| |
Zesde hoofdstuk.
Op zijn studeervertrek gekomen heeft Helmond eenigszins gejaagd het werk verricht 'twelk hem nog te doen stond. Daarmede gereed schelde hij, opdat men alvorens naar bed te gaan, het avondbrood zou wegnemen 'twelk Eva op zijn kamer heeft laten klaarzetten.
De oudste der beide nieuwe dienstboden - op 't stuk der dienstboden is men in de luttele maanden sedert het huwelijk mede zeer vooruitgegaan - de oudste dier beide nieuwelingen, komt al spoedig met een paar brieven in de hand de studeerkamer binnen, en 't is wel aan haar oogen te zien dat ze dokter - die natuurlijk een huissleutel heeft - straks niet heeft gehoord toen hij in zijn woning terugkwam.
Van de beide brieven is er een zonder postmerk, aan het adres van Monsieur et Madame Helmond-Armelo, en een met het postmerk Amsterdam, aan Dr. A. Helmond.
Dat kleine briefje kon Helmond even inzien. 't Droeg wel de sporen alsof men gepoogd had het open te maken; maar hij verkeerde nu in geen stemming om dit te onderzoeken, en mocht hij al een oogenblik 't voornemen hebben opgevat om zijn nieuwe dienstboden tegen een ‘al te groote belangstelling’ te waarschuwen, hij heeft de eenvoudige waarheid niet gegist dat het briefje der Debecque's waarvan het omslag slechts weinig had vastgekleefd, gemakkelijk na de lezing door Eva weder was dichtgemaakt.
En dat schrift bevatte de uitnoodiging tot het bijwonen van een feest!
Op dit oogenblik is er zeker niets 'twelk Helmond meer tegen- | |
| |
staat dan het denkbeeld om feest te vieren. Hij ziet die treurende weduwe van De Schebbelaar; dien zwager met zijn boosaardig verwijt! - Neen het kan niet. Bovendien met Eva, in haar omstandigheden, dient men wat voorzichtig te zijn. Ze heeft een zenuwachtig gestel. Erheen rijden; feestvieren tot laat in den nacht, en dan zulk een rit terug....!? - Nu ja, maar die zorg is toch overdreven. 't Zal zeker een mooi feest zijn ter eere van Archibald; en Eva zal gaarne.....
- Maar het verstand zegt: blijf rustig thuis! En dan wat al kosten opnieuw! Voor zulk een avond zal er zeker weer 't een en ander aan het toilet ontbreken: Allereerst witte handschoenen. Bovendien, de vigilante - ook terug in den nacht - zal minstens drie gulden kosten, plus de verschillende fooien! - En dan de praktijk! Nee, peinst Helmond voort: Eva weet er nu toch niets van; als ik 't maar aanstonds afschrijf, en later als reden opgeef - bijvoorbeeld vrouw Sturk, 'tgeen immers mogelijk is, dan zal alles wel goed zijn. Ja, Eva kan en mag er niet op aandringen; haar geheim; haar tevredenheid in het mooie huis.....
- Misschien, ja misschien zal ze toch een heel klein beetje boos zijn!
- Nee, ze zal daar niet over tobben; nee!
Ofschoon Helmond weinig schrijflust gevoelt, hij zet zich toch aanstonds voor zijn nieuwe zeer fraaie schrijftafel - die door Eva op zulk een heerlijke studeerkamer volstrekt noodzakelijk was geoordeeld - en schrijft aan de familie Debecque: dat men door bijzondere omstandigheden verhinderd is van de zeer beleefde uitnoodiging gebruik te maken. Aan de dienstmaagd die straks goeden nacht komt zeggen, geeft Helmond het briefje, met bevel dat Bus het morgen zoodra hij komt, voor den vroegbode bezorgen zal. Kaatje zou immers wel voorzichtig zijn, en het briefje volstrekt niet kreukelen!? Den grooten brief uit Amsterdam waarvan de hand op 't adres hem onbekend is, besloot Helmond eerst den volgenden morgen te lezen. De hoofdpijn was wel niet erger, maar in alle geval zal 't beter zijn om nu rustig naar bed te gaan. Waarom nog meer in 't hoofd te halen dan er nu reeds in woelde en spookte. - Helmond beziet nog even het adres. De hand gelijkt iets op die van zijn ouden vriend Woudberg, wien men nog op de huwelijksreis een bezoek heeft gebracht. - Even wil hij zien of hij zich niet bedriegt. Lezen zal hij hem in geen geval.
Nu Helmond den brief geopend en de onderteekening inderdaad voor die van zijn ouden academievriend heeft herkend, nu zou hij toch bij zijn besluit zijn gebleven indien niet een paar woorden waarop toevallig zijn oog is gevallen, hem aanstonds daarvan hadden teruggebracht. De woorden ‘uw diep ongelukkige broeder’, ze hebben hem hevig aangegrepen en wel tot lezen gedwongen. - O groote God, ook dit nog! zegt Helmond bijna hoorbaar:
| |
| |
‘..... zoodat er naar men mij verhaalde letterlijk gebrek werd geleden,’ leest Helmond voort, terwijl hij den brief als 't ware verslindt: ‘Voor drie weken ongeveer besloot ik mij zelf te gaan overtuigen wát er van waar mocht wezen. Ik begaf mij naar zijn woning. Philip ontving mij tamelijk koel. Hij vroeg mij aanstonds of ik namens den generaal Van Barneveld of namens u kwam. Op mijn antwoord dat zulks niet het geval was, verzocht hij mij plaats te nemen, want, voegde hij mij toe: Indien gij uit naam van “iets uit Romphuizen” kwaamt, dan zou ik u verzoeken mij liefst niet op te houden.
Ik verzwijg u niets Helmond, want het is noodig dat ge weet hoe ge tegenover uw broeder staat, alvorens gij iets ten zijnen behoeve zult besluiten. - Toen ik plaats had genomen, verhaalde ik hem openhartig wat ik van terzijde vernam. In den aanvang aarzelde hij zulks te bekennen; maar eindelijk moest hij toestemmen dat hij het bitter ellendig had. Nu 't was den armen duivel wel aan te zien. Zijn altijd geestige oogen fonkelden nog wel, maar bijwijlen was er een matheid in zijn blik, zeer in harmonie met de bleekheid van zijn broodmager maar altijd toch nobel gelaat.
't Was roerend August, toen hij met een bevende stem en een traan in de oogen, maar tóch met een ruwen uitval bekende, dat hij zelf wilde honger lijden en zich laten vertrappen als het wezen moest, maar dat hij krankzinnig zou worden indien hij zijn vrouw en kind moest zien gebrek lijden en verachten door een wereld vol bekrompen laagheid. Toen, August, greep ik zijn hand, en sprak hem van menschen die het goed met hem meenden; van u en den generaal. Wat hij antwoordde meld ik u niet omstandig. Genoeg, hij dacht er niet aan om eenige hulp van u aan te nemen. Liever zou hij - doch waartoe meer. Eensklaps was hij opgestaan, en vroeg mij op een gansch anderen toon: wie mij eigenlijk tot hem gezonden had of het recht gegeven om mij in zijn huiselijke aangelegenheden te komen mengen? - Nu ja, in den beginne was hij, zooals hij zeide, door mijn hartelijken toon wat zeer vertrouwelijk geweest, maar wanneer ik nu tóch gedurig van u en den generaal sprak, dan bekroop hem de vrees dat ik een poging waagde om hem tot een stap te bewegen dien hij laag moest noemen; immers liever zou hij zich met vrouw en kind in het IJ werpen, dan van menschen die zich voor zijn dierbaarste schaamden, zelfs een groet te willen ontvangen. Tot mijn leedwezen August, kom ik er reeds toe om u bijna letterlijk Philip's woorden terug te geven, doch het geschiedt opdat gij levendig gevoelen zoudt, dat de hulp van uwe zijde zóo zal verleend moeten worden, dat Philip gelooft van een gansch anderen kant te zijn geholpen. Nadat ik den armen vriend wat kalmer had gestemd door hem nogmaals te verzekeren dat ik hem geheel uit eigen beweging was komen zien, verhaalde hij mij de hoofdoorzaak zijner “voor 't
| |
| |
oogenblik nog al moeielijke omstandigheden”. Dewijl hij zich op zijn bureel, bij 't meesttijds verrichten van armzalig kopiëerwerk, somwijlen eenige vrijheden had veroorloofd, ja zelfs een stuk - 'twelk hij meende dat toch nooit gelezen zou worden - in Alexandrijnen had gesteld, was hij door een “ploert” vervangen die in gemoede den inktmop kopiëeren zou wanneer de schrijver er bij ongeluk een had laten vallen.
Mij te zeggen wat hij al beproefd had om weder eene fatsoenlijke betrekking, zij het als klerk op een koopmanskantoor, te bekomen, dat wilde hij niet; het scheen wel alsof de mededeeling dat hij in de rechten gestudeerd had - zonder het Mr. voor zijn naam te kunnen plaatsen, en de daarbij gevoegde omstandigheden dat hij getrouwd was, en op een bovenkwartier in de Tuinstraat woonde, de deftige heeren kooplui aanstonds reeds “iemand op 't oog deden hebben waarmee ze zoo goed als klaar waren”, zoodat hij onverrichterzake kon aftrekken. - “Maar geen nood,” riep Philip bijna woest; “je moet niet denken Woudberg, dat we gebrek behoeven te lijden. Waarachtig niet! Een valsch begrip van eer; het toegeven aan een dwaas vooroordeel in ons kleine land, maar vooral het besef dat de naam dien ik draag niet mijn uitsluitend eigendom is, dat alles deed mij dralen om gevolg te geven aan een plan 'twelk tot uitvoering zal komen, en waardoor het ons verder aan niets zal ontbreken.”
Om kort te gaan August, wat ik vreesde zal geschieden indien gij 't niet te voorkomen zoekt. Philip wil zich met zijn vrouw bij een tooneelgezelschap laten engageeren. Nochtans hij geloofde niet bij een der groote théâters te zullen slagen. Ofschoon zijn vrouw er zeer goed uitziet, haar talent - ik heb dit vroeger wel eens gehoord - moet niet veel beteekenen. Philip zelf heeft wat gerederijkt, maar de tooneeldirecteurs geven geen eerste emplooi aan menschen zonder eenige reputatie. - Dit laatste komt in ons voordeel, want Philip schijnt bepaald te gelooven dat hij een eerste viool zal moeten spelen.’
‘Groote God!’ zegt Helmond, en terwijl hij met beide handen zijn kloppend hoofd ondersteunt, leest hij weer voort:
‘Beste August, wij behoeven ons zeker niet te verdiepen in de vragen wat ons Nederlandsch tooneel is, en of de tooneelwereld inderdaad uit het rechte oogpunt wordt beschouwd; we staan hier voor het feit dat de naam van Helmond waarschijnlijk binnenkort zal te vinden zijn op de tooneelbiljetten - zeer waarschijnlijk van een der allerminste Gezelschappen in ons land. Nu is het de vraag of dit kan en mag geschieden. Zonder u te hooren, heb ik reeds neen geantwoord. Mij dunkt, acteur mag Philip niet worden; en toch moet hij een kostwinning hebben. - Als uw oudste trouwe vriend, bied ik u gaarne de hand. Maar, er is geld noodig.’
| |
| |
‘Geld! ha, geld!’ zucht Helmond, en drukt de handen vaster tegen het kloppende hoofd.
‘Recht gelukkig ben ik August, dat ik waarschijnlijk in de gelegenheid zal zijn om den armen drommel aan een fatsoenlijke positie te helpen. Twee mijner neven hebben het voornemen om een nieuwe brandwaarborgmaatschappij op te richten, en zouden daarin uw broeder tot mede-directeur willen kiezen, indien hij zich bereid verklaarde om het meerendeel der werkzaamheden te verrichten, en minstens tien aandeelen a duizend gulden te nemen of te plaatsen.
Deze zaak geef ik u alzoo ter overweging. Spoedig hoop ik te hooren hoe gij erover denkt. Philip die de zaak, om de tweede conditie, als een onmogelijke aanstonds verwierp, zou haar gretig aanpakken indien ik hem door mijn vrienden - gij verstaat me - die aandeelen bezorgde.
't Is dus een affaire van tien duizend gulden. Mij dunkt, indien een man als mijnheer Van Barneveld weet dat hij uw diep ongelukkigen broeder van zulk een stap kan weerhouden, en bovenal dat hij hem een fatsoenlijke betrekking kan bezorgen waardoor zijn toekomst verzekerd wordt, dan zal hij niet aarzelen om voor een betrekkelijk geringe som, aandeelen te nemen in een assurantiemaatschappij die, door een tal onzer eerste families ondersteund, bovendien de beste waarborgen oplevert.
't Is dan verder - zooals gij reeds vermoed hebt - mijn voornemen, om Philip, ofschoon werkelijk door de inschrijving van uw oom geholpen, tien andere naamlooze aandeelen te toonen die reeds door mijn vrienden genomen zijn.
Bij mijn laatst bezoek, 'twelk ik hem gisteren bracht, liet ik de hoop doorschemeren dat ik hem - natuurlijk zonder den steun van u of uw oom - zou kunnen helpen. De arme kerel werd bijna tot tranen geroerd; hij beloofde mij dat tooneeldenkbeeld nog wat uit het hoofd te zullen zetten. Maar.... “de oogenblikkelijke moeielijkheden....?” Nu ja, van mij die zich steeds een oprecht vriend betoonde, en vooral, zooals hij zeide, die steeds aan zijn vrouw de eer had gegeven welke men haar verschuldigd was - 't is mogelijk dat ik eens bij een ontmoeting op straat, den hoed voor haar heb afgenomen - van zulk een vriend wilde hij nog wel het kleine voorschot van honderd gulden aannemen 'twelk ik hem op kiesche wijze had aangeboden.
En nu mijn vriend, stel mij niet te leur. Ik wilde onzen braven dolleman er weer zoo gaarne bovenop helpen; hij is het waard, al ware het alleen omdat hij uw broeder is.
Houd mijn bemoeiingen voor de bewijzen van mijn onveranderlijke vriendschap, en schrijf spoedig aan uw vriend
Everard Woudberg.’
| |
| |
Het was dokter Helmond alsof het arme hoofd hem ging bersten. Steeds turend op het schrift, bleef hij in dezelfde houding zitten, met de beide ellebogen op de tafel geleund.
- Ook dit nog! - Dit! Welk dit? - Het moest zeker een gevolg van wat koorts zijn, dat hem deze brief zoo loodzwaar op de borst drukte. Had Woudberg dan geen prachtig uitzicht voor Philip geopend? Was het geen heerlijke uitredding voor den armen jongen; geen gelukkige wederoprichting van den naam dien Philip tot heden maar al te weinig had geteld, en die toch het erfdeel was van een geslacht waaruit, in de laatste twee eeuwen, zelfs zonen tot de hoogste waardigheden mochten opklimmen!
Maar nochtans, terwijl Helmond zoo peinst, klinkt daar telkens een stem, en het dreunt in zijn hoofd: geld, geld, geld, geld!
Opgestaan zoekt Helmond nu naar het beste geneesmiddel. - Het koude water 'twelk hij overvloedig aanwendt, doet hem inderdaad een oogenblik als herleven. Den kletsnatten doek stijf tegen de nekspieren gedrukt, ziet hij nu met verruimden blik de zaken weer in:
- Geld is er noodig, veel geld: tien duizend gulden! En het moet er komen. Van oom.....? Maar zal het geen vergeefsche moeite zijn om aan oom te vragen, of hij in Philip's belang die aandeelen wil nemen! 't Is zoo goed als zeker dat de vroeger zoo nobele man, die langzaam in ongevoeligheid aan een steen gelijk wordt, kortaf zal weigeren. - Ha! nu heeft hij een goeden inval: Woudberg's vrouw zou aan Jacoba als haar oude schoolvriendin kunnen schrijven, met verzoek om haar vader in 't belang der beide oprichters tot het nemen van de aandeelen over te halen. - Ja, wanneer Coba maar geheel op de hoogte is, dan zal ze dat zeker met tact behandelen. De generaal moet niet weten dat hij met zijn geld den armen Philip helpt, zoomin als Philip ooit ontdekken mag dat de hulp van die zijde kwam.
En, Helmond kan aan den aandrang van zijn hart geen weerstand bieden. Aleer hij zich te bed zal begeven moet hij aan 't werk. Spoed is noodzakelijk. - Deze onverwacht schoone uitkomst mag Philip in geen geval door het dralen van zijn broeder ontgaan. Wanneer hij aanstonds schrijft, zoowel naar Amsterdam als naar den Godesberg, dan kon Bus de beide brieven morgen mede zeer in de vroegte bezorgen; en, bij de gerustheid dat August dan deed wat hij kon, behoefde de angst hem niet te kwellen dat hij morgen door ongesteldheid, of door den drang der praktijk - immers hij dient mede reeds vroeg naar De Schebbelaar te gaan - de goede gelegenheid tot schrijven zal missen die hij nu heeft in het nachtelijk uur. Het water waarmee de dokter zich gedurig het hoofd verfrischt, heeft hem waarlijk veel verkwikt, althans hij gevoelt geen smart zoolang hij aan zijn lieve pleegzuster schrijft. Het slot van den brief luidde:
| |
| |
‘Meer, mijn goede zusje, behoef ik je niet te zeggen. Je vader moet de aandeelen nemen in de meening dat hij er de neven van Woudberg genoegen mee doet.
De families Woudberg en Van Diense zijn bovendien in Amsterdam als soliede bekend, zoodat oom voor zijn geld geen zorg behoeft te hebben.
Nieuws van belang is hier niet. Meld mij vooral wanneer gij terug denkt te komen, en of het u, lieve Coba, in den vreemde goed gaat en bevalt.
Hoe ik mij ten opzichte van uw vader voortaan zal moeten gedragen..... 't is mij in al die weken nog niet helder geworden. Ik hoop de kracht te behouden om mijn dankbare liefde voor hem met de innige liefde voor mijn engel te blijven verbinden. 't Heeft mij grooten strijd gekost om uw vader op zijn verjaardag te schrijven, en - in vertrouwen gezegd Coba - ik geloof niet dat de brief er een van den ouden stempel was.
Na 'tgeen ik ondervinden en van mijn goeden Van Hake hooren moest - ofschoon hij mij slechts zeer weinig te antwoorden had - was dit niet anders.
Met een zoen aan mijn lieve zusje, in wier beterschap ik mij zoo recht hartelijk verheugde, en die zich ook nu, naar ik hoop, heel frisch en versterkt zal gevoelen, blijf ik als altijd haar liefhebbende broeder:
August.
Romphuizen van 29 op 30 Aug. 18...’
De pendule met een forsch metalen Minervabeeld erop, sloeg éen. Buiten deed de Romphuizer torenklok het haar na.
Helmond zit weer eenige oogenblikken met de beide handen onder 't hoofd. En, zelfs terwijl hij daar schreef was het denkbeeld niet bij hem gerezen om zelf in 't belang van zijn broeder geld op te nemen. Neen, nu en nooit te voren was hij op die gedachte gekomen, ofschoon hij toch om dit huis.... voor haar te kunnen koopen, met alles wat daarin is - de fraaie pendule op zijn studeerkamer had hem er aan herinnerd - zich niet heeft ontzien schulden te maken, zeer groote schulden! - Hola August, waartoe die zaak zoo gedurig te herkauwen, dat zou je ziek maken; waarachtig dat is tobben; dat is voor een goed deel de oorzaak van je hoofdpijn. - Voort! De brief aan Woudberg moet nog geschreven. 't Geschiedt toch alles in Philip's belang. Wie geeft meer, hij die zijn nachtrust opoffert in 't belang van broeder of vriend, of hij die om te helpen geld leent van anderen!? - En Helmond schrijft:
.... ‘Ik twijfel er niet aan beste Woudberg, of uw lieve Emma zal ongetwijfeld die kleine comedie wel mede willen spelen in 't
| |
| |
belang van onzen Philip. Op deze wijze - ik ben er haast zeker van - neemt oom het getal aandeelen, en zal Philip kunnen terugkeeren in den stand waartoe hij behoort. Wat uw goedheid voor mijn broeder betreft, ik zal er je steeds erkentelijk voor zijn. Zoo hij mede-directeur der nieuwe verzekeringsmaatschappij wordt, hij heeft het dan alleen aan mijn trouwen Everard te danken. - Wat echter de gelden betreft die gij aan Philip hebt geleend, ik mag niet toestaan dat de arme jongen in dit opzicht uw schuldenaar blijft. Zeg hem niet dat ik die zaak voor hem vereffende. Gij zelf weet waarom. - Mocht hij u later het geld kunnen geven, welnu, dan ontvang ik het op mijn beurt van u terug. Hiernevens alzoo de.....’
Geld! geld! geld! klopt het sterker in Helmond's hoofd. Opstaande trekt hij een paar laden van de prachtige schrijftafel los. - Zie, dat was nog de onbekendheid met de verdeeling of bestemming der laden. Deze is voor de rekeningen. De rekening die bovenop ligt is van den Utrechtschen bloemist. Helmond was die bijna vergeten. En vluchtig leest hij: ‘Voor UEd. aan heesters en bloemen: driehonderd en dertig gulden.’ Welnu, 't is immers voor eens, en zoowel voor Eva's serre als voor dien grooten verwilderden tuin is er heel wat noodig geweest. Ah! deze la moet hij hebben. In weinige oogenblikken had Helmond nagezien hoeveel geld aan papier en contanten hij nog voorhanden had. Honderd negentig gulden en eenige stuivers! 't Is een luttele en bovendien een zeer negatieve bezitting, met het oog op den inhoud van de lade die hij het eerst had geopend. De groote schulden zijn wel alle door de hulp van den notaris kunnen vereffend worden, maar hoeveel is er niet nagekomen, en om zich telkens weder bij den notaris aan te melden, dat stuitte hem tegen de borst.
- Neen de praktijk moet het goedmaken, en langzamerhand zal alles terechtkomen.
- Desnoods kan hij zijn weinige vrije uren aan het schrijven van eenig medisch werk besteden; een populair boek 'twelk men flink honoreeren moet.
- Maar voor het oogenblik? - Aan Woudberg wil hij tweehonderd gulden terugzenden. Woudberg is een beste jongen, maar 't was niet te dulden dat hij het huisgezin van dokter Helmond's broeder onderhouden zal. Tweehonderd gulden! - En het weinige dat daar ligt al ware het voldoende geweest, kan hij het missen? Wat zou het zijn, geheel zonder geld te zitten in..... een woning met twee zalen! En dan, is niet verreweg het grootste deel van dit geld het kwartaal 'twelk hij morgen volstrekt aan Thomas moet voldoen! Zie, hij had geen onwaarheid gesproken: 't Ligt hier immers klaar in zijn schrijftafel. - Goddank! daar wordt het eensklaps voor zijn starenden blik als brak de dageraad aan: Donerie's monument!
| |
| |
Een andere kleine lade is ras geopend. - Naast eenige papieren, inteekenlijsten en correspondentiën over het op te richten gedenkteeken - ligt een kleine portefeuille. Helmond die zich gaarne met het bewaren van de reeds ingekomen gelden heeft belast, neemt haastig de portefeuille en.... Neen, leg neer, dat is misbruik maken van vertrouwen. Dit geld moet tot het bestemde doel onaangeroerd blijven! - Maar is er dan niets, volstrekt niets meer in de roode tasch waarin hij vroeger als vrijgezel zijn schatten bewaarde? - Hij kan dien ouden getrouwe toch licht nog eens even inzien. Er was links immers zoo'n klein zakje waarvan de voering wat loszat; wie weet of daarachter.....? Wie weet? - Neen! de flauwe hoop is reeds in damp verdwenen. Al de zakken en binnenzakjes van de roode tasch werden doorzocht, maar niets was er te vinden. Deze schatbewaarder van weleer, was, evenals boer Dirksen, nóg rood, maar dood! - Hu! welk een dwaze gedachte was dat! Daar is iets krankzinnigs in zulk een gedachte..... Krankzinnig! - Stil, hij mag zelfs aan dat woord geen plaats geven. 't Is natuurlijk dat hij wat overspannen is. 't Wordt hoog tijd naar bed te gaan. Doch de brief die daar ligt moet voltooid, en aan hetgeen erin staat moet voldaan worden.
- Waarom mag hij dan eigenlijk die tweehonderd gulden niet leenen van de zeshonderd en vijftien, die men reeds voor een eenvoudig gedenkteeken op Donerie's graf bijeen heeft gebracht? - Waarom? Omdat toevertrouwd geld ons heilig moet zijn. 't Is het geld ter vereering van een geliefden afgestorvene. - Geld? - Mag dit doode bankpapier de tolk dier vereering heeten? Neen, 't zal slechts het loon worden voor den arbeid. Het monument zal de vereering dier nagedachtenis wezen. Dit geld kan door ander vervangen worden, indien het maar gereed ligt wanneer men den arbeid betalen moet. Waarom zou hij niet....? Nee! Nee!’ zegt Helmond eensklaps overluid, en hij schrikt schier van zich zelven. ‘Nee!’
En toch, slechts luttele seconden later heeft hij zijn besluit gewijzigd: Van zich zelven had hij niets te geven, maar wat dáar in geld lag - het geld voor dat monument - immers hij mocht het met recht voor een groot deel het zijne noemen. Zie maar, het gouden repetitie-horloge met den zeer zwaren horlogeketting, waarvan hij zich nu ontdoet, het wordt in de lade gelegd naast die kleine portefeuille waaruit hij twee - neen vier biljetten van honderd gulden genomen heeft. En - geld, geld, geld, bonst weder het hoofd. Maar immers, zijn daad kan zelfs den toets der striktste eerlijkheid doorstaan. Ligt daar geen waarde voor waarde!?
Zooeven had de pendule halftwee geslagen. Helmond schreef weer, en sluit nu zijn brief. - Alles was stil, doodelijk stil. - Een geweldig schellen aan de huisdeur klinkt eensklaps door de holle
| |
| |
woning en doet den wakenden dokter hevig ontroeren. 't Verschijnsel dat men in den nacht aan een doktershuis de slapenden komt wakker maken, is zeker niet vreemd, en in denzelfden stond begrijpt Helmond dan ook dat men voor een zieke zijn hulp komt inroepen; doch in deze oogenblikken was het zeker niet onnatuurlijk dat Helmond, bij het hooren van den hellen klank, is overeind gevlogen met een gevoel alsof men hem op een misdaad kwam betrappen.
Eerder dan men verwachten kon heeft de dokter zich hersteld. Snel zijn kamer verlatend is hij op het breede bovenportaal naar het raam gegaan 'twelk op het marktplein uitziet.
Het raam opgeschoven, roept hij naar buiten:
‘Wie daar?’
‘Ik!’ klonk het antwoord, 'twelk zeker het meest voor de hand lag; doch spoedig ook werd die inlichting achtervolgd door de bijvoeging: dat menheer Van Hake liet zeggen of dokter, als hij 't eenigszins kon doen, toch alsjeblieft dadelijk bij vrouw Sturk wou komen. 't Was noodig, en de kuiper ging zoo vreeselijk aan. Als dokter niet kwam dan zou de kuiper gek worden, zeidie, want vrouw Spanning had hij al gedreigd de deur uit te smijten.
- Van Hake! Vrouw Spanning! - Helmond begreep niet wat dit alles beteekenen moest. Maar, duidelijk klonk het naar beneden:
‘Zeg dat ik aanstonds zal komen.’ - En het raam ging weer dicht. |
|