| |
Achtste hoofdstuk.
Toen Helmond door zijn Eva, te circa halfacht, met een zoen werd wakker gemaakt, en ze hem daarna met haar welluidend: goeden morgen! een geurigen kop thee met beschuit toereikte, toen gevoelde hij slechts weinig meer van 'tgeen hem, toen hij eindelijk ter ruste ging, voor slapeloosheid en zeer waarschijnlijk voor een ziekte deed vreezen. - Al zijn de uren die hij sliep slechts weinig in getal geweest, ze hebben hem zonderling verkwikt. Neen, ofschoon hij zijn hoofd rechts en links keert, de pijn is geheel verdwenen. De sombere voorstellingen die hem door het brein spookten toen hij zich bevend van overspanning tot slapen heeft gelegd, al die sombere vizioenen zijn voorbijgegaan.
- En zie, zijn Eva, de schoone Hebe in haar gracieus morgenkleed, ze staat daar als een toonbeeld van zorgende liefde. - O
| |
| |
goede God! nu ziet hij eerst hoe innig lief dat prachtige kind hem heeft. Zij is in zorg geweest, over hém! Ze heeft gevreesd dat hij te vroeg zou wakker worden. Ja dáarom hield zij de vensterblinden ter halverwege gesloten ofschoon ze de ramen heeft opengezet, dewijl hij daar zeer op gesteld is.
En zie, daar kwam ze nu zelve met den verkwikkelijken drank:
‘Eva!’
‘Lieve August, gaat het beter? Waarlijk beter?’
Helmond knikt, maar antwoordt niet. Hij ziet haar slechts in de schoone oogen; drukt haar fijne hand, en dan haastig den blik van haar afgekeerd naar de binnenzij van het ledikant, verdringt hij iets 'twelk hem uit het hart naar het oog is gevloeid. Goede God, was er voor haar dan niets beters weggelegd dan de vrouw te worden van een eenvoudigen dokter! Zie, daar is wat hoogers, iets vorstelijks in die vrouw; en ja, bij al die gaven van schoonheid en talent, toont ze, in de liefde voor vader en echtgenoot, een engel te zijn.
‘Eva!’
‘Wat is er dan beste?’
‘Ik ben zoo gelukkig Eva.’
‘Nu lieve man, dat klinkt me waarlijk als muziek in de ooren. Ik heb van nacht den heelen tijd allerlei gekheden gedroomd, en ook dat je heel boos op me werdt; en je grijnsde me zoo akelig aan. - Ja ik weet het zelf niet meer: ik droomde dat we te Parijs waren, en dat we meespeelden toen ze de Faust gaven. Eerst was jij Faust en toen..... ik weet niet, toen werdt je eensklaps Mephisto, en, toen schreeuwde je me zoo akelig toe: “Et Satan conduit le bal,” o zoo akelig. Zie, 't is allemaal gekheid, dat weet ik wel; eerstens beduidt het niets, en tweedens hecht ik niemendal aan droomen; maar zoo'n gezicht blijft je 's-anderendaags soms zoo bij. Toen je van nacht met hoofdpijn heel onplezierig thuis kwaamt, toen dacht ik, daar heb je 't al met dien naren droom; als hij nu maar niet ziek wordt! - Ik heb er je niets van gezegd, hoewel ik er erg vervuld mee was. Maar mijn lieve man, nu kun je ook best begrijpen hoe heerlijk ik het vind om je, bij 't wakker-worden 't allereerst te hooren zeggen: Eva, ik ben zoo gelukkig! - Komaan mon cher monsieur le comte - nu wacht maar, ik geef den moed nog niet verloren, al was papa er wat tegen, - komaan, we zullen aan geen akelige droomen meer denken; peuzel jij die beschuitjes nu maar op, dan zal ik je eens laten kijken hoe heerlijk vandaag het zonnetje schijnt. 't Is een lust!’ - Eva opent nu de vensterblinden, en, aanheffend zingt ze tevens met haar klankvolle stem, zoodat men zich in den zonneschijn zou wanen al zag men den regen ook stroomen:
| |
| |
‘O Sonnenschein, o Sonnenschein,
Wie scheinst du mir in's Herz hinein.
Weckst drinnen lauter Liebeslust,
Dass mir so enge wird die Brust!
Dass mir so enge wird die Brust!’
Een kwartier later is Helmond gekleed.
Ofschoon hij zich wel iets minder frisch gevoelt dan bij zijn allereerst ontwaken, toch moet hij bekennen dat het oneindig beter met hem is dan hij heeft kunnen verwachten. Daar komt zijn lieve vrouw alweder met een kop thee in het slaapvertrek.
‘Eva, mijn eenige schat, mijn zonneschijn!’ zegt Helmond en sluit haar in zijn armen; en dan, dan hoort hij ook van háar een schier nog welluidender toon dan daareven; want ook zij heeft gezegd: dat ze nu zoo recht gelukkig is.
En Eva had waarlijk reden om zich gelukkig te gevoelen. Nu ze haar woning had, en er alles zoo heerlijk was ingericht, nu waren voor 't oogenblik haar liefste wenschen vervuld. De kleine kata-strophe van gisterenavond zou zeker geen gevolgen hebben, en, als zij het maar eens van de rechte zijde aanpakt, dan zal papa wel meer zwak op dien adel krijgen. Het voornaamste waar het op aankwam, bleef toch het bewijs dat men aanspraak op dien titel had, en dat bewijs was reeds in handen van den majoor. Welnu, een klein beetje geduld; en dan, wanneer zij èn Helmond er maar op blijven aandringen en zich dankbaar betoonen, dan zal de majoor - tegen restitutie van onkosten, natuurlijk omdat hij aan al die stukken en bewijzen met zooveel moeite gekomen is, - ze wel aan hen afstaan.
Ja, Eva voelt zich recht gelukkig, want ofschoon het briefje aan de Debecque's toch al verzonden was - omdat Bus beter hard draven dan dienen kan - ze heeft nu alle hoop dat August, wanneer hij zich zooals hij zeide wèl blijft gevoelen, ten genoegen van zijn vrouwtje nog een tweede brietje zal schrijven om die uitnoodiging tóch maar aan te nemen. - O die goede August! hij heeft immers voor 't grootste deel uit zorg voor háar bedankt.
- Nu, dat behoefde waarlijk niet, haar hoofdpijn van gisterenavond heeft niets te beduiden gehad, en August zelf - waarlijk ze is er zoo blij om - hij voelt zich weer heelemaal fiksch. Hoor, hij vraagt haar zelfs om nog eens dat lied: Natuur is mild te zingen! - Wat ziet hij haar tevreden aan! Ja als ze het nú wilde doordrijven...... van die groote partij hier aan huis tegen haar jaardag - ja, ze weet dan zeker dat hij toe zou stemmen. Maar 't is nog niet noodig; en als men maar eerst bij de Debecque's is geweest, dan komt die partij op haar jaardag vanzelf. Ze weet nu immers zeker dat die hooggeprezen zuinigheid iets is waar men voortaan maar zonder veel woorden overheen moet 'glijden; 't is een zwak dat het man- | |
| |
netje zich graag wat armoedigjes voordoet. Nu, in zulke scholen maakt men zulke leerlingen. Maar gierig, nee gierig is hij niet. Wat die nachtpraktijk betreft, daar moet hij van afstappen, dáardoor alleen is hij met zoo'n dolle hoofdpijn en zoo laat naar bed gegaan. Mettertijd, als het gelukt met dat overbrengen van papa's titel op hem - en waarom niet - dan moet hij de heele praktijk maar neerleggen. Iemand die bezigheid wil hebben kan ze altijd wel vinden. Men behoeft daarvoor niet de slaaf van iedereen, ja van je minste plebs te wezen. Hoe heerlijk al, dat men tenminste hier van die aptheeklucht bevrijd is. Bah! zoo'n aptheek!
O voorzeker, Eva voelt zich nu recht gelukkig; alles alles lacht haar weer toe; en zie maar, het allermeest haar lieve August.
Doch Eva weet niet dat Helmond's glimlach, nu hij de vigilante ziet voorkomen en haar straks een zoen tot afscheid geeft, een zeer gekunstelde wordt; neen, want hij heeft haar niets gezegd, niets van zijn val, niets van het gebeurde op De Schebbelaar, en niets van den nacht aleer hij - Goddank, een weinig mocht slapen. - Waartoe haar onnoodig zijn leed te klagen; immers hij had haar vroeger vermaand dat de praktijk alleen voor den dokter is.
't Was reeds laat in den voormiddag toen dokter Helmond aan zijn woning terugkwam.
Eva meende te bemerken dat hij wat somber gestemd was.
Of hij zich weer minder wel gevoelde....?
‘Nee Eva, nee; ik heb wat heel veel zieken bezocht, en er zijn er die van een dokter meer verlangen dan redelijk is.’
‘'t Is een nare betrekking August, ik heb dat altijd gezegd. Geen oogenblik ben je zeker van je tijd; dag en nacht altijd voor Jan en alleman te moeten klaarstaan, en misschien nog heel dikwijls ondank voor zorg en moeite tot loon te krijgen!’
Er was veel waars in 'tgeen Eva zeide.
‘Ja 't is jammer kindlief, dat het onverstand der menschen ons zoo dikwijls moet bedroeven. Waarlijk er is geen edeler werkkring dan de mijne. Maar, als men het onmogelijke eischt....!’
‘Heeft men dat nú gedaan August?’
‘Och - nú, en alle dagen. Maar wij zetten er ons overheen...... wij.....’
‘Welzeker,’ valt Eva in: ‘in jou plaats beste man, zou ik nooit naar eenig praatje van het wauwelig gemeen luisteren, dáarvoor sta je te hoog èn als dokter èn door je..... andere maatschappelijke positie. - Als ik in je plaats was August, weet je wat ik dan deed?’
‘Hê?’ vraagt Helmond in gedachten.
En Eva zegt fier:
‘Wel, den eerste die mij een woord durfde tegenwerpen of zich aanmatigen om mij in mijn praktijk de wet te stellen, dien zou ik bedanken en verzoeken een anderen dokter te nemen.’ | |
| |
- Bedanken! - August geeft met een pijnlijk glimlachje een antwoord 'twelk zijn vrouw - evenals dat glimlachje zelf - op rekening van zijn ‘eenig gebrek’ stelt. Immers: ‘Waar zou de schoorsteen van rooken, als wij niet wat geduld oefenden?’ heeft hij gezegd terwijl hij zich gereedmaakte om nu - na het koffiedrinken, - weer zoo spoedig mogelijk naar die nare aptheek te gaan.
- Bedanken! heeft August in zich zelven herhaald, terwijl hij buiten de kamer en opweg naar het huis aan den wal, een paar malen de hand aan het hoofd bracht - aan dat hoofd waarin het alweer niet heelemaal pluis is.
- Bedanken! - Neen zulke ruwe scènes heeft hij nooit te voren gehad; ze moeten eenig zijn in eens dokters praktijk. Op De Schebbelaar gekomen, heeft boer Geurtsen - de aanstaande toeziende voogd der tien minderjarige kinderen - hem zoo mogelijk nog brutaler dan den vorigen avond onder de oogen gezien, en gevraagd, of hij niet begrepen had dat hij op De Schebbelaar had uitgediend, en niet zoo ‘leep was om te vatten, dat de heele perementasie van de Dirksen's en Geurtsen's - over meer dan achttien hofsteden verdeeld - voortaan d'r eigen wel zou wachten om 'en dokter te nemen die z'n patiënten aan d'r eigen zelvers overliet, en onverlet den adem liet uitblazen?’
- Bedanken! herhaalt Helmond met dien droeven glimlach. Ha! zóo moet het maar gaan. Het rijkste deel mijner praktijk te verliezen, door.... Neen, de oorzaak had evengoed een andere kunnen zijn. - Maar toch, 't klinkt op dit oogenblik zeker uit haar mond al zonderling: bedanken! - Mijn obstetrische praktijk schijnt door de omstandigheid bij Sturk nog bovendien een gevoeligen knak te zullen krijgen.
- Bedanken! in mijne omstandigheden....? Een pleegvader die zich misschien reeds heeft voorgenomen om zijn hand voor nu en de toekomst geheel van ons af te trekken. Een woning te bezitten waarvan geen steen ons eigendom is; een huis dat aan zijn bewoners steeds grootere weelde en altijd en altijd meer geld zal vragen. Schulden hier en schulden daar; niet onoverkomelijk, neen, maar slechts aflosbaar bij een toenemen van praktijk en inkomsten. - Bovendien een broeder die gebrek lijdt, en die, ofschoon er hoop op een goede uitkomst bestaat - bij een weigering van den pleegvader, toch maar alleen van den broeder hulp kan verwachten. - En dat huis aan den wal 'twelk reeds tweemaal, doch slechts in zijn geheel is kunnen verhuurd worden, 't blijft nog altijd renteloos, dewijl ik immers mijn woord gaf dat de arme doktersvrouw het niet zou verlaten, en ook, ja, omdat Eva gezegd heeft, geen aptheek in haar nieuwe woning te dulden.....
Zoo denkende treedt Helmond de apotheek binnen.
‘Al bezig Thom; dat is goed. Ik kwam Bus tegen, en gaf hem
| |
| |
de recepten vast mee. - Je zult gemerkt hebben dat er een vijftal minder is dan waar ik je gisteren op prepareerde. - Boer Dirksen's dood, zal collega Biermans voortaan weer wat minder rust gunnen. Nu, de man heeft nog ambitie genoeg, en - een groot gezin. Wat zoek je Thom?’
Thomas die Helmond bij 't binnenkomen ternauwernood had kunnen groeten, is ‘op stikken af’. Den lessenaar - terzij van de toonbank - heeft hij geopend, en terwijl hij deed alsof hij daarbinnen iets zocht, verborg hij zijn aangezicht voor den blik van zijn meester.
‘Wat zoek je toch Thom?’ vraagt Helmond nog eens. En dan - dan slaat de lessenaar neer met een slag, en bedekt Thomas zijn gelaat met beide handen, en.... Nee, 't is hem onmogelijk! hij kan niet spreken. De keel is hem als toegenepen, en de oogen schieten weer vol tranen. - Och God, hij had het zoo goed gemeend!
Helmond is zijn jongen vriend nabij gekomen, en legt hem de hand op den schouder.
‘Nu Thomas, wat is er? Zeg, heb je weer 't een en ander moeten hooren dat je om mijnentwil bedroeft? - Ik zal er je maar ineens doorhelpen mijn jongen. 't Is niet plezierig, zeker; maar zulke zaken komt men te boven. Nu ik zelf hier en daar zooveel overdrevens moest hooren, nu ben ik al meer getroost dan gisteravond. Thom, wat er gebeurd is, het spijt me, maar mijn geweten zegt me dat ik niet willens een patiënt heb verzuimd. In een kleine plaats worden zulke zaken schrikkelijk uitgemeten; in den beginne zal m'n praktijk er een beetje onder lijden, maar dan....’
‘Och dokter!’ valt Thomas nu bijna schreiende in: ‘och, als u eens wist hoe ik er kapot van ben; zooveel geschimp en geblaas tegen u, en mede door mijn toedoen, door mijn eigendunkelijk handelen! Och lieve God! ik meende het toch zoo goed!’
‘Thomas, wees verstandig; al kan ik niet goedkeuren wat je hebt gedaan; dat je trouw hart het je heeft ingegeven daar ben ik zeker van. Komaan Thom, jij met je prettige natuur, je moest me vandaag wat opfleuren, maar geen gezicht zetten alsof Polen totaal verloren was.’
‘Och dokter, hoe zal men lachen als men zich zelf zou willen afranselen en op water en brood zetten. U, aan wien ik alles ben verschuldigd, ú heb ik door mijn eigenwijsheid schandelijk benadeeld. Jawel, die Sturk is een wraakzuchtige vent. Wat boer Geurtsen nog zal zwijgen, dat strooit hij uit met een helsch plezier.’
‘Ho ho, dat kan toch zooveel niet wezen. 't Was zeker veel beter geweest wanneer ik er aanstonds had kunnen zijn; maar vrouw Spanning heeft niets bedorven, en de ongelukkige afloop dier bevalling was een gevolg van omstandigheden die geen mensch kon voorzien of verhoeden.’
| |
| |
‘Hij heeft Biermans gehaald, en deze moet hem hebben toegestemd dat een tijdige en betere hulp haar zeker gered had. O, 't is om te vertwijfelen dokter!’
‘Ik geloof niet Thom, dat Biermans dat gezegd heeft.’
‘Jawel dokter. Juffrouw Sillemond die zooeven hier was, en haar dochter, de vrouw van Winkelaar, kwam afzeggen - zoo'n feeks, alsof een dokter een barbier was! - diezelfde tang had Biermans zelf gesproken, en op haar vragen moet hij met een heel twijfelachtig gezicht de schouders hebben opgehaald.’
‘Ei, is juffrouw Sillemond haar dochter komen afzeggen.... ei!’ zegt Helmond terwijl hij even pijnlijk glimlacht; maar aanstonds vervolgt hij op luchtigen toon: ‘Ik wou wel eens weten Thom, wat twijfelachtige gezichten zijn. Bovendien, iemand die twijfelt weet niet, en iemand die er nog op den koop toe de schouders bij ophaalt, bekent tweemaal niet te weten. - Zwijg nu hierover Thomas. Gedane zaken nemen geen keer.’
‘Nee maar die Biermans, die te hard en te schriel was om mij, toen vader al begon te sukkelen, een beetje met m'n Latijn en scheikunde voort te helpen, zoo'n kerel moet ú niet benadeelen door z'n leelijk gezicht tot een beschuldigend vraagteeken te verwerken.’
‘Bedaar Thomas. Biermans is altijd heel wel met me geweest.’
‘Ja omdat u een engel van goedheid bent; maar ik weet wel waardoor zijn broodnijd tot broodwraak is geklommen, al zet hij in uw gezelschap een kermisgezicht. Dat u sedert uw huwelijk, geen avondjes meer bij hem komt doorbrengen omdat mevrouw er geen lust in heeft, dat steekt hem. Mevrouw moet eens aan Pietje zijn oudste dochter heel openhartig hebben gezegd: dat ze den toon bij haar ouders aan huis, sinds haar verblijf in Den Haag, niet best meer verdragen kon. Daar zit 'em de angel dokter; en dan uw mooie huis! ja, wat hij u benadeelen kan dat zal hij niet laten; en och beste beste dokter, dat ik nu dien plattelandsscharrelaar zulk een venijnig wapen in de hand moest geven! - Och dokter,’ barst Thom nu werkelijk in tranen los: ‘Och vergeef me, - al ben ik misschien geen wegschoppen waard.’
Een groot uur later waren, inweerwil van Thomas' bewogen gemoedsstemming, de recepten klaargemaakt, en trok Bus er de stad mee in. - Bus kreeg dien dag nog meer te slikken dan al het ‘bocht’ 'twelk ie in z'n mand had. Maar Bus kon zwijgen, en als Bus antwoordde dan zei ie eenvoudig:
‘Als Onze Lieve Heer trekt, en dokter trekt, wie zou 'et dan winnen hê?’ Maar ook een anderen keer:
‘Weet jij wát je doen moet? Laat je eerst door Biermans verknoeien, en als je dan “verknooien” en voor de pieren bent, zeg dan aan vader Abraham: komplement van Lange Bus, en dat je 'en gek was!’
| |
| |
Toen Helmond de apotheek wilde verlaten, trad mevrouw Van Hake juist uit haar huiskamer de gang in, en verzocht op zeer beleefden, schijnbaar eenigszins kouden toon: of zij dokter even mocht spreken.
Helmond schrok onwillekeurig. 't Was hem - doch slechts een oogenblik - alsof het weer tikte en klopte in 't hoofd zooals gisteravond en in den nacht. Immers 't is nu reeds bijna een maand dat het kwartaal was verschenen. Neen, men zal hem dáarom niet te spreken vragen, ofschoon het geld hier zeker noodig is, maar uit die achterlijkheid kon men licht gevolgtrekkingen maken die hij graag voorkomen zou.
‘Mij spreken, met genoegen!’ zegt Helmond.
De weduwe laat den dokter voorgaan, en doet dan de deur der huiskamer zachtjes achter zich toe.
Er was iets bijzonder deftigs, ja schier plechtigs in de wijze waarop de weduwe haar jongeren vriend ontving. Haar kleed van eenvoudig zwart merinos was geheel in harmonie met de uitdrukking van haar gelaat. 't Is te raden dat het haar moeite heeft gekost om tot dit onderhoud te besluiten. Thomas weet waarover het loopen zal. Moeder en zoon hadden het afgesproken; ze waren er onherroepelijk vast toe besloten. Wat er gisteren, wat er in den nacht - mede door Thomas' schuld zooals hij blijft volhouden - in dokter's praktijk gebeurde, het heeft de schaal geheel naar die zijde doen overslaan.
Mevrouw Van Hake mag niet langer van zooveel goedheid misbruik maken. Haar wonen in dit huis is een jaarlijksche schade voor Helmond van minstens driehonderd gulden. De weduwe van een Van Hake mag dat niet blijven genieten om Godswil, wanneer zij bijna zeker weet dat haar weldoener zich door wat al te groote toegevendheid, in erger moeielijkheden bevindt dan hij toonen wil. - O, had zij vooruit geweten hoe het tusschen den generaal en zijn pleegzoon stond, ze zou den laatste al vroeger als een moeder hebben gesmeekt, om toch niet toe te geven aan de steeds hoogere eischen van zijn schoone maar nooit tevreden vrouw; ze zou hem gewaarschuwd hebben, om geen huis te koopen waartoe hem de middelen ontbraken, en waardoor hij een reuzentred zou vooruitgaan op het pad 'twelk hem moest voeren tot jammer en ellende.
- Neen, ze heeft het toen niet geweten. Zij had mede geloofd dat dokter toch inderdaad van zichzelf nog al middelen bezat, meer dan hij gewoonlijk blijken liet. Maar Thom heeft het op De Zonsberg anders vernomen. 't Was toen te laat voor die waarschuwende stem. Doch nu, wat men herstellen kan, dat moet geschieden. Mevrouw Van Hake zal haar weldoener als vriendin, als moeder toespreken. Raden zal ze hem - maar met groote bescheidenheid. En dan, ze zal hem haar stellige voornemen meedeelen, om met
| |
| |
Thom deze woning te verlaten, dewijl ze vast besloten heeft, in een achterstraat zeer goedkoop een paar tamelijk nette kamers te huren, waarin ze een kleine stramien- en wolzaak beginnen wil. - Muurvast zal ze bovendien weigeren om langer voor Thom een honorarium aan te nemen, 'twelk hij waarschijnlijk nergens in 't heele land, en althans niet in een apotheek als deze, ter assistentie van een zelfhandelend dokter, zou kunnen bedingen. Zóo moet men tot een zuivere verhouding komen. De omstandigheden gebieden het.
Ofschoon Thomas weet waarover het gesprek moet loopen, zijne moeder heeft het gepaster gevonden dat hij er niet bij tegenwoordig zou zijn, vooral na hetgeen er dezen nacht gebeurd is.
Maar hoor, nadat de weduwe zich reeds een geruimen tijd met haar vriend heeft onderhouden, gaat de deur der huiskamer weer open, en roept mevrouw Van Hake met een van aandoening trillende stem naar de zij der apotheek: - ‘Thom! Thom! kom eens hier?’
Thomas spoedt zich zoo snel als hij kan naar de huiskamer.
‘Thomas,’ zegt mevrouw Van Hake terwijl ze gedurig met groote moeite haar aandoening bedwingt: ‘ik ben tegen onzen trouwsten vriend niet opgewassen. Zeg jij eens jongen, dat we vast, vast besloten hadden....’
‘Ja dokter, 't kan niet anders. Moe is er nu overheen. Niewaar moe? - U die tegenwoordig zooveel tot uw last hebt, u mogen wij verder niet bezwaren. Nee dokter, zeker niet!’
Helmond is voor 't uiterlijke kalm. Indien hij niet wat bijzonder bleek had gezien dan zou men zeggen - zooals hij rustig te luisteren zit, en nu nog even wacht alvorens te spreken - dat hij daar poseeren kon voor de type van een krachtig en helderdenkend man:
‘Straks Thomas, ben je me haast wat al te nederig en smeekend geweest, maar nu val je weer wat te kras in een anderen toon;’ zegt Helmond; en dan met gezag: ‘En mijn antwoord is: Zoolang Thomas, als je bij mij in betrekking bent, zoolang blijven onze condities onveranderd. Ons contract loopt van jaar tot jaar, ingaande met de maand Mei. Wil je van patroon veranderen, dan waarschuw je mij tegen Februari; of, zie je de gelegenheid schoon om ergens op billijke voorwaarden een aptheek over te nemen - je weet wat ik vroeger aan je vader beloofde - we spreken elkander dan nader. Maar tot zóolang geen oproer alsjeblieft; er is helaas genoeg gehaspel in de wereld.’
‘Dokter!’ valt Thomas in: ‘op gevaar af dat ik u nog grief op den koop toe: Ziedaar, ik moet het u zeggen: Moe en ik we kunnen, nee we willen het brood om Godswil niet langer eten. We willen van iemand als u, die al werk hebt om zelf rond te komen....ja sinds u een vrouw hebt die....’
| |
| |
Mevrouw Van Hake schrikt van Thomas' woorden, en heft - alsof ze een storm wil bezweren - haar beide handen omhoog.
Helmond is opgestaan. Nu is zijn blik zoo gestreng als men dien zelden of nooit van hem ziet.
‘Zwijg Thomas! Niet verder! Als je me waarachtig een hart toedraagt zooals je nog straks hebt gezegd, en ik altijd geloofde, dan komen zulke woorden niet meer over je lippen. Sinds ik een vrouw heb Thom, ben ik voor alle menschen die ik hoogacht en liefheb, zooals voor je brave moeder en voor een trouwen vriend zooals jij, dezelfde gebleven.’
‘Och dokter, dokter! Mijn jongen meende dat niet!’ smeekt mevrouw Van Hake.
Thomas ziet strak naar den grond. 't Is nu alles verloren. O God! Hij is een ezel, een gek! een ellendeling!
‘Uw zoon meent het goed, maar hij dient van u nog te leeren mevrouw, dat men niet alles zeggen kan wat men denkt. Kijk niet meer als een arme zondaar Thom! - Hier is mijn hand. O! je hebt van oom Van Barneveld wat al te veel fraais vernomen; ik begrijp het.’ Met klem: ‘Maar ik zeg je, dat diezelfde vrouw mij ten stelligste heeft verboden - ofschoon het natuurlijk ook mij nooit in de gedachte zou gekomen zijn - ik zeg: diezelfde vrouw heeft mij verboden om uw lieve moeder, op welke wijze dan ook, zij het zelfs tegen een ruime vergoeding te bewegen tot het verlaten van eene woning waaraan zij zoozeer gehecht is. Die vrouw Thomas....’
‘Maar dokter, mijn jongen zegt waarlijk niets tot Eva's nadeel; hij is overtuigd, evenals ik, dat zij het hartelijk meent. Wij hebben er de bewijzen van. Hij bedoelde alleen dat uw huishouding zooveel meer kost tegenwoordig; niewaar Thom? dat u zoo heel veel uitgaven hebt, en dus.... Spreek dan Thomas. 't Was goed bedoeld niewaar Thom?’
Van Hake antwoordde niet. Hij stond even strak te kijken, en schimpte onhoorbaar met een bijna schreiende nijdigheid op zich zelven:
‘Gek! Eigenwijs! - Leg een slot op je tong. Kuiken! Ondankbaar schepsel!’
‘Geef mij de hand Thomas, en leer te zwijgen.’
Thom staart nog voor zich heen, maar eensklaps den blonden krullebol opheffend, ziet hij den meester met zijn blauwe - nu droefgetinte oogen zoo wonderlijk aan, en zegt op een toon waarvan een ijzeren hart wel aan 't kloppen moest raken:
‘Weet u wat ik op dit oogenblik zou wenschen......? Ik zou willen dokter, dat uw vrouw gerust sliep op 't uiterste randje van een afgrond, en dat er dan een paar tijgers aan den eenen kant en een paar hyena's aan den anderen kant tot een sprong gereed stonden. Zie, en dan wou ik dat ik er eens bij was, met een
| |
| |
dolk of revolver in de hand! Sakkerloot! tegen dat wild gespuis zou ik 't willen opnemen voor haar; ik zou....’
Nu speelde er weer een glimlach om Helmond's lippen. - Thom zou het doen; hij meende het, de goede kerel!
‘Genoeg!’ valt hij in, terwijl hij den vriend nu bewogen de hand schudt: ‘'t Zou Thomas, een vrij kritiek parquet voor je zijn, en hoe hartelijk 't mag wezen, ik zou er mijn wijfje maar liefst niet aan wagen. Ze moest onder jou heldenstuk eens verschrikt ontwaken en van dien rand naar beneden storten. Ziezoo - je sanglante voorstelling Thom, heeft ons weer een beetje vroolijker gestemd, en daar het al laat wordt, eindig ik ons onderhoud. Hoor eens mijn beste mevrouw, weet het nu wel en voor altijd: nooit zullen deze kamers zoolang als ú leeft - en God spare u lang voor ons allen - nooit zullen ze door iemand anders dan door ú en Thomas bewoond worden. Uw zilveren Minervabeeldje is ons contract geweest.’
Thomas, eensklaps door Helmond's woorden tot de zekerheid gekomen dat zijn aangebeden moeder - 't mocht gaan zooals het wilde - levenslang in dit huis zal blijven, voelt een innige blijdschap zijn borst doorstroomen, en terwijl hij toch aan dat grootste bezwaar denkt, valt hij met een hartstochtelijkheid uit die wel eenigszins in strijd was met den raad dien hij ging voordragen:
‘Moe zeg, als je hier, hier dan eens een mutsenwinkel gingt doen!’
En ja, nu moest Helmond wel lachen alsof er vooraf niets anders ware voorgevallen.
‘Een mutsenwinkel!’ herhaalt hij op eenigszins kluchtigen toon: ‘'t Is een grandioos idee van je Thom! Nee voor trotsch m'n vrind, hou je me zeker niet, maar zie, eer ik dulden zou dat jou moeder, de vrouw van dokter Van Hake, hier een mutsen..... Foei foei, we zouden nog waarlijk aan 't lachen raken. - Basta! Ik moet naar huis. - A propos, we hebben nog een klein misverstand uit den weg te ruimen.....’ Helmond heeft een portefeuille te voorschijn gehaald, maar laat die vallen, en vervolgt onder 't langzaam oprapen: ‘Men schijnt dus ook hier wel eens te denken dat ik boven mijn financieele krachten ga. Ik geloof dat men zich daarover niet bezorgd hoeft te maken. Tot heden heb ik nog alles kunnen betalen wat ik schuldig was, en voor 't overige.....’
‘Maar lieve dokter, wij vragen daar immers niet naar. Straks opperde ik alleen het vermoeden.....’
‘We komen er nu maar niet op terug lieve mevrouw. Hier Thom zijn twee briefjes van honderd gulden, hier. - Honderd en twintig moet je er afhouden voor het verschenen kwartaal. Heb je niet weerom?’
‘Ja maar waarachtig dokter, 't is te veel, 't is....’
| |
| |
‘Als je me nu boos wilt maken Thomas, volstrekt....? Nu dan: ik verzoek je mij quitantie van de twee honderd gulden ineens te geven, de overblijvende tachtig schrijf ik op het volgende kwartaal. Ik hoop dat dit je toonen zal dat men de beste vrienden kan zijn zonder elkander juist te taxeeren.’
Thomas hoorde beweging in de gang. - Was de straatdeur open gebleven? - Nu, dat gebeurt overdag wel meer. Hij ziet de gang in. - Neen, er was niemand.
Nadat Helmond weinige minuten later vertrokken was, zag hij Kippelaan op eenigen afstand voor het raam van een komenijwinkel staan, waarachter echter niets bezienswaardigs was uitgestald. Tot Helmond's verbazing, heeft Kippelaan zich haastig omgekeerd zoodra hij den dokter bemerkte, en verdween hij om den hoek van een straatje, zoo snel als zijn spillebeenen hem vervoeren konden. - Och die brief, die waarlijk nog ongeopende brief met de drie lakken, hoe brandde hij hem in den zak. Maar hoe hij 't er mee zou aanleggen!? Och goeje hemel, hij wist het niet. Misschien zou 't toch maar het beste zijn om eens eventjes te zien of de inhoud zooveel angsten inderdaad wel waard was.
Toen Helmond Kartenglimp's woning voorbijging, zag hij hem juist de deur uitkomen. Eensklaps gevoelde hij weer dat kloppen in 't hoofd toen de majoor hem groetend terzij trad.
De majoor sprak van niemendal. Noch van het gebeurde op die conferentie gisterenmiddag, noch van een der treurige voorvallen die in Romphuizen een paar weken, of langer misschien, het hoofdgesprek zouden uitmaken, geïllustreerd met allerlei zeer belangrijke maar meest tegenstrijdige berichten omtrent dokter Helmond, zijn relaties, zijn fortuin en niet het minst zijne vrouw. Inderdaad de majoor was zonder eenige rancune; zeer beleefd; gepast beleefd. Helmond gevoelt inderdaad eenig leed omdat hij dien man misschien niet altijd juist beoordeelt. - 't Is waarschijnlijk nog steeds een gevolg van dien vroeger ontvangen indruk: au fond poltron! - Nu ja, maar voor nummer éen mogen oud-militairen toch óok wel respect hebben.
‘Salut! plezierige wandeling majoor;’ zegt Helmond bij 't afscheid.
‘Bonjour.... Eh! wat ik zeggen wou: Altijd tot je dienst hoor!’ en Kartenglimp maakt een veelbeteekenend knipoogje: ‘altijd tot je dienst. 't Zal wel terecht komen, als eindelijk de generaal.... begrepen!?... Geen complimenten onder vrienden; a 5 percent. Gerust! Adieu!’
Weinige oogenblikken nadat Helmond straks zijn Eva verlaten had, is Kaatje met een groote doos in de Oranje-zaal gekomen, de boodschap er bijvoegende, dat de menheer uit Utrecht er was, met dit - en nog een heelen boel meer.
| |
| |
- Ha! hoe heerlijk trof het dat August nú uit is. Hij vond die dingen zoo licht vervelend. Juist, dit waren najaarsmantels volgens de laatste Gracieuseplaten. - Een fluweelen mantel voor den winter kon ze nu meteen bestellen, en dan - wat trof dat heerlijk - kleinigheden voor Woensdag als men naar de Debecque's zou gaan. - Ja, voor eenige zaakjes in 't belang van 't geheim, daar mag ze ook wel aan denken. O! al ware August zelfs thuis geweest, als ze maar 't eerst van de benoodigdheden voor dat laatste gesproken had, dan zou hij de rest ook wel hebben goedgevonden. 't Was inderdaad zoo'n beste man!
‘U zult er dus voor zorgen? - Ja, met kant gegarneerd, eenvoudig maar rijk.’
‘Zeer goed mevrouw, ik hou me dan maar aan den fluweelen mantel van de gouverneursvrouw, die is bepaald rijk en deftig.’
‘Goed, in dat genre tenminste. - Overmorgen heb ik m'n jacquette niewaar? We hebben morgen al September.’
‘We zullen ons best doen mevrouw. - Hoe vindt u dit wit cachemire? Mooi voor sorties! - We maken ze voor al de eerste dames. Heel nieuwe modellen.’
Eva beziet de stof. - Haar sortie is nog goed; ja, maar met rood; rood is zoo fameus opzichtig; blauw staat veel liever, veel fijner.
‘Zou ie vast stellig Dinsdag kunnen thuis zijn?’
‘Als 't noodig was morgenavond mevrouw. - Jawel, uw taille heb ik. Dus met blauw?’
‘Maar als ie er Dinsdag niet is, dan krijg j'em terug.’
‘Voor onze rekening mevrouw.’
‘Zijn dat foulards?’
‘Och, eenvoudige zijden schortjes mevrouw, meer voor burgermenschen.’
‘Wacht, die twee zal ik nemen; de meiden loopen altijd met zulke verschrikkelijke tafellakens.’
‘Ja mevrouw, wij zeggen altijd: duurkoop, goedkoop; als de dienstboden dat over 't algemeen begrepen dan zouden ze liever wat méer voor hun goed besteden. Maar....!’ De man trekt de schouders op.
‘Maak jelui ook manskleeren?’
‘In alle soorten mevrouw. We hebben zelfs kamerleden.’
‘Dus maak je livrei?’
‘Zeerzeker mevrouw. Woudt u den knecht....?’
‘Ja, dat is te zeggen, hij is nu uit; en 't is toch beter dat je daar later met mijnheer over spreekt. Stuur Dinsdag modellen mee van passement, rood met goud. We kunnen knoopen krijgen met.... met ons wapen er op?’
‘Dat is te zeggen als u ze laat maken, zeerzeker mevrouw.’
| |
| |
‘Goud met een dwarsbalk en een kroon erboven;’ zegt Eva zacht, en onwillekeurig vluchtig blozend.
‘'t Zal alles volgens mevrouw haar orders geëffectueerd worden.’
‘Ja maar dáarover dan een volgenden keer. - Denk aan Dinsdag. De sortie in alle geval!’
Terwijl de reiziger straks, op iets gemeenzamer toon, de dienstmaagden binnen de strijkkamer tot de bewondering van zijn goederen en stalen dwingt, doet hij met de verzekering, dat mevrouw het over de dienstboden geheel met hem eens was - namelijk ‘dat een meid niet beter haar fatsoen en eer kan ophouden dan door zich wat degelijk en netjes te kleeden’ - Kaatje besluiten om ‘dan maar zoo'n fijne lakensche met al die gitten te nemen - wel ja, ze vroeg toch om opslag als ie 'en graaf was, - en Jaantje de keukenmeid, om er nog bovendien zoo'n ‘tierlantijn in de lendens op te hangen. - Waarom niet; wat maalde Jaantje om 'en riksdaalder; ze zag immers wel dat ze hier voor 't opscheppen waren.’
't Was zonderling, zoo aanstonds heeft Eva aan rijtuig en livrei gedacht, en zie - daar staat het nu werkelijk voor de deur. 't Moet van een der buitenplaatsen zijn; een licht gentil rijtuigje, heerlijk! - Hê! zulk een elegant wagentje met zoo'n paar ranke paarden....! Al mettertijd; wie weet! Men moet met August niet alles opeens begeeren.
Een weinig achter de zware meubelgordijn verscholen, kan Eva den persoon zien die de paarden bestuurde, en nu wacht totdat men den knecht die schelde zal hebben opengedaan. - 't Is een jonkman met een zeer gunstig voorkomen, levendige oogen, donkerblonde haren en een zeer langen lichtblonden knevel. Hij is eenvoudig maar smaakvol gekleed. - Eva kent hem niet.
Met een snelle wending is de jonge vrouw naar de deur gegaan, en zegt om den hoek tot Kaatje die ging opendoen:
‘Als er iemand is die mijnheer moet spreken, zeg dan dat dokter zoo aanstonds zal thuis komen.’
‘Bij u binnenlaten mevrouw?’
‘Nee, in de groote zaal; en me dan zeggen wie er is.’
Eenige oogenblikken later bericht de dienstmeid dat de luitenant Hardenborg, de zoon van den baron van De Poel, gevraagd had of mevrouw niet ontving.
‘O! de zoon van menheer Debecque. Verzoek mijnheer hier te komen Kaatje. Als ik schel dan breng je port en fijne glaasjes.’
Zeer verdiept in de lectuur van een der prachtwerken die zij van een kleine tafel heeft genomen, zit Eva in haar fraaien voltaire bij 't raam, nu Archibald Hardenborg binnentreedt.
- Te droes! denkt de jonge luitenant, nu hij door Eva zeer minzaam maar toch eenigszins hoog-elegant wordt verwelkomd: te
| |
| |
droes, die dokter mag tevreden zijn. Waarachtig daar zijn de mooiste Parisiennes niemendal bij. En jawel, voor een dokter woont dat hier in een aardig stulpje! De oud-burgemeester sloeg het deksel van z'n kist stuk, louter van plezier als ie zag hoe prachtig men hier zijn oud foedraal heeft opgeknapt.
‘Met schaamte beken ik mevrouw, dat het mij bijzonder lief is u te mogen ontmoeten;’ vangt Archibald aan. Hij zet zich op een stoel dien Eva hem aanwees, en vervolgt: ‘Een onverwacht opgekomen uitstapje naar Parijs, was oorzaak dat ik mijn bezoek - nadat ik u niet thuis mocht vinden - eerst nu hervatten kan. Haastige vrienden hebben geen ooren voor afscheidsvisites. En toch had ik dit vóor ons vertrek, behalve in mijn eigen belang, uit pure dankbaarheid zoo gaarne gedaan, want, zonder de trouwe zorg van dokter Helmond zou ik zeker 't graf van Abélard en Héloïse niet gezien hebben - hetgeen me trouwens zeer zenuwachtig maakte - noch de mooiste vrouw van Europa op éen na. Ik dacht dat keizerin Eugénie de mooiste was.’
‘Ah ja, u hebt een reisje naar Parijs gemaakt. Helmond heeft me dat gezegd.... Lieve stad niewaar?’
‘Interessant, fameus! De Notre-Dame, 't Café Riche, de Louvre, Lodewijk XIV op allerlei manieren! De groote Napoleon op de punt van een naald! - Lief!? Jawel bij avond heel veel liefs, maar meest doré au feu. 't Valt minder in mijn smaak.’
Eva vond het heerlijk over haar ideaal te kunnen spreken met iemand die er pas geweest was, die er zoo vroolijk over kon praten, en van wien ze mede wist dat hij een degelijk jongmensch was.
‘Maar op gevaar af wat indiscreet te worden,’ zegt Archibald ten laatste, niet zonder een weinigje ironie: ‘wanneer mevrouw Helmond zich waarlijk zoo sterk gevoelt dat ze wel aanstonds opnieuw dat reisje zou kunnen maken, en dokter, zooals u zegt, gemakkelijk wanneer hij 't wilde een week of drie kon uitbreken, dan - neem mij niet kwalijk - dan is het toch wel hard voor de ongelukkige familie Debecque, om te moeten vernemen dat er bij dokter Helmond en zijn lieve vrouw zoo weinig sympathie voor haar partij bestaat.’
Eva bloosde vluchtig terwijl ze glimlachend inviel:
‘Maar menheer Hardenborg, wie heeft u dat verteld?’
Er volgde een ophelderende verklaring die den luitenant volkomen bevredigde. Immers aan zooveel vriendelijks als mijnheer Archibald haar achtereenvolgens heeft gezegd, en voornamelijk over haar lieven man, had zij geen weerstand kunnen bieden. - Nu ja, dat briefje was geschreven op een oogenblik toen Helmond nog al hoofdpijn had, maar als hij wist dat het mede een fête zoowat ter zijner eere was, ja dan waagde zij niet te veel om mede uit zijn naam alvast de zeer beleefde uitnoodiging aan te nemen.
| |
| |
Archibald zegt dat hij nu gerust zijn ontslag uit den Nederlandschen dienst kan nemen, want gelukkiger overwinning dan deze zou er toch nooit te behalen zijn. Mevrouw moest weten dat hij geadviseerd had om de heele Romphuizer noblesse - waarmee hij dan later wel eens perceelswijze kon kennismaken - maar stilletjes thuis te laten en het feest in de doos te doen, wanneer ‘de bloemen die men voorop dacht te zetten er aan moesten ontbreken.’
‘Ha! ik zie daar Helmond het marktplein opkomen;’ zegt Eva die juist naar buiten zag dewijl ze vreesde dat de overstelpende zaligheid die haar borst doorstroomde, en waarvoor ze geen naam had, misschien wat al te duidelijk op haar gelaat zou te lezen zijn. - De familie Debecque, de eerste uit den omtrek, gaf een partij aan de noblesse van Romphuizen, maar ze zouden die partij niet laten doorgaan indien dokter Helmond en zijn vrouw daarvoor moesten bedanken!!!
‘Ah juist!’ zegt Hardenborg: ‘'t Doet me recht veel plezier dat ik hem eens weer de hand zal mogen drukken; 't is een juweel van een dokter. Natuurlijk, juweelen behooren bij elkaar. Weet u ook mevrouw, wie de snaak is waar dokter nu afscheid van neemt?’
‘Dat is de majoor Kartenglimp;’ zegt Eva, terwijl ze opstaat en schellen gaat.
‘Kartenglimp! Kartenglimp!? Onbekend! Maar een gezicht dat men meer heeft gezien. Hij lijkt wel wat op den beer in De Jagers en het Melkmeisje, of op den wolf in Roodkapje. Wacht,’ hij haalt een zakboekje te voorschijn: ‘Jawel, juist, papa heeft niemand vergeten: de majoor Kartenglimp! - Prompt, we zullen zijn kennis maken.’
‘Ha ha, daar is onze dokter! - Wel hoe gaat het mijn brave clairvoyant. 'k Heb te Parijs alle middagen een extra glaasje op je gezondheid gedronken, en merk dat het je geen kwaad heeft gedaan. Je ziet er best uit, tenminste.....’
‘O ik ben heel wel luitenant, dankje. - Goed geamuseerd?’ zegt Helmond die inmiddels zijn Eva een zoen heeft gegeven.
‘Voortreffelijk!’ zegt Archibald, en dan: ‘Nu spijt het me alleen maar mijn brave dokter, dat ik je ook van een minder mooie zij moest leeren kennen. Foei, om mij nu het feest te willen ontnemen dat le bon papa zoo mooi georganiseerd had. Maar 't is mis: Mevrouw heeft me al heelemaal gerust gesteld. Papa krijgt Woensdag de polonaise; dokter Helmond de wals; en je onderdanige, als het niet al te indiscreet is, nummer drie van het programme du bal.’
‘Ei ei!’ zegt Helmond, door den opgewekten toon van den vroolijken luitenant, met zijn open en eerlijk gezicht, weldadig af- | |
| |
geleid: ‘Ei zoo, is dat alles in dien korten tijd al zoo vast bepaald?’
‘Menheer Hardenborg anticipeert wel een beetje op onze dansplannen;’ zegt Eva lachend: ‘Maar wat de partij betreft, ik wist immers dat je het goedvondt August. 't Was bezorgdheid voor mij, zooals ik u zeide menheer Hardenborg, en Helmond had ook wat hoofdpijn. Maar nu, niewaar lieve man, nu zijn we heel wel, en de lust ontbrak mij zeker niet.’
‘En mijn stelling is zeker zeer weinig gewaagd,’ zegt de luitenant: ‘dat een wensch van mevrouw Helmond, een wet voor haar man is?’
Helmond beviel de wending van het gesprek niet bijzonder. Ofschoon hij Hardenborg kende, en na alles wat hij van hem vernemen mocht, zich overtuigd hield dat hij een brave edele jongen was, zoo speet het hem toch dat een aangeboren courtoisie, waarschijnlijk geprikkeld door Eva's schoonheid, hem deed voortgaan met Eva's zwakke zij te streelen. Ongetwijfeld moest zij den jongen Hardenborg reeds een hoog denkbeeld van hun fortuin hebben doen opvatten, althans op luchtigen toon - zonder te vermoeden dat hij hier olie in het vuur wierp - ging Archibald voort om, naar aanleiding van zijn laatste uitstapje, of als een gevolg van het gesprek over zijn nette equipage die nog voor de deur wachtte, ten behoeve van de schoone doktersvrouw op Helmond's schuldenlijst te stellen: een toertje naar Parijs nog vóor den winter, en dan, een paar makkelijke lieve rijtuigen met een flink span mooie schimmels.
August had weer hoofdpijn toen de vroolijke prater - met de zekerheid dat Helmond en zijn prachtig vrouwtje het feest zouden bijwonen - in gestrekten draf het marktplein over en naar huis reed.
Eva vond het waarlijk een alleraardigst mensch, en August moest nu ineens niet zoo ijselijk ernstig kijken. Immers dat reisje, ze denkt er niet aan; nee, ze vindt het nu al heel prettig dat men Woensdag het feest op De Poel zal bijwonen. En dan, ja..... Helmond moet dat nu maar goedvinden.... een grandiose partij op haar jaardag moeten ze geven, een afdoener ineens. - Nee, anders niets!... Als Bus - of een betere huisknecht, nu maar eerst zoo'n eenvoudig livreipak heeft niewaar, vóor de partij, dan praten ze ná den jaardag samen wel eens heel ampeltjes over dat idee van Hardenborg.
‘Idee van Hardenborg?’
‘Nu, je weet wel....?’ En, ijlend naar de piano, brengt ze na een krachtig accoord, eensklaps haar helder geluid tot de hooge Gis en zingt:
| |
| |
‘Vooruit postiljon, met uw brieschend gespan;
En voer me in het dons van den zachten karos,
Naar 't heil van mijn leven:
En zie, terwijl zij nu een oogenblik later naar hem terugsnelt, en den dierbare met haar armen omstrengelt, ja waarlijk, nu glimlacht ook Helmond weder; nu glimlacht ook hij, de lieve, de beste, de gulle vriend. |
|