintigsten September ook van de partij zijn?’
‘Om u te dienen notaris. We stonden zoo bij elkaar, en toen heeft mevrouw Helmond ons, allerliefst, in massa geïnviteerd.’
‘Vin-jij dat Helmond er vroolijk uitziet?’ vraagt de burgemeester aan den notaris.
‘Vroolijk? Jawel; tenminste het tegendeel is me niet opgevallen.’
‘Hij ziet bleek.’
‘Wie ik?’ roept Hardenborg, die nu met zijn beide aardige freuletjes aan het buffet is gekomen, en zorgen zal dat ze op 't vlugst en op 't allerbeste bediend worden - door het zelf te doen: ‘Bleek, ja dat komt van zulk een zachte illuminatie aan weerskanten;’ en, de freules Narwal loslatend, buigt hij galant rechts en links, en ziet meteen dat ze beiden bepaald allerliefst zijn, maar
| |
| |
freule Marie..... ja waarachtig, freule Marie is lampion nummer éen, en krijgt dan ook het eerst een glas punch à la Romaine en het eerst een roomhoorntje à la vanille.
‘Eindelijk zal Eva haar lieven man dan eens te spreken krijgen,’ zegt de jonge vrouw, en neemt den arm van haar vriend, en slaat een zijpad met hem in, terwijl ze bijna iets zwevends in haar tred heeft, nu de kapel, Von Weber's geanimeerde Invitation à la Valse doet ruischen en zwellen.
‘Kalm, kalm vrouwtjelief; je hebt al wat te veel kleur. Ik bid je, dans nu straks niet te druk. Ik moest het je eigenlijk heelemaal verbieden, maar.....’
‘Dan zou je zelf geen beurt krijgen niewaar? O beste man, als ik nog denk dat je me dit avondje bijna ontkaapt hadt. 't Is hier déli, ik amuseer me dol! En de menschen zijn allemaal even charmant en lief. De baronesse Doelemeere heeft wel een half uur met me gepraat, en de familie Narwal van Brouwerscate die fêteert me haast al te veel. Heb je 't niet gezien? - Guns August, die Kippelaan is toch een malle vent; ofschoon ik eigenlijk geloof dat hij de gravin Van Leeuwen even weinig kent als mij, zoo presenteerde hij mij aan haar, en wel als: Mevrouw Helmond geboren gravin Van Armeloo. - O je kunt niet gelooven wat dat dadelijk een gemakkelijkheid gaf; ik heb toen ook maar de stoute schoenen aangetrokken en haar op een invitatie voor den acht en twintigsten geprepareerd. Dadelijk nam zij het zeer gracieus aan.’
‘Maar Eva, 't is onverstandig om die menschen al zoo lang vooruit te vragen; bedenk toch.....’
‘Bedenk toch, niewaar Evertje z.m., dat we dan allang dood en begraven kunnen zijn. Boe boe! kan het nog somberder?’ En dan, half luide neuriënd, zingt ze de Invitation à la Valse na. Eensklaps houdt Eva stil: ‘Weet je August, wat me alleen hindert van avond - als jij tenminste heel lief en aardig bent - 't is, dat ik eigenlijk vis-à-vis mevrouw Narwal en vooral tegenover mevrouw Van Leeuwen een bespottelijk figuur maak. Ja, met m'n doodonschuldige diamantjes. - Zeker, ze zijn heel lief, en ik vond het alleraardigst van je, toen je ze mij, je weet wel, voor een vergoeding hebt gekocht; maar heusch de schapen make hier een allerzotste vertooning. Mevrouw Van Leeuwen had letterlijk geen oog van m'n broche af toen ze met me sprak, en ik kon zoo zien datze me den heelen tijd haar prachtige, o! over-over-prachtige broche wou laten opmerken, want, dan trok ze zoo met dien hals en zette de borst vooruit, van belang!’
‘Mijn hemel Eva, hoe kun jij nu over een broche denken als je bij zoo'n vijftigjarige, eer leelijke dan mooie vrouw staat. Jij bent, bij haar vergeleken, heelemaal een diamant.’
| |
| |
‘Ja mannetjelief, zoo'n discours hebben we geloof ik nog eens gehad, op een achtermiddag; toen vondt je - als ik me wel herinner - geslepen glas even mooi. - Maar neem me niet kwalijk, een man kan onmogelijk begrijpen wat het is, als men, enfin, nog al gekleed en dan niet zoo heelemaal een nul in 't cijfer, tegenover een dame staat die je letterlijk uitlacht omdat je bespottelijk kleine diamanten aanhebt.’
‘Heeft mevrouw Van Leeuwen jou uitgelachen Eva?’
‘Ja! 't Was nu juist geen gillen, maar ja, ja zeker, ik kon heel goed zien dat ze - als ze 't gedurfd had - me zou hebben uitgelachen; en ik herhaal dat ik dat alles behalve plezierig vind. Zeg lieve kereltje, krijg ik tegen den acht en twintigsten....? Nee, chut! geen overijlde antwoorden. 't Is ook indiscreet misschien om zoo zelve te vragen; maar toch..... ik hoop....!’
‘Nee nee Eva! nee!!!’ En in zich zelven: Mijn God waar moet dat heen!
‘August!’ zegt Eva verschrikt: ‘vraag ik te veel? Och, neem 't me dan niet kwalijk. Je weet wel dat ik niet 't beste, het allermeeste wil: wat jij doet en wilt dat is me altijd goed geweest. Was het niet lieve beste August? Zeg dan, ben ik niet óvertevreden tegenwoordig? Heb ik dat niet bijna elken dag, ja nog zooeven gezegd? - August, ben ik niet je trouwe lieve vrouwtje? Zeg? Spreek dan; ben je boos omdat ik een beetje op mijn jaardag vooruitliep?’
Eva ziet rond of daar ook iemand wezen mocht; en dan, dan legt ze haastig haar poezelen arm om zijn hals en - een zoen als uit den zaligen bruidstijd, steekt Helmond opnieuw het hart in gloed!
Het vuurwerk was voor een particuliere partij inderdaad schitterend. Nu eens stond het schilderachtig gelegen landgoed met al zijn genoode en ongenoode gasten, in een tooverachtig rood or blauw of paars licht, waardoor men zich in een droom verplaatst gevoelde, en dan weer....
‘Hê dat is oorverdoovend!’ zegt een der juffrouwtjes Lens, en trekt ‘voorzichtigheidshalve’ het hoofd wat terug.
‘'t Zou niet kwaad zijn menheer Debecque - o, 't is waar, menheer Hardenborg - als er nooit op een andere manier met kruit werd gewerkt;’ zegt freule Marie Narwal, die toevallig weer naast Archibald stond.
‘Dus zoudt u mij met de heele militaire macht zoo maar zonder complimenten op straat willen zetten? Foei foei freule Marie.’
‘Ik hoop niet dat mijnheer Hardenborg zich, bij gelegenheid, over de gastvrijheid op Brouwerscate zal te beklagen hebben;’ is het antwoord 'twelk schalks wordt gegeven; en dan ernstig: ‘Maar
| |
| |
ja, als ik wist dat u bijvoorbeeld iemand in den oorlog.... ja, hadt doodgemaakt, dan.... dan zou ik er misschien toe kunnen komen. Ik vind het afschuwelijk dat menschen elkander zoo koelbloedig vermoorden.’
‘Wel freule, wat ik vroeger wel eens mijn ongeluk heb genoemd, dat zou ik nu haast m'n geluk willen heeten: de ondergeteekende, ofschoon hij flink - ik moet het bekennen - op dat fanatieke Indische goedje heeft laten inblazen, hij is nooit zelf in de gelegenheid geweest om er een - althans zooveel hem bekend is - voorgoed de bajonet te doen afslaan.’ En dan zich terzij tot Kartenglimp wendend: ‘Hebt u ook nog met die vroolijke Bandjareezen kennis gemaakt majoor, als ik u vragen mag?’
‘Nee, toen was ik al in Holland.’
‘O ja, dat meen ik gehoord te hebben. Ik denk wanneer ik u zie gedurig aan iemand die wat jonger was, hê, maar anders fameus op u geleek.’
‘Ei! - Mooi dat rad hê. Vin-je niet mevrouw Helmond? Fameus mooi! - Magnifique partij niewaar? - Ik geloof dat dat de “bouquet final” geweest is. Ha zie, nog een vuurpijl, pour la bonne bouche. Mag ik 't genoegen hebben u den arm....?’
‘O dank u majoor; ik heb.... ik zoek....’
‘Nog altijd een beetje rancune?’ vraagt de majoor wat zachter, terwijl Eva hem toch onwillekeurig terzijde blijft, en men zich langs een smaller pad, tusschen een bosschage van hulsten en andere fijne doornheesters, uit den kring van het gezelschap verwijdert.
‘Rancune, o nee majoor, maar....’
‘'t Is niet onnatuurlijk mevrouw, en de vriendelijke woorden die ik u straks mocht toespreken zijn niet voldoende geweest. Ik heb schuld; ik had het al vroeger moeten goedmaken. Waarom ben ik niet bij u geweest sedert den avond van dat, voor u zoo onaangename misverstand.... 't Is onvergeeflijk, ik beken het! Maar, een geboren Van Armeloo is allerminst haatdragend of kleingeestig.’ - Stilstaande: ‘Vergeef me mevrouw Helmond. Na al de moeite die ik met liefde had gedaan, werd ik dien avond zoo ge.... ge.... gedesillusioneerd dat ik mij zelf een oogenblik vergat, en ook naderhand besloot om die papieren altemaal weg te doen, te verbranden, want.... Nee nee, pardon, verbrand heb ik ze niet. Ik kwam daarvan terug, en vooral omdat er éen stuk bij is, dat zelfs als curiositeit zeker een aardig sommetje waard zou wezen.’
‘O dat zal het stuk zijn 'twelk bewijst....?’
‘Juist; uw papa hecht er niet aan! Enfin, ieder mensch heeft zijn eigenaardige begrippen. Uw papa is een zeer verstandig man, en zal waarschijnlijk zijn goede redenen hebben.....’
‘Ja dat is zeker; maar u vergist je majoor, als u denkt dat papa omtrent die papieren heelemaal onverschillig zou zijn.
| |
| |
Papa zal er.... Nee, hij zal er u wel niet om vragen, maar.....’
‘Ik zou ze hem in geen geval aanbieden mevrouw Helmond, dat kunt u gemakkelijk begrijpen.’
‘Nee.....’ aarzelt Eva, ‘dat is niet onnatuurlijk.’ Zich snel in de rede vallend: ‘Ik geloof anders majoor, dat - indien de zaak wáar is - dat dan het bewijs door iedereen gemakkelijk te leveren is.’
‘Dit laatste komt niet overeen met hetgeen ik u vroeger verzekerde mevrouw. Als man van eer, als oud-officier, geef ik u de stellige verklaring, dat het van de duizend menschen er nauwelijks éen zal gelukken om het stuk te bemachtigen 'twelk ik door mijn bemoeiingen meester werd, en waarvan in deze zaak alles afhangt.’
‘Dat stuk is....?’
.... ‘Eenvoudig het document waaruit onwederlegbaar blijkt, dat de bet-overgrootvader van uw vader, en de zoon van den Hollandschen graaf Van Armeloo éen en dezelfde persoon zijn geweest.’
Een oogenblik bleef het stil. Dan zegt Eva snel:
‘U zoudt mij verplichten met mij dat bewijs te.... zenden majoor.’
‘O, 't is zeker veel eer; veel....’ Eensklaps omziende: ‘Mij dunkt ik hoor daar roepen: Zoudt ú mij 't genoegen willen doen mij den arm te geven, schoone mevrouw Helmond?’
Weer vliegt Eva het bloed naar de wangen. - Neen, haar arm krijgt hij niet!
‘O u neemt niet kwalijk majoor?’ zegt ze snel: ‘'t Is Helmond die daar roept.’ IJlings spoedt zij zich nu terug langs het pad, doch.... halt, nu kon ze niet verder.
Helmond met Archibald, freule Marie Narwal en nog een paar jongelieden, bevonden zich aan 't eind van het pad.
‘Een Absalone!’ roept de luitenant, en vliegt naar de plek waar Eva eensklaps tot stilstaan werd gedwongen, dewijl ze met haar sortie aan een nijdig takje bleef haken.
't Was maar een kleine scheur. Eva zei dat het niets te beduiden had. Maar Archibald hield een korte potsierlijke toespraak tot den ondeugenden meidoorn, die zich in 't voorjaar met zijn welriekende bloempjes zoo aardig voordoet, maar nu in 't begin van September zoo valsch is als een jaloersche kat.
Kartenglimp bleef op den achtergrond.
En ginds aan den arm van dien jongen luitenant zag hij haar voortzweven. - Welzeker, men wachtte haar in de zaal; de muziek speelde er reeds een Ouverture de Bal; zij zou er dansen, dansen met iedereen, maar voor hem - inweerwil van dat prachtige lokaas 'twelk hij haar sinds dien avond toch in 't geheel niet meer toonde - voor hém heeft ze zelfs den arm niet over.... dien blanken welgevormden arm! - Maar ha! al wordt het tijd, 't is nog vroeg genoeg, welzeker, nog vroeg genoeg!
| |
| |
Een zeer groot aantal waskaarsen op luchters en kronen, verlicht overvloedig de groote zaal en de twee daaraan grenzende zeer ruime kamers die door breede nu geheel weggeschoven battants gemeenschap hebben.
De groote zaal is delicieus gecireerd, als een spiegel zoo glad! Enkele paren wandelden daar reeds koutend in 't ronde, doch het meerendeel bevindt zich nog in het groote vóorsalon waar men in den middag ontvangen werd. Dominee Hoogerberg, bekend met de huiselijke omstandigheden der familie Debecque, brengt er, alvorens de dans zal beginnen, en nú reeds, dewijl hij om gewichtige redenen vroegtijdig naar huis moet, een hartelijken maar korten heildronk aan de gastvrouw die heden verjaart, en aan haar eenigen zoon die in 't moederland mocht terugkeeren om een moeder gelukkig te maken.’
‘Dominee, allerliefst! allercharmantst! Dank je, merci, aller-aller-hartelijkst!’ zegt mijnheer Kippelaan, die aanstonds is vooruitgestoven, en met zijn beide handen de hand van den spreker vermeesterend, ten aanschouwe van al zijn hoorders, steeds karnend, de tolk blijft van aller gevoelens!
Archibald ziet het treffende schouwspel een oogenblik met een kwalijk verborgen glimlach aan, en dan het glas opheffend, zegt hij:
‘Terwijl mijn schuld aan onzen hooggeëerden dominee op zoo passende wijze door de welwillende tusschenkomst van mijnheer... re....??’
‘Kippelaan!’ helpt de eigenaar van dien naam terwijl hij met een verheerlijkt gelaat naar den spreker omziet.
‘Ah juist, Kippelaan; uw naam was mij ontschoten....’
‘Jules Janin!’
‘Straks hoop ik u mede een handdruk te geven dominee,’ zegt Archibald, eensklaps van Kippelaan op Hoogerberg ziende: ‘om u dank te zeggen voor de goede woorden aan 't adres van mijnheer Kip.... ik meen aan 't adres van mama en van mij; doch met den dronk die nu geen uitstel duldt, maar welke twaalf-twaalfde gedeelten der jonge dames toch hopen dat kort en vooreerst de laatste zal wezen, - omdat de muzikanten anders ongeduldig zouden worden; niewaar dames? - met dit glas dan moet ik den vriend gedenken, zonder wiens trouwe hulp ik misschien - zelfs met den besten wil van de wereld - hier niet als zoon van den huize had kunnen fungeeren. - Maar, ik zie eenige zakdoeken te voorschijn komen. Alzoo denkende aan het heden, en herdenkende “om het half uur een zeer leelijken lepel”, maar ook: alle dagen twee- of driemaal een gezicht waarop een hart stond geteekend van goud, neen, een hart vol waarachtige belangstelling! denkende aan een trouwen vriend die deed wat hij kon om mij voor mijn goede moeder in 't leven te bewaren, drink ik dit glas - de hand- | |
| |
drukken mijnheer Kippelaan, zullen mogelijke flaters in mijn oratie goedmaken....’ Kippelaan wilde reeds toesnellen om den zoon van den huize te.... maar hij werd door een der heeren tegengehouden: ‘drink ik dit glas,’ herhaalt Archibald met verheffing van stem, ‘op wat mijn braven dokter liever is dan zijn leven, op haar die hem meer waard moet zijn dan al de schatten dezer, nog al plezierige wereld: op zijn aangebeden vrouw, mevrouw Helmond, geboren Van Armeloo!’
Het was bij de levendigheid die er nu onder al de aanwezigen ging heerschen - en waarbij mijnheer Kippelaan letterlijk handen te kort kwam - een zeer vermeldenswaardige bijzonderheid, dat er onder die vele dames, en inzonderheid onder die dames van hooge geboorte, geen enkele te vinden was, bij wie er een gevoel van jaloezie werd opgewekt, door den toast op mevrouw Helmond door den zoon des huizes uitgebracht.
Eva gevoelde zich.... half bedwelmd, als een veder zoo licht, en onuitsprekelijk zalig. De tranen stonden haar in de oogen. O! en toen men haar nu van alle kanten met de liefste woorden overlaadde, en de baron Narwal haar zeide: ‘Wij hopen de lieve doktersvrouw recht veel met haar echtvriend op Brouwerscate te zien;’ en de baronesse Doelemeere haar met zoo'n recht vriendelijk en gemeenzaam knikje de verzekering van haar belangstelling schonk, ja, toen zelfs de gravin Van Leeuwen naar haar toekwam en zeide: ‘Ik vereenig me van harte met de beste wenschen voor uw geluk, lief mevrouwtje,’ - toen.... 't was niet om uit te spreken.... ze moest toen den fijn geborduurden zakdoek voor de oogen drukken; de weelde van dat oogenblik was schier al te groot!
Nochtans, toen ze zich nóg eens door diezelfde hooggeboren vrouw zoo innemend hoorde toespreken; en zij tevens uit mevrouw Van Leeuwen's prachtige met parelen bewerkte flacon een weinig eau-de-cologne moest nemen, toen kwam er een klein, een bijna onmerkbaar wolkje haar gelaat overtrekken, want, weder waren de oogen der gravin op haar diamanten broche gericht, en zei de oudere dame met wezenlijke zorg: ‘Je aardig speldje is losgegaan lief mevrouwtje. Voorzichtig, 't zou toch wezenlijk jammer zijn niewaar?’
En de groote diamanten der gravin blonken en fonkelden met duizend kleuren, en Eva tastend naar ‘'t speldje’, inplaats van het vast te steken, deed het - 't was niet onnatuurlijk, door het eenigszins trillen der vingers, als een gevolg van de aandoening waarin de toast haar gebracht heeft - geheel en al losgaan, zoodat het op den grond viel. En zie, nadat een galant jongheer het aanstonds had opgeraapt en haar weergegeven, verdween ‘dat kinderachtige sieraad’ voorgoed in den zak van haar kleed.
Helmond heeft met een zeer kort maar hartelijk woord, Archi- | |
| |
bald zijn dank betuigd, en het welzijn van den gastheer gedronken. Helmond gevoelde zich nu wat beter dan straks. Misschien hebben een paar glazen pittigen wijn hem goedgedaan. Een bediende komt reeds voor de vijfde maal met het blad waarop de geurige Côte d'or en Rudesheimer worden aangeboden.
‘Dankje! - Eh.... ja toch. - Ziezoo kameraad.’
Het bal heeft een aanvang genomen.
't Is een kleine misrekening voor Eva geweest: De baron Debecque heeft niet met háar, maar met mevrouw Van Leeuwen, die nog gaarne een enkel dansje - zoo'n Polonaise bijvoorbeeld - meedoet, het bal geopend. Aan den arm van den baron Narwal gevoelde Eva zich echter spoedig ruimschoots schadeloos gesteld, want mijnheer Narwal was een man nog in de kracht van 't leven, had wel vijf ridderorden, en was kamerheer of iets van dien aard; tenminste ‘ijselijk hoog!’
Nu de tweede dans zal beginnen en reeds
nu hangt Eva in den arm van haar alles, van den eenige, op wien ze waarlijk zoo trotsch is:
‘O, engel!’ zegt ze, en drukt hem dien arm zoo innig: ‘zulk een feest, zóo iets heerlijks heb ik nog nooit beleefd. Die menschen hier.... Och wat zijn ze allen onbeschrijfelijk lief en hartelijk, en zonder eenige distantie. - Eén ding beste August, als het te pas mocht komen, ik zeg als, och spreek dan vooral niet tegen dat jij ook van adel bent; 't is me letterlijk al pratend uit den mond gevallen toen ik door dien mallen Kippelaan.... ik weet niet hoe, een beetje in 't nauw raakte. Maar.... onwaarheid sprak ik toch niet; je kunt immers later papa's titel krijgen; niewaar August?’
‘Mijn hemel Eva, dat gaat te ver!’
‘Ben je boos mijn lieve man? Nee, dat kun je nu niet wezen, niewaar? Maar luister eens.... ik mag er immers vast op rekenen...? Wel, op onze partij, met mijn jaardag? Och die jonge Hardenborg was zoo galant; ik zei maar even dat ik deze muziek zoo allerliefst vond, en - dadelijk dadelijk is hij toen gaan informeeren of de kapel den acht en twintigsten vrij zou wezen. - En ja zeker, alles is in orde! Natuurlijk moest hij er toen aanstonds beslag op leggen omdat ze zoo moeielijk te krijgen is....’
‘Eva, ben je razend!’
‘God August! je zoudt me doen schrikken. Freule Marie ziet juist naar ons, zij zal denken dat we woorden hebben. Lach! toe lach.’ - Eva lachte. - En August? Moest hij dan hier die algemeen gevierde vrouw, en ten aanschouwe van zoo velen, een barsch
| |
| |
gelaat toonen, haar, zijn dierbare Eva? Ha, als men dan overal fluistert dat een man die zulk een vrouw bezit, haar niets weigeren mag, dat ze hem meer moet waard zijn dan al de schatten der wereld; ha, waarom zou hij dan ook niet lachen! Waarom zou hij dan ook niet....
- Daar vangt de wals aan. - 't Is alsof de wijn hem eenigszins heeft beneveld. Misschien ook is hij het dansen ontwend:
‘Bedaard, bedaard lieve kind; niet te vlug; je weet wel waarom? Ja zeker, heel goeje muziek, fameus in de maat!’
En Eva wielt, al zwevend, als in een hemel aan den arm van haar teerbeminde. En de muziek is krachtig; maar hoor, telkens en hoe langer hoe meer, klinkt er in die sterke bazuintonen bij het geanimeerd en wegsleepend refrein, een enkele noot.... die haar aan woorden, aan vreeselijke woorden herinnert, en ook aan dien droom met den saterlach:
Et - Satan conduit le bal,
Et - Satan conduit le bal!
‘Ik wil wel eens rusten August! - Dit stuk moeten ze bij ons niet spelen. 't Refrein is toch leelijk; al te snerpend. Vin-je óok niet, m'n lieve man?’
Mijnheer Kippelaan voelt zich dezen avond misschien nog gelukkiger dan Eva Helmond. De bijzonderheid dat hij op zulk een partij was gevraagd, heeft hem boven de huizen gebracht.
- 't Scheen wel - dewijl zelfs de candidaat-notaris Piet Lovers met zijn ouderwetsch Marietje was genoodigd - dat de baron Debecque zijn invitaties zoo ver mogelijk had uitgestrekt; maar de eer was toch bijzonder, en hij mocht nu gerust zeggen dat de adel uit den omtrek met alles wat daartoe behoorde zijn intieme vriend was. In den beginne is Kippelaan iets minder op zijn gemak geweest, maar sedert hij het stoute stuk volbracht, en dokter Helmond, zonder dat iemand het zag, de beide banknoten van honderd gulden uit den brief aan Woudberg, met een couvert er om, in den achterrokzak heeft gewerkt, had hij zich zoo onschuldig gevoeld als een pasgeboren zuigeling.
- Allerliefst lieve gelegenheid! - In den vooravond bij 't geleide van juffrouw Van Berge naar de groene kamer, heeft hij al iets voelen kloppen, en.... enfin, juffrouw Van Berge heeft hem eensklaps losgelaten, en Mina Lens die vóor haar liep, in den arm genomen. - O dat guitje! - Later had hij gehoord dat juffrouw Van Berge ook waarlijk al met den kantonrechter uit B. geëngageerd was, enfin. - Na 't verblijf in de groene kamer is hij weer zoo.... ja, hij moet het bekennen zoo ‘ondeugend geworden’. Bij 't vuurwerk heeft hij de kleine blanke allerliefste jonge dame,
| |
| |
Mietje Lansbroek, het hof gemaakt, en gezegd dat hij ‘duizendmaal op den rand geweest was, maar nu in háar den afgrond voor zijn hart metterdaad gevonden had’. Mietje Lansbroek heeft toen gezegd, dat ze het al te akelig vond wanneer menheer Kippelaan zijn hart aan zoo'n halsbrekenden toer zou wagen, en heeft hem toen haar ‘allerliefsten rug’ toegedraaid - natuurlijk, volgens Kippelaan, een weinig verlegen over zijn aanzoek en de geestigheid van haar eigen antwoord. - 't Was waar ook, hij had zoo iets hooren spreken van een Remonstrantsch proponent. Enfin, allerliefst, geestig! Dansen? Zie 't was jammer, al de dames waren disperaat dat ze hem een dans moesten weigeren.... maar nee, 't is zijn schuld, zijn eigen schuld; hij is niet vroeg genoeg gekomen! ofschoon.... Enfin, 't was allerliefst dat ze hem allen zonder uitzondering beloofden: jawel, als er weer een feest was; ja welzeker.
Op dit oogenblik schept Kippelaan nog even een luchtje, want hij had aan een der buitendeuren staande - iets in 't donker zien verdwijnen, ginder in de richting van de groene kamer waar nog een enkele gekleurde ballon tusschen het donkere groen hing. En Kippelaan vond het buiten allerheerlijkst....
't Was heelemaal donker, pikdonker in de groene kamer. Daarbinnen klonk een zucht. Bijna gelijktijdig klonk er nog een zucht, meer piano. - Er volgde een plechtige stilte. - Na eenige seconden had de herhaling van het even genoemde diep roerende zuchten plaats. - Toen had men iets kunnen vernemen van een langgerekt geluid zóo bijna als van het theewater alvorens het aan - of van de kook raakt. - Nogmaals - nú hartverscheurende zuchten. En dan:
‘Och Marietje!’
‘Och Piet!’
‘O, als ze ons éen - éen tienduizendste meegaven, dan!’
‘Och Piet dán....’
‘Och Marietje!’
‘Gud, ik hoor wat!’
Twee personen zijn juist den ingang der groene kamer genaderd. 't Zijn Helmond en de majoor Kartenglimp.
Helmond is er overheen. - Wat drommel wàarom niet! Zijn er dan niet honderdduizend menschen voor éen die doen zouden wat hij doet? Geld ter leen vragen als men 't noodig heeft en zeker weet dat men het zal kunnen teruggeven: - Kunnen? zeker? Ja, ongetwijfeld zeker! Als hij den generaal morgen maar eens als vanouds de hand heeft gedrukt, wat, voor den drommel, wat zouden er dan voor haken en oogen kunnen zijn? Zal een man van eer, een man als de generaal zijn woord breken, zonder een bepaald voorval waardoor een brouillerie gewettigd kan heeten? Zou hij zonder eenige kennisgeving de gedane verklaring intrekken,
| |
| |
dat August nevens Jacoba zijn erfgenaam zal zijn? Neen, die pleegvader zal dat niet! - Nu, wáarom tobt en treuzelt hij dan, en zit zoo telkens met de handen in 't haar? Is het niet armzalig dat iemand met zulk een erfenis in 't verschiet, hier rondloopt met niet meer in zijn bezit dan de vijf guldens die zijn provisor hem leende! - Zegt het spreekwoord geen waarheid: Met den tijd komt alles terecht! - Wat weerga, al moest zijn leven, zijn heele aanzien, alles er aan opgeofferd worden, men heeft gelijk: Een vrouw zooals de zijne wordt er op de duizend geen gevonden! Zóo een moet boven alle ontbering verheven zijn en schitteren in haar vollen glans. Men moet haar ten volle waardeeren. Dat doet men hier, dat doet iedereen. Boven al die adellijke vrouwen, zelfs van leeftijd, werd zij verheven, door dien toast van den zoon des huizes. Wat drommel, Eva heeft gelijk, hij is een beroerde zwaarmuts; alles komt terecht.... en.... Neen, het dolle plan om confidentieel met den ouden Debecque te spreken en hém te vragen.. neen, hij heeft het laten varen; 't zou Eva die nog al wat hoog van alles heeft opgegeven, compromitteeren; en ook.... met al die adellijke kennissen, en later die partij ten zijnen huize.... Neen! Kartenglimp had hem zeer heusch bejegend; den ganschen avond; allerhartelijkst! De man is poltron; tenminste een beetje wars van Vriend Hein was hij zeker; maar anders, noch over het niet terugkomen om zijnentwil uit Parijs, noch over dien onaardigen conferentie-avond heeft hij zich beklaagd. - Helmond weet toch zeker dat notaris Zoutenheer, een gedeelte van het hem verstrekte geld van den majoor heeft gekregen; en, inplaats van iets onaangenaams na die scène te laten blijken, heeft hij laatst zonder eenige pretensie gezegd: dat hij a vijf percent.... onder vrienden...
‘U begrijpt majoor, dat ik 't alleen vraag omdat je 't mij zelf presenteerde. Ik vond je voorstel zoo cordiaal; anders zou ik aan Zoutenheer.... maar....’
‘Nee nee, wáarom! Zoutenheer moet zes percent hebben, en ik ben er met vier tevreden.’
‘Vier? Ik meende....’
‘Wat bl..... onder vrienden; jij bent een uitmuntende dokter! A propos, kan zoo'n avondlucht kwaad? Nee hê....?’
‘Niemendal majoor. Voor ú is de lucht allerheilzaamst. En dus...?’
‘Zou jij me niet zoo eens een levensregel kunnen voorschrijven? Zieje voor gevallen..... Enfin, als ik zoo iets had, dan was ik gerust. - Wat die drie duizend gulden betreft; accoord! Waarachtig, met alle plezier! Jelui moet het er van nemen. Als de ouwe opstapt dan ben je heelemaal binnen. Een schietgebedje voor zijn tijdige afreis. Hahiehaha!’
‘Majoor, op die manier wil ik mijn vrienden niet hooren. Mijn pleegvader heb ik waarachtig lief, en....’
| |
| |
‘Bravo mijn waarde! Eere hebbe je hart. Maar permitteer me! Ik voor mij vind hem tegenover dokter Helmond en zijn vrouw een vervoerd schrielen compeer. - Praat er niet van! Geeft ie wel eens een zak guldens mee? Pardon, ik heb daar niet mee te maken! - Enfin, in orde! Kom morgen in den loop van den voormiddag maar bij me. Altijd tot je dienst. - Maar wat ik zeggen wil.... ah ja, is je vrouwtje nog een beetje boos op me dokter?’
‘Nee majoor; wáarom zou ze....?’
‘Dat vraag ik jou m'n vrind. - Weet je wat me, ronduit gezegd, een weinig hinderde? - Zonder er me op te beroemen, ik heb voor dien adel mijn best gedaan, en terwijl dokter Helmond nu vriendschappelijk en wel is, weigert mevrouw Helmond mij bijna een antwoord.’
‘Maar dat is een opvatting.’
‘Ik wil het gelooven. Maar zie, dan moest jij haar toch zoo ongemerkt eens zeggen, dat het je plezier zou doen als ze weer een klein beetje vriendelijker tegen me was. Ik ben toch geen monster niewaar?’
‘De Hemel beware....!’
‘Weet je wat me bijvoorbeeld hinderde? 't Was dat ik in presentie van een paar heeren, zoo maar kortaf moest hooren, dat ze geen dans voor me had.’
‘Maar dan zal ze er werkelijk....’
‘Nee nee m'n vrind, je vrouwtje had er nog wel zes open, omdat ze je beloofde niet veel te zullen dansen. Dit laatste zei ze aan dien luitenant; en - hier zit 'em de voorname grief - toen gaf ze hém een oogenblik later toch een galop, ofschoon hij al tweemaal haar cavalier was. - Dat heer bevalt me niet Helmond.’
‘Wien bedoelt u majoor? l’
‘We spraken van dien menheer Archibald niewaar? In jou plaats amice, zou ik hem niet al te veel.... enfin! We kennen die heertjes! Ik ben zelf in Indië geweest, en....’
‘Maar majoor, zulk een vooronderstelling.... U vergeet dat mijn vrouw....’
‘Ik vergeet niets niemendal beste vrind! Je vrouw heb ik leeren kennen: 't is het prachtigst karakter dat ik ooit ontmoette. Haar houding, bij die vermeende miskenning van haar vader: o, 't was edel, magnifiek! Maar, de listen van zulke heertjes.... waarachtig, daar zijn geen vrouwen tegen gewapend. Zet jij de kloekste vrouw aan den rand van een afgrond; wanneer men haar onverhoeds een stoot geeft, dan zal ze te pletter vallen zonder eenige kans op behoud.’
‘Archibald is naar mijn innige overtuiging een edele brave jongen.’
‘Edel en braaf, dat doet al weinig tot de zaak m'n vrind, dat weet jij ook wel. Je kunt kerken en gasthuizen stichten, ja zelfs aan 't hoofd van een asiel voor gevallen meisjes staan, en toch op
| |
| |
dat punt een zwak oogenblik hebben. Ik heb je gewaarschuwd; hij biologeert ze.’
‘Majoor..... je liegt het!’
‘Ei zoo, is dát onze verhouding dokter! Ik meende dat het een bewijs van oprechte vriendschap was wanneer men waarschuwt voor een mogelijk gevaar. Ik zeg niet voor een zeker maar voor een mogelijk gevaar.’
‘Majoor vergeef me dien uitval. Ik heb een paar glazen wijn méer gedronken dan me tegenwoordig inderdaad dienstig is, en....’
‘Glad verkeerd dokter; als je helder wilt kijken dan moet je nooit te veel.....’
‘Ik weet het, en vergat het nooit. Maar nu, men is gelukkig, men.....’
‘Welzeker! Maar als je zoo gelukkig wilt blijven, geef dan - ik herhaal het, aan een pronkjuweel als je vrouw alles, alles wat haar hart begeert, maar zorg dat je haar alleen behoudt. 't Is een verkeerd teeken wanneer een jonge vrouw een man van mijn leeftijd een dans weigert, om hem een oogenblik later aan zoo'n blonden knevel te gunnen. - Nee, agiteer je niet. - 't Is mij volkomen goed dat je dien snaak vertrouwt; maar als vriend was ik verplicht je te raden om een oog in 't zeil te houden, en je onergdenkend vrouwtje een kleinen wenk te geven. Wat mij betreft, ik wensch als vriend alleen het bewijs der waarheid van je bemoedigend woord, dat je nobele vrouw geen rancune tegen me heeft. Zorg jij amice, dat zij het toont door de laatste wals met me te dansen. - Zie dán blijft alles zooals we dat hebben afgesproken. - Heb ik vier of drie percent gezegd? Nu 't maakt niet uit; onder vrienden! Morgen, twee uur. Drie duizend a drie percent; opperbest!’
De partij bij de Debecque's eindigde eerst laat in den nacht. In de pauze van het bal heeft men aan kleine tafels van vier en zes personen gesoupeerd. - Aan Helmond's tafeltje - hij had niet van zijn Hebe kunnen scheiden - zaten behalve Eva, de douairière gravin Van Leeuwen, de baron Debecque, de burgemeestersvrouw en - de majoor Kartenglimp.
Na het keurig fijne souper is een deel der gasten vertrokken. - Eva heeft nog tweemaal gedanst, eens met den baron Narwal, en eens met den majoor Kartenglimp; met den laatste de wals waarin aan 't slot dat nare geschetter kwam.
Het gemakkelijke rijtuig uit De Gouden Arend voert Helmond en Eva huiswaarts.
't Is zoo heerlijk rijden na zoo'n feest, en aardig is 't ook, ze zitten half liggend nog zoo vertrouwelijk in dat rijtuig alsof ze pas geëngageerd waren.
| |
| |
Ja, Eva is wel een beetje moe, maar heusch, te veel vermoeid heeft zij zich niet. Alleen die laatste dans met dien vijftigponder was akelig. Die nare man!
‘Ruw, ja, wat erg ruw, maar anders.... Mag ik het hoofd zoo'n beetje op je schouder leggen? Een oogenblikje lief kind?’
‘Welzeker August, jij moogt alles doen wat je maar wilt, en zelfs als ik je wenschen voorkomen kan dan zal ik het zeker niet laten. Hield ik niet trouw mijn woord August, hoewel ik er weinig plezier in had?’
‘Je bedoelt?’
‘Wel, dat ik met blauwbaard soupeerde en danste! 'k Denk altijd aan blauwbaard als ik hem zie. Gemeene stem toch.’
‘Gemeen....? Vin-je! 'k Zeg, iets ruws, iets....’
‘Nee, bepaald gemeen! Jij spreekt zooveel menschen van allerlei slag, en daarom hoor je 't zoo niet. Die kluchtige luitenant had op de laatste bladzij van zijn balboekje, zooals hij zei, een index gemaakt. Onder de personages wier conversatie hij schrappen zou, behoorden, nummer éen: de majoor Kattenglimp zooals hij hem telkens noemde, en ten tweede menheer Kippelaan. Mijnheer Kippelaan had nota bene verteld dat jij geld van dien Kartenglimp zoudt geleend hebben. Verbeeld je!’
Helmond komt schielijk overeind:
‘Ik! Is ie gek?.... En wie heeft je dat gezegd?’
‘Och dat kwam zoo toevallig, al lachend. Hardenborg proestte het uit. Die Kippelaan had in éen adem meer dan twintig vragen en confidenties aan juffrouw Lens gedaan, en zóo hard dat Hardenborg alles hooren kon. Jij waart de zoon van Van Speyk of van een op de citadel; en de majoor was bang dat Archibald mij wat te veel het hof maakte; en.... O lieve, we hebben bijna gestikt; dat alles diende als stormram om het hart van juffrouw Lens te veroveren. Juffrouw Lens had blozend gezegd, dat Kippelaan zich zeker vergiste, want dat ze hem al eens vroeger voor de eer moest bedanken. - Zeg August, als het niet om die stukken was, dan zou ik er heusch toe kunnen besluiten om dat heer Kattenglimp den acht en twintigsten ook thuis te laten. Als men je zoo vriendschappelijk met hem ziet omgaan, dan mocht men soms denken dat die Kippelaanspraatjes van geld leenen wáar waren. 't Idee alleen zou me een hekel aan dien man doen krijgen. Bah! - Ojee!’
‘Wat is er Eva?’
‘Och niemendal; ik wou m'n flakon krijgen want ik geloof dat je weer wat hoofdpijn hebt.... ja, met die hand aan het hoofd.... en daar prik ik me aan het nijdige speldje dat ik in den zak stak omdat het was losgegaan. Kijk eens, 't bloed komt er uit.’
‘Och die arme vinger!’ zegt Helmond, en terwijl hij zich zelf tot schertsen dwingt, zoent hij den kleinen patiënt, en voegt er bij:
| |
| |
‘Een liefdepleister er op, dan is het aanstonds weer beter niewaar?’
‘Nee nee....’ vleit Eva zachtjes: ‘een garnituur à la douairière Van Leeuwen! Ja als dát er op kwam! Hé mannetje, we gaan toch overmorgen voor zaken naar Utrecht, niewaar? Niet!? Jawel! jawel! dat heb je vast beloofd als ik met dat Kattensinjeur wilde dansen.... 't Is zonde August, je deedt me schrikken; ik dacht dat je terug gingt krabbelen. Hardenborg zei immers dat het niet mooier kon treffen: iemand die juist twee zulke rijtuigjes met een mooi span paarden moest wegdoen omdat ie naar de Oost gaat. Wel foei, een dokter zonder rijtuig!’ En dan, wuivend met de hand naar de zij van het in den nachttoon verscholen landgoed De Zonsberg: ‘La bonne nuit illustre général! 't Is jammer dat je ons niet nóg eens genieten kunt. - Stil mannetjelief. Wacht, hier heb je ál de eau-de-cologne die er nog in de flakon is, - als de oom het zag dan zou hij bang zijn dat ik bankroet ging. - Ziezoo, laat mij maar weer eens heldertjes blazen..... Frisch hê? Nee stil, niets te lastig; mijn laatste ademtochtje wil ik verblazen voor zoo'n besten man. - Leg het hoofd maar weer neer. Nog een klein eindje rijden, en dan..... droomen van een feest zooals er geen prettiger werd gegeven, maar waarvoor de partij op den jaardag van 't vrouwtje toch zeker niet onder zal doen!’ |
|