| |
Negende hoofdstuk.
Mevrouw Armelo was woedend - letterlijk woedend. Zoo'n onverzettelijk hoofd als tegenwoordig die man had, daar was geen denkbeeld van te maken. Bedanken voor zoo'n partij! voor een partij bij den baron Debecque van De Poel. Letterlijk de heele beau-monde van Romphuizen en omstreken was genoodigd, en daaronder natuurlijk ook de familie Van Armeloo; zelfs Louise, ‘mademoiselle Louise’ jawel. En dan te bedanken! Waarom? - Goeje hemel! ‘Omdat men eens en vooral van conversatie, van zulke conversatie heeft afgezien’! Een mooie grap! als het een partij is die louter voor je eigen vleeschelijken zoon en dochter wordt gegeven - zooals Eva zelve heeft gezegd! - ‘Omdat men zulke menschen niet weerom kan vragen’! - Maar hemelsche goedheid, waarom niet! - Zal het dan noodig zijn om juist op dezelfde manier uit te halen? Kan men niet eens eenvoudig een avondje geven: tong, saucis, komijne, zoetemelksche en een taart....? ‘Te veel kosten’! - Nu ja, dat diner in De Arend daar is ook wat tegen geprutteld; maar was er dan iemand die daarvan nog een cent te pretendeeren had? - ‘Geen kleeren? De uniformrok?’ - Mevrouw kan niet alles zeggen zonder spreken; maar als Eva binnenkort, ondanks papa's tegenwerken, zorgt de stukken van adeldom in haar bezit te krijgen, en alles bewezen is, dan zal manlief tóch wel aan een zwart pak moeten gelooven. Nota bene, een graaf zonder een zwart pak! - Maar nu, 't was hemeltergend. En daar stondt je dan als vrouw letterlijk als een kind, als een niets! 't Was om razend te worden. - Toen de graaf - enfin Armelo - het antwoord aan den knecht heeft gegeven: dat men zeer vriendelijk voor de beleefde uitnoodiging liet bedanken, toen
| |
| |
heeft zij wel gezegd, dat mijnheer zich vergiste, want dat hij aannemen meende; maar de graaf - enfin Armelo - heeft als een gek volgehouden dat hij zeer goed wist wat hij zeide, en was de knecht - terwijl haar letterlijk de vingers hebben gejeukt - half lachend heengegaan, natuurlijk lachend om de zotheid dat men voor zóo iets bedankte. - Wát geld! had haar eigen zoon geen geld als water! Dat zei niet slechts Eva maar iedereen! - Mevrouw Armelo is woedend. Geen wonder: heel Romphuizen is in beweging; alles kleedt zich voor van avond; en.... Ouwe tuinboonen zal ie straks hebben; bij vergissing met het boonenkruid er onder: dat lust ie volstrekt niet.
‘Wat wil jij Van Hake? Moet jij bijgeval ook naar de partij?’
‘Nee mevrouw; daar behoor ik niet; tenminste....’
‘Natuurlijk; ik wist ook wel beter. Wat wou je?’
‘Och mevrouw, onder ons gezegd, ik heb een kleine bestelling voor juffrouw Louise, maar 't moet dood dood geheim blijven, en daarom wou ik haar graag heel alleen spreken.’
‘Is 't weer in dien tijd! Je weet wel Van Hake, dat wij geen menschen zijn die tegenwoordig voor Jan en alleman zoo maar klaar staan.’
‘Ja mevrouw, dat weet ik heel best, maar 't is iets, enfin. Mevrouw Helmond is gauw jarig, niewaar? We hadden zoo'n idee. Eventjes mevrouw. Is Louise achter?’
‘Ja, achter is ze zeker; want of ze het doet om me te plagen, maar dat zit letterlijk den heelen dag met den neus op haar naald. - Zeg, heb jelui plan op een comedie misschien?’
‘We wilden het liever dan een treurspel!’ zegt Thomas snel. Daarop vliegt hij naar het kamertje waar hij Louise vindt; en, als hij haar heeft gegroet, dan legt hij zijn vinger op den mond, en draait de deur op het slot.
Thomas Van Hake gevoelt zelf iets vreemds nu hij in dit kleine kamertje, zoo maar zonder verlof is binnengetreden, en, na de deur te hebben gesloten, tegenover de blonde voormalige schoolkameraad staat die hem met haar groote blauwe oogen vragend aanziet, terwijl een blos haar vriendelijk gezichtje heeft gekleurd.
Thom heeft nooit gezien dat Louise zulke mooie oogen had.... Nú schijnt het echter alsof ze wat veel heeft gewerkt of - geschreid.
‘Ja Louise, dat is vrij brutaal om zoo maar binnen te komen en de deur op 't slot te doen.’
‘Zeker, wat moet dat beduiden Thomas?’
‘Ik wou je alleen spreken.’
‘Maar dan kan die deur toch wel open blijven?’
‘Nee Louise, nee! Ik wil zeker zijn dat niemand ons overvalt. Er is haast bij 'tgeen ik je te zeggen heb.’
‘Is er iets kwaads Thomas? Je doet me schrikken!’
| |
| |
‘Kwaad - nee, tenminste niets om van te schrikken. - Maar toch.... luister nu even, en laat die naald eens rusten.’
‘Ja Thomas, maar ik kan wel hooren en werken tegelijk, want deze sortie heeft ook haast; ze moet over een half uur klaar wezen. Ik maak die voor mevrouw Lens - natuurlijk in 't geheim, je weet wel - zij moet er mee naar De Poel.’
‘Maar dat is God geklaagd!’ roept Thomas op gedempten toon: ‘Jij zit hier je oogen rood te turen, en je zuster.....’
‘Stil Thomas, stil, niet over háar. Misschien geniet ik zelfs meer dan Eva, terwijl ik hier rustig zit te werken en zij haar zorgen heeft voor haar toilet.’
‘Louise, ik kwam hier om je te verzoeken aanstonds naar je zuster te gaan.’
‘Ik Thomas? Zal ik haar moeten helpen; voor asschepoester spelen misschien? Nee Thom, dat meen je niet.’
‘Zeker meen ik dat niet. - Je moet haar bewegen niet naar De Poel te gaan. Het mag, het kan niet. Dáarom Louise kwam ik hier.’
‘Mag Eva niet naar dat feest gaan? En waarom niet?’
‘Luister,’ zegt Thomas; en in weinige oogenblikken heeft hij aan het meisje den hoofdinhoud zijner vermoedens en bezwaren meegedeeld. Neen, alles kon hij haar niet zeggen, maar zijn moeder en hij, ze hadden nu de vaste overtuiging dat dokter werd gekweld door zorgen die hij uit overgroote liefde voor zijn vrouw te verbergen zocht. Ja, vooral dezen middag was het gebleken dat dokter in een zeer gedrukte stemming verkeerde.
Sedert eenige dagen gebeurde het dikwijls dat dokter na het verrichten van eenige bezigheden in de apotheek nog eens in een der kamers van het oude, nu ontmeubelde huis ging, om er eenige oogenblikken te vertoeven zonder dat Thomas begreep wat hij er eigenlijk deed. Dezen morgen nu, had Thom eensklaps in de voormalige huiskamer naast de apotheek, een slag gehoord alsof er iets van boven neerviel.
‘Nee, 't was zoo erg niet;’ valt Thomas zich zelven in de rede toen hij het meisje verbleeken zag: ‘Ik loop naar de deur,’ vervolgt hij: ‘en onwillekeurig luisterend, hoor ik nu nogmaals dien slag doch met de woorden er bij: “Dwaas! waarom gezwegen!” Ik begreep nu dat dokter met den voet op den grond had gestampt zonder aan mijn nabijheid te denken. Of ik goed deed of niet.... zonder beraad opende ik de deur, en vroeg of dokter mij riep. - Vreemd, ik zou zeggen met een bijna angstigen blik zag hij mij aan; maar spoedig zich herstellend, zeide hij, dat hij in 't geheel niet geroepen en ook niets noodig had. Maar, vermoedelijk toch vreezend dat ik het woord had verstaan 'twelk hem in de eenzaamheid was ontvallen, achtte hij het raadzaam om eenigszins in dien- | |
| |
zelfden toon te blijven, en, in de apotheek terugkomende, hernam hij: “'t Is me hinderlijk Thom, dat ik van middag naar die partij moet. 't Gebabbel over Dirksen mag wat verminderen, maar de gevolgen zijn toch grooter dan we ons in 't eerst hadden voorgesteld. Er kon wéer zoo iets gebeuren. En dan....” - “Wat is er nog meer dat u bezwaart?” vroeg ik met belangstelling. Toen Louise, vernam ik dat dokter een paar uur geleden Hendrik van De Zonsberg ontmoet had. De oude generaal die met de juffrouw eergisteren van De Godesberg was teruggekeerd, moest niet heel wel zijn. Hendrik was naar den notaris geweest om hem te verzoeken nog dezen avond bij den ouden heer te komen. Ik kon dus wel begrijpen, zei dokter, dat hij geen trek had om nu naar een partij te gaan.’
‘De generaal ziek!’ valt Louise in: ‘Nee dan is het wel te begrijpen. Is hij er niet aanstonds naar toe gegaan?’
‘Och Louise, dat is nu het groote punt in quaestie. De generaal zegt kort en goed, dat je zuster - mevrouw Helmond - de tering niet naar de nering zet, en wanneer dokter haar daarin blijft stijven, dat hij dan niets meer van hem weten wil. - Je moet er niet van praten Louise, maar zieje, dát is de zaak. En nu zul je 't begrijpen hoe ik om dien besten dokter in angst zit. Zelf niet heel fiksch tegenwoordig, - nee, recht gezond is hij niet - onder den druk zijner belasterde praktijk; in zorg over de gezondheid van dien geliefden pleegvader die hem echter niet wil ontvangen;’ zeer zachtjes: ‘in zorg misschien ook over die boodschap aan den notaris; ja wie weet als de oude heer zijn testament eens ten nadeele van dokter veranderen liet....!’
‘Zou dat mogelijk zijn? Maar dán nog.... Eva zegt altijd....’
‘Dat dokter rijk is niewaar?’ valt Thomas fluisterend in: ‘Nee Louise, uit te ver gedreven liefde, uit valsche schaamte heeft hij háar, en uit onbaatzuchtige vriendschap heeft hij moeder en mij in den waan gebracht dat hij van zich zelven middelen bezat. Maar ik weet 't beter! Onder de tegenstrijdige praatjes die er in den laatsten tijd zoo veelvuldig over mijn weldoener liepen, behoorde ook de verdenking dat hij bij notaris Zoutenheer diep in de schuld zit, ja zelfs dat andere personen hem gewillig met eenige duizenden hebben bijgesprongen.’
‘Heb ik het niet gedacht!’ zegt Louise, en dan: ‘En jij Thom, geloof jij dat ook?’
‘Ja, en 't is daarom voornamelijk dat ik hier kom. Ik geloof, ik weet bijna zeker Louise, dat mijn brave vriend in de schromelijkste moeielijkheden zit. Spaar me de bewijzen. Maar geloof me, naar mijn innige overtuiging zou je aan dokter en zijn vrouw de grootste weldaad bewijzen, indien je ze bewegen kondt om van avond niet naar De Poel te gaan maar wel naar De Zonsberg.
| |
| |
En jij Louise’ - hij vat in zijn gejaagden ijver de rappe hand van het meisje: ‘jij zult wel weten hoe je het aanleggen moet; je zult je zuster alles aan 't verstand kunnen brengen. Paai haar desnoods met een rijke erfenis van den generaal, als je om Godswil mijn besten dokter maar helpt redden. Och lieve Louise, ik zou je eeuwig erkentelijk zijn.’
't Was getooverd, maar zelfs onder dit gesprek door heeft Louise de laatste hand aan haar sortie kunnen leggen.
‘Ei zoo, heb jelui de rollen al verdeeld?’ vraagt mevrouw Armelo, die Louise straks met haar simpel stroohoedje op, en een pakje onder de eenvoudige mantille verborgen, aan de zij van Thomas de woning ziet verlaten: ‘Moeten er nog meer in den arm worden genomen? Als jelui verlegen bent, je zoudt voor mij op een rol kunnen rekenen.’
‘Misschien de mère noble Duègne!’ roept Thomas. - Mevrouw begreep het niet recht:
‘Best, bestig, ik hou me daaraan!’
August en Eva hebben vroeg en zeer vluchtig gegeten, want Helmond had nog 't een en ander te doen, - waardoor hij zeker weer zoo afgetrokken is geweest, denkt Eva - en Eva zelve moest alles nazien wat haar zooeven uit Utrecht is bezorgd, om zich daarna te kleeden, 'tgeen ze niet graag zoo overhaast doet.
‘Zei je iets August?’
‘'t Kwam me voor dat je wat bleek zag Eva. Mij dunkt beter ten halve gekeerd dan.....’
Eva met groote verbazing: ‘Ten halve gekeerd....? Je bedoelt toch niet om par exempel nog thuis te blijven? Nee maar lieve beste papa'tje in spe, nu moet ik toch heusch om je lachen. Wou je me thuis laten?’
‘Ik ben waarlijk bang dat je je te veel zult vermoeien. 't Is eigenlijk een dolle geschiedenis.’
‘Een dolle geschiedenis!? Maar die jij hebt goedgevonden.’
‘Ik....? Nee! nee Eva, goedgevonden heb ik het niet.’
‘August, als je nu in ernst wilt dat de partij me geen kwaad zal doen, agiteer me dan niet vooraf. - Je bent een beste man, maar je hebt iets dat niet goed is. - Kijk nu niet boos, 't is zoo heel erg niet: je bent wat zwaartillend. Stil, ik weet wel dat het nu allemaal hartelijkheid is, en zorg voor ons popje meteen; maar men moet niet overdrijven. In den beginne toen we zoo zuinigjes, zoo doodeenvoudig moesten leven - in een hondenhokje - omdat men volstrekt geen middelen had, toen kon mijn goede man niet van het burgemeestershuis hooren of er rezen bergen van bezwaren; en, - nu men bewezen heeft dat men zeer goed over dat alles kan heenkomen, nu....’
| |
| |
‘Eva, je spreekt altijd weer alsof ik over schatten te beschikken had, terwijl..... ja waarachtig, terwijl....’
‘In 's-hemelsnaam August, begin nu niet weer van voren afaan. Ik vergeet niet zoo licht wat je mij eens hebt gezegd. Waarlijk op dat punt ben ik heel gerust, en, als er toch weer gezwaarmutst wordt, dan denk ik: dat zal wel slijten mettertijd. Maar manlief, je moet dat nu niet op een ander terrein overbrengen. Dat je zorg voor me hebt, dat doet me recht veel plezier, maar getob..... nee! eerst niet goedvinden, dan wel goedvinden, dan weer: we moesten nu tóch maar thuisblijven..... Hoor eens Evertje Zwaarhoofd, we gaan nu van avond dol prettigjes naar de Debecque's en dan zal ik stellig niet te veel dansen, en dan pruttel jij niet meer en je kijkt me niet zoo zwart, baasje, maar je geeft me nu een fermen zoen. - Ziezoo!’
Nu Eva zich snel heeft verwijderd, valt Helmond als geknakt, in een der zachte voltaires neer. Hij gevoelt wel dat hij in kracht - in zedelijke kracht vooral - sinds zijn huwelijk is achteruitgegaan. - Hij durft niet meer. In den aanvang was hij op den goeden weg. Te Parijs heeft hij getoond dat hij als man kon handelen, zelfs tegenover die aangebeden, zoo schoone als talentvolle vrouw. - Maar toen gold het zijn plicht als dokter; zijn plicht jegens een weldoener en geliefde pleegzuster. In zulk een geval zou hij immers ook nú nog krachtig zijn, indien Eva anders wilde dan hij. - Evert Zwaarhoofd! Ha, misschien heeft zij toch een beetje gelijk. Is die toekomst dan werkelijk zoo duister? Is een schuld van eenige duizenden guldens dan een onoverkomelijke.....? De praktijk zal zich wel spoedig herstellen; en dan.... in de toekomst: Oom Van Barneveld!.... Helaas! ja, oom Van Barneveld!
- Maar 't is waar, een groote reden van bezorgdheid om nu feest te gaan vieren, is juist het bericht dat de generaal niet heel wel is.
Ofschoon oom al twee dagen terug was, August heeft geen poging gedaan om nog eens te beproeven of een afwezigheid van zoo vele weken ook gunstig heeft gewerkt. Hij heeft er zeer tegen opgezien, en kon er niet toe besluiten alvorens hij eenig antwoord op zijn brief aan Jacoba zou hebben ontvangen; immers hij vermoedt dat een verbod om hem te schrijven oorzaak van haar stilzwijgen is. - Maar ja, indien hij had geweten dat zijn pleegvader ziek was.....!
't Is zonderling! Nu hij dan toch naar De Zonsberg zou willen gaan, om - na dat treurig bericht - dien ouden man te ontmoeten, en, of hij wilde of niet, de hand te drukken totdat hem de tranen in de oogen zouden springen, nu staat hij alweder voor een genot 'twelk hij Eva er voor zou moeten ontnemen.
- Maar ook, de generaal heeft immers niets van zich doen hooren; men vernam toevallig dat hij terug en een weinig ongesteld was. 't Zal zoo erg niet wezen. Door niet naar De Poel te gaan,
| |
| |
stuurde men bovendien het heele feest in de war; ja zelfs als Eva alleen ging. En, alleen te gaan; nee, dat zou haar zeker niet bevallen. Enfin! morgen dan naar De Zonsberg, morgen!
‘Mevrouw,’ zegt Kaatje terwijl ze Eva's vriendelijk en keurig gemeubileerd boudoir is binnengetreden: ‘mevrouw, daar is de juffrouw van den kapitein: uw zuster zal ik maar zeggen.’
‘Hé, wat wil die? - Laat maar wachten in de zaal Kaatje.’
Neen, wachten kon Louise niet. Zij klopt aan de deur van Eva's boudoir.
‘Binnen! - Hé, kom je tóch boven Louise? Wat heb je kindlief? Is er onraad dat je zoo'n haast maakt? Je ziet me hier in een ergen boel; maar dat kleeden voor een partij waarop men zoowat de eerste zal zijn, is nog al lastig, tenminste zonder kamenier. Hé, zie jij eens eventjes, valt die berthe van achteren goed? Ja, in zoover kom je me heel van pas zusjelief. Hangt ze goed? Mooie blauwe japon niewaar? Nog uit Parijs meegebracht. Vin jij 'em te laag? Maar wat heb je anders aan een tamelijk mooien hals niewaar? Men kan letterlijk niets zien met zoo'n kleinen spiegel.’
‘Eva, ik zou je heel graag helpen, maar liever om je weer uit te kleeden dan je verder toilet te helpen maken.’
‘Watblief?’ zegt Eva verrast.
‘Je weet Eva-lief, dat ik je niet te veel met mijn visites lastig val, sedert ik zeer tegen je zin blijf werken zooals ik meen dat mijn plicht is.....’
‘Lieve schepsel, kom me nu niet met de opsomming van al je verdiensten in de war brengen. Je bent een zeer handig meisje, dat weten we wel. - Nu kindlief, al dadelijk die waterlanders, foei! Ik zeg het niet uit boosheid. We waardeeren je immers en....’
‘Och dat is niet noodig, volstrekt niet;’ zegt Louise half schreiend; en dan zich spoedig herstellend: ‘Wij hebben ieder onzen eigen weg Eva, en ik bedoelde alleen dat ik niet zonder toestemming hier op je mooie kamer zou gekomen zijn als ik er geen reden voor had.’
‘Komaan kindlief, wat heb je dan, zeg?’
‘Eva, je moet niet naar die partij gaan.’
Eva houdt nú eens een witte camelia en dan een takje zeer fijne vergeet-mij-nietjes tegen haar prachtig zwart glanzend haar.
‘Ei, niet! En waarom nie..... te.... Louise?’
‘Omdat.... omdat je man, de goede dokter er ziek van zal worden.’
‘Och kom! Hé, hoe weet jij dat zoo, beste kind? - Och kijk nu eens heel eventjes, wat vin je mooier? Deze witte niewaar?’
‘Eva, je denkt dat het geen ernst is....’
‘O volstrekt niet; nee dat denk ik in 't geheel niet. Als jij me
| |
| |
nu even zegt wat je mooier vindt, wit of blauw, dan zal ik je zeggen hoe het komt dat ik aanstonds alles begrijp, en me toch kalm kan blijven kleeden. Wit hê? - Nu dan: Dokter heeft een visite bij pa gemaakt, en gezegd dat hij geen plezier in het feest had, omdat ie bang was dat ik me wat te veel vermoeien zou. Zie, dat zijn nu zulke kleine zaakjes daar zusje nog niet van weten mag. - Zeg, heb ik 't mis? - Och geef eens even dat diamantdoosje aan. Nog uit Parijs meegebracht.’
‘Eva, je laat me niet uitspreken en hebt misgeraden bovendien. Lieve zuster, luister nu even: Er is waarlijk geen gekscheren mee. - Och laat die bloemen en diamanten een oogenblik rusten en hoor wat ik je ernstig zeggen wil.’
Met een wel wat gemaakte belangstelling luistert Eva nu naar de zuster die de tolk is van de zorgen waardoor de goede Thomas ten behoeve van den dierbaren meester werd gekweld.
Een betere keus, meende Thom, had hij niet kunnen doen. Louise zou met kalmte en verstand haar zuster op de hoogte van den wezenlijken toestand van zaken brengen. Een andere weg was er niet. Dokter scheen verblind te zijn, en - maar Thomas zou dit aan niemand, neen zelfs niet aan zijn moeder durven toevertrouwen - de arme man moest reeds in groote ongelegenheid verkeeren, ja waarschijnlijk had hij reeds de eerste schrede op een zeer gevaarlijken weg gezet! Immers, toen Thomas eenige dagen nadat hij de beide bankbriefjes van Helmond had ontvangen, er een van wilde uitgeven, toen heeft het zijn aandacht getroffen, dat het dezelfde nummers waren die hij kort te voren aan Helmond had gebracht, als zijnde de opbrengst der laatste lijst ten behoeve van Donerie's monument. - Ja, ook de stempels van eenige firma's aan de achterzij, hebben hem overtuigd dat het dezelfde briefjes waren die Helmond in een la van zijn schrijftafel had geborgen, met de woorden: ‘Ziezoo, dat ligt daar rustig totdat het monument zal zijn afgeleverd.’ - Van Hake zou vroeger misschien al spoedig tot het besluit zijn gekomen, dat dokter die briefjes voor specie of wel tegen ander bankpapier had ingewisseld, doch nú, sedert de ervaringen der laatste dagen, moest hij het ergste vreezen. Reeds tot drie malen toe heeft dokter het geldbakje uit de toonbanklade in zijn porte-monnaie geledigd met de opmerking, dat hij tegenwoordig telkens gebrek aan klein geld had, terwijl hij dezen morgen met een zonderlinge ongedwongenheid Thomas om vijf enkele guldens heeft gevraagd, ‘aangezien hij thuis niet anders dan groot bankpapier had, en men de meiden moeielijk om te wisselen kon uitzenden, dewijl mevrouw ze niet goed missen kon.’
Thomas Van Hake gelooft dat hij wel een groote domoor zou moeten zijn, als hij mis heeft gezien; en vurig hoopt hij dat Louise's gang naar het doktershuis gezegend zal wezen.
| |
| |
‘Zoo, is dát nu de zaak Louisje-lief?’ zegt Eva met kwalijk bedekten spijt: ‘Meenen sommige menschen dat ik den goeden dokter aanzet om hooger te vliegen dan wij kunnen - ik gebruik je eigen woorden, je hoort het. - Weet je wat? doe jij dan lieve kind, het compliment aan die menschen terug, en zeg hun dat Eva Helmond verstandig genoeg is om te weten wát haar convenieert; maar vooral ook: dat de allerknapste en allerverstandigste man uit dit heele babbelnesterige Romphuizen, zeker wel weten zal wát hij doen en wát hij laten moet.’
‘Maar Eva, 't is immers toch mogelijk dat Helmond om je genoegen te doen, niet alles zegt; en dewijl hij - zooals je zelve bekend hebt - telkens bezwaren heeft, inderdaad veel meer uitgeeft dan hij in redelijkheid zou mogen en kunnen.’
‘Nee kind, dat is niet mogelijk. Een jong meisje zooals jij, die zoowat niets van de wereld heeft gezien, - nee 't is je schuld niet, maar zoo iemand meet alles naar zich zelve af. Een man zooals de dokter, is geen Louise Armelo. Wat zulk een man zegt dat is zoo, en wat hij doet dat moet men in Romphuizen niet blieven te bevitten of.... te misgunnen; voilà le mot! Ik zeg dat niet op jou, kind. - Maar brisons! - Wie heeft je met al die wijsheid hierheen gezonden?’
‘Eva dat doet er niet toe. Maar als - ik zeg als het nu eens waar was, en Helmond reeds diep in de schulden zat, hoe zou hij er uit kunnen raken? Ik zeg gesteld eens!’
‘Och kind, je verveelt me. Is dit een moment voor al dat gebeuzel!’
‘Eva, ik vraag je: wie zou in zulk een geval de eenige zijn van wien hij hulp zou kunnen verwachten? - Van wien anders dan van zijn pleegvader? En - die pleegvader is ziek teruggekomen. - Bij de verwijdering die er tusschen ulieden moet bestaan - terwijl je die ongesteldheid hadt moeten aangrijpen om je te verzoenen door een spoedig en hartelijk bezoek, - zal de generaal nu straks vernemen dat gijlieden, op 't prachtigst uitgedost, De Zonsberg voorbijrijdt zonder je om hem te bekreunen, terwijl je op De Poel een vroolijke partij gaat bijwonen.’
‘Waarlijk, ik maak je mijn compliment! Dat is in ons belang allerliefst door je berekend Louise. Je hebt een speculatieven geest. Uit vrees voor een mogelijke onterving, moeten we bij dat oude potstuk gaan opzitten en pootjes geven niewaar? Weet je wat die generaal is? Die man is een trotsch, een onverdraaglijk hoogmoedig despoot. Wil je weten wat ik hoop kind? Ik hoop dat menheer de generaal - die mij schandelijk durfde beleedigen en blijft beleedigen - dat hij zich straks zóo wel gevoelt dat hij, zonder vrees voor instorten - je ziet ik wensch den man van harte beterschap - enfin, zóo wel, dat hij voor 't open raam aan den straatweg zal
| |
| |
kunnen zitten om ons “zoo prachtig uitgedost” eens ter dege te kunnen opnemen wanneer we hem in de mooie open fourgon uit De Gouden Arend, triomfantelijk voorbijrijden!’
Louise moet het uiterste wagen:
‘Eva, als ik nu eens zeker, eens heel zeker wist dat je Helmond op dit oogenblik met niets gelukkiger zoudt kunnen maken dan met het besluit, om, inplaats van naar De Poel, met hem naar De Zonsberg te gaan....’
‘Zeg eens, zeer belangstellend zusje, ben je ook soms een heel klein beetje jaloersch dat Louise Armelo niet, en Eva Helmond wél naar dat feest gaat? Maar stel je gerust, tegen mijn jaardag kindlief, zullen we het hier eens heldertjes overdoen, en, al bedanken papa en mama dan óok weer uit een bespottelijke mesquinerie, we zullen zorgen dat jij er bij komt. Met mijn zijden ruit - nog van Den Haag - zul je een heele parade maken. Maar denk er dan aan zusje: naaistertjes, ja zelfs naaistertjes in het geheim, ze wonen op den duur geen feesten bij in den hoogeren stand.’
Louise was te vol, zij kon niet meer spreken. Zij moest het wel opgeven Eva tot betere gedachten te brengen. - En dan, telkens gegriefd te worden! O het deed haar zoo zeer. Maar toch, het antwoord op Eva's laatste woorden, 'twelk zoo voor de hand lag, zij mocht het alleen onhoorbaar uitspreken: ‘Maar, naaistertjes in het geheim, ze mogen wel vijftig zuur verdiende guldens betalen aan een huwelijksdiner, voor een zuster uit den hoogeren stand!’ |
|