Romantische werken. Deel 9: Dokter Helmond en zijn vrouw
(1879)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |
Vierde hoofdstuk.Een groot kwartier later was de majoor Kartenglimp vertrokken. Door zelf zijn kalmte te bewaren, of wel met geweld te hernemen, was Helmond er al spoedig in geslaagd om, althans voor 't oog, de gemoederen tot bedaren te brengen. 't Was immers een misverstand, een mal-à-propos. Men heeft het den majoor die zooveel moeite deed, niet durven zeggen, dat papa, bij rijper en rijper indenken, hoe langer hoe meer tegen de zaak is geworden, en niet dan op sterk aandringen van..... de familie, erin heeft toegestemd om dezen namiddag de conferentie bij te wonen. Een lichte ongesteldheid, zooals mama zeer juist gezegd heeft, had hem misschien dezen middag nog bovendien wat zenuwachtig gemaakt, en zoo heeft het den schijn gehad alsof hij zich tegen den majoor en niet, zooals werkelijk het geval is geweest, tegen de zaak bleef kanten. - ‘Niewaar papa?’ ‘Jawel, welzeker!’ heeft Armelo gezegd. Och hij zou nu wel alles hebben toegestemd; immers, hij had zulk een zalig oogenblik gehad, o zoo onbeschrijfelijk zalig! En wat Eva's uitval betrof, de majoor zelf zou dien waardeeren, niewaar? Een dochter die gevoelig wordt, zeer gevoelig, wanneer men haar vader..... ‘U zult bekennen majoor,’ heeft Helmond vervolgd: ‘dat, ofschoon er reden was u eenigszins gekrenkt te gevoelen, dit gevoel zich wat sterk tegenover onzen braven vader heeft lucht gegeven. Ook op mijn schoonmoeder en mij moest uw woord een pijnlijken indruk maken. Maar als een misverstand nu aanleiding gaf.... wanneer ik zelf erken dat wij schuld hadden door u onbekend te laten met de zeer verminderde ingenomenheid van onzen vader met de zaak, dan bedrieg ik mij niet of u zult - niet als bekentenis van ongelijk, maar als de mindere in leeftijd, ofschoon de meerdere in rang, den ouden kameraad - ook ter wille van vrouw en van dochter, wel gaarne de hand reiken.’ En..... Zoo was het geschied. Maar wat er omging in de harten dat is in die ure onvermeld gebleven. Nadat Kartenglimp vertrokken was, hebben papa en mama Armelo nog eenige minuten getoefd; maar papa verlangde nu toch zeer naar huis, want de hoofdpijn die men reeds eenige malen had voorgewend, was werkelijk gekomen. Mama die na Eva's uitbarsting en wat erop volgde, zeer stil is geworden, heeft toch niet kunnen nalaten om Eva te zeggen, dat ze heel ‘grootsch’ had gehandeld met zóo haars vaders eer op te houden en zijn partij te trekken; en, slechts fluisterend - want in Helmond's oogen vreest ze toch | |
[pagina 28]
| |
straks wel wat al te onbewimpeld voor haar meening te zijn uitgekomen - slechts fluisterend voegt ze in 't heengaan er tot Eva bij, dat ze van dien adel nog altijd het beste blijft hopen, ofschoon ze het lijdelijk moesten aanzien hoe de majoor - en zonder dat er over de zaak een woord is gerept - al die papieren en stukken weer stilletjes mee naar huis had gepakt. En Eva, 't was háar wel aan te zien dat ze zware hoofdpijn had. Ze sprak na 't heengaan der ouders bijna geen woord. August vond dat niet vreemd. 't Was maar beter; en, Eva zou hem groot plezier doen met naar bed te gaan; haar pols ging wat gejaagd, en haar voorhoofd gloeide. - O, wie durfde nu nog beweren dat zulk een vrouw geen schat was, grooter dan de grootste op aarde? ‘Ziezoo lief wijfje, lig nu maar rustig; 't is mede in 't belang van ons “geheim” dat je bijna verklapt hadt. Met den gezwinden pas ga ik nu naar mijn zieke; ja; toch te voet. 't Zal wel donker zijn als ik terugkom, maar als je slaapt dan zijn de uren seconden. Nee, wees gerust, die hoofdpijn van papa zal morgen wel beter zijn. Maar, vrouwtjes die zulke goede plannen hebben als jij, ze moeten wat oppassen en ook bij haar edelste emoties niet te hartstochtelijk worden. Tot straks mijn lieve beste vrouw! - Watblief? Of dat onderzoek van dien adel, nu papa er zoo schrikkelijk tegen is, toch niet kan plaats hebben? - Welzeker Eva, alles kan; maar 't beste is nu dat je er niet over denkt. Mij dunkt, dokter Helmond's vrouw heeft dezen avond bewezen dat ze, ook zonder adelbrieven, wel waarachtig van adel is. Dag lieve, slaap zacht!’ - Nog een kus op haar lieven mond, en Helmond spoedt zich voort. 't Begon al te schemeren toen Helmond, reeds een tien minuten buiten de stad gekomen, verfrischt door de heerlijke avondlucht, van verre een boerenknaap op ongezadeld paard in vollen draf zag naderen. In weinige seconden was de ruiter den dokter voorbijgejaagd; maar, terwijl Helmond met gefronste wenkbrauwen even omziet, bespeurt hij dat het paard door den knaap met kracht wordt ingehouden terwijl ook de ruiter naar den voorbijgereden dokter omkijkt! Helmond heeft een oogenblik te voren gevreesd 'tgeen hij nu moet vernemen. Die haast, dat ongewone harddraven naar stad, 't is het gevolg van een sedert bijna twee uren vergeefsch wachten op den dokter, die gezegd had dadelijk te zullen komen. Reeds drie kwartier geleden is een andere knecht van boer Dirksen, te voet naar stad getrokken, om dokter, als hij hem mocht tegenkomen, tot spoed aan te zetten; maar, misschien zal Japik, niet wetend dat dokter verhuisd is, naar de oude woning aan den wal zijn gegaan en hem zóo hebben misgeloopen. | |
[pagina 29]
| |
- Ja, 't was vreeselijk erg; boer Dirksen lag ‘as dol’, en telkens was het alsof hij ‘genacht ging zeggen’. Als dokter rijden kon, dan moest hij toch dadelijk ‘den bles’ nemen, en hem maar ferm ‘ribbenhaver’ geven, want o Heer, d'r zou wat te koop zijn als boer Dirksen bezweek! In een oogenblik heeft Helmond den bles beklommen. Vroeger, vooral in zijn studententijd, had hij menig paard bereden, en ofschoon hij nooit een harddraver had zooals deze, ja zelfs nu zonder beugels of sporen en van 't losse dek, 't zou tóch wel gaan. - 't Was van belang geen minuut te verliezen. - Goeje God! als hij had kunnen voorzien dat er zooveel haast was! Nu ja, men heeft de boodschap gebracht of dokter eens dadelijk op De Schebbelaar bij boer Dirksen wou komen. - Dadelijk! - Maar, kwam er dan ooit een boodschap, en vooral van een boer, zonder dat dadelijk er bij! - En dan, die gezonde rond blozende boer Dirksen! Hij had een talrijk gezin, en een macht van loontrekkend personeel. - Aan hem zelf heeft Helmond het allerminst gedacht. Gevolgen van onrijpe vruchten eten en dergelijke, hebben hem een oogenblik voor den geest gestaan. Bovendien, men moest wel niets verzuimen, maar een dokter behoeft toch ook geen schel te zijn die maar aanstonds geluid geeft als men - noodig of niet - aan het koord trekt. Hoe dikwijls kwam hij niet reeds in een woning, waar men hem dringend liet roepen, om er met een: ‘O 't is alles weer bestig dokter; we dochten, dokter kan licht eens komen;’ te worden begroet. En toch, terwijl Helmond's lichaam door den stevigen bles - ook zonder dat hij hem hak- of ribbenhaver behoeft te geven, - op ongewone wijze wordt geschud en geschokt, roert er mede iets in zijn binnenste 'twelk hem geen rust gunt: Het was je plicht geweest dokter, om zonder wettige verhindering aanstonds naar De Schebbelaar te gaan. Een dwaasheid heeft je ervan teruggehouden, een vrouwengril! - Een dwaasheid! een vrouwengril? Zou het dan geen lafheid zijn geweest dien majoor te ontwijken? Zou het vervullen van den plicht, inderdaad geen dekkleed voor zwakheid geworden zijn!? - En, vanwaar dan zulk een bijzondere weerzin tegen dien majoor? Waarom, waarom is zijn gezelschap een kwelling voor Helmond geworden? - O Eva.... Eva! - Eva? Neen! zou hij háar, die liefdevolle dochter, die engelachtige vrouw met haar hemelsche gaven, durven noemen, wanneer hij zelf zijn plicht kon verzaken als man! - Is zij het niet geweest die hem nog bovendien heeft aangeraden om althans niet te voet te gaan maar een rijtuig te nemen? - Een rijtuig! - Maar stil, zij mag en zal immers niet weten | |
[pagina 30]
| |
dat haar man een onverstand, een dwaas was toen hij zich liet vervoeren om meer te doen dan hij kon en mocht. - Hoe! tóch onverstandig? Is het dan ooit te veel of onverstandig gedaan wat hij voor haar doet? Neen! neen!! Hij wil zich dat telkens en terdege herinneren, en bewijzen zal hij het later zonder fout. Maar, om dat te kunnen, moet hij voortaan ook als dokter op 't verstandigst zijn rekening maken. - Waartoe zal het rijden dienen indien hij den tijd tot loopen heeft! Tegen vermoeienis ziet hij niet op; immers al wat hij werkt en doet, hij doet het ter wille van haar, zijn schat en zijn liefde. - En dan, wanneer men een huishouding heeft, dan behoeft men ook immers niet meer zoo buitengewoon discreet met het maken van visites te zijn. - Debecque heeft het getoond, men ziet een dokter graag als hij zijn zaak kent. - Wanneer de burgers en boeren, tóch niet tevreden zijn aleer zij een paar ‘bruine dranken’ geslikt hebben, waartoe ze hun dan - tot zijn eigen scha te onthouden! Eensklaps gevoelt de ruiter bij een zeer sterken schok een stoot aan zijn knie; een plotselinge duizeling overvalt hem, en.... - Neen, Gode zij dank! dat is goed afgeloopen; dat had veel erger kunnen zijn. De moedige harddraver - ofschoon anders een doodmak paard - heeft aan de hand die hem bestuurde waarschijnlijk geen meesterhand herkend, en, hoe het gekomen is weet Helmond niet, maar toen hij een weinig van den schrik bekomen, opstaande van den bermrandGa naar voetnoot1) waarin hij gevallen of geworpen was, naar het been tastte 'twelk hem wat zeer deed, toen zag hij ginder nabij de hoeve van boer Dirksen, nog den harddraver met het schuingezakte geelbonte paardedek voortrennen, en straks, schier rakelings langs den hekpost heen, het erf van zijn meester binnenhollen. - Gelukkig! de val had veel erger kunnen zijn. Helmond kan zeer goed voort; het loopen hindert hem weinig of niet. Maar, hij gevoelt zich toch eenigszins ontsteld, en zeker was het nu voor hem geen geschikt oogenblik om in een woning te verschijnen waar hem misschien, door zijn late komst, een ongewenschte ontvangst inplaats van eenig betoon van deelneming te wachten staat. Helmond houdt zich kloek. Men bemerkt niet eens dat hij wat bleek ziet en wat ontdaan is. Men had ook wel aan iets anders te denken en naar iets anders te zien! Aan het bed van boer Dirksen gekomen, voer Helmond - ofschoon men 't niet zag - een schok door de leden. Helaas! Wat men vreesde is waar. De man had den tol der natuur reeds betaald. Neen, die kleur op dat gelaat, men behoeft er zich niet mee te vleien; Dirksen zou zelfs nog kleur hebben | |
[pagina 31]
| |
wanneer hij begraven werd. Er was geen twijfel: de pols stond stil, boer Dirksen was dood! Het gejammer en geweeklaag van het boerengezin, van die weduwe met haar zuigeling op den arm, en de negen andere kinderen die allen schreiden - de meesten in navolging der ouderen, zonder den omvang van hun verlies te beseffen; de smartelijke kreten van meiden, knechts en geburen die in een oogenblik het huis deden weergalmen, ze roerden Helmond heviger dan ooit een zoodanig tooneel het gedaan had. Geen wonder, met eigen zaken vervuld; getroffen door het onverwacht bericht dat hij misschien te laat zou komen; ontsteld en méer geschokt dan hij in den aanvang geloofde door dien val van het paard, maar bovenal gefolterd door de gedachte dat hij waarschijnlijk met een spoedige hulp hier het ergste had kunnen voorkomen; door dit alles innerlijk bewogen, is het niet te verwonderen dat de dokter al zijn wilskracht behoeft om voor 't uiterlijke bedaard te schijnen. En, hoe moest het hem dan te moede zijn, toen daar eensklaps een groote zwaargebouwde kerel - de broeder van vrouw Dirksen - met woedend gebaar hem onder de oogen trad, en hem in weinig gekuischte, ja in deze oogenblikken akelig schril klinkende woorden, den dood van zijn ‘braven zwager’ verwijten kwam? Er was aan Helmond's lichaam geen zenuw die niet trilde, maar nochtans hij scheen bedaard. Hij betuigde dat het hem waarachtig leed deed hier te laat te zijn gekomen; maar dáarom zou boer Geurtsen toch niet beweren dat dit sterven des dokters schuld was. De familie heeft zelve de zaak - toen Dirksen dezen middag ongesteld werd - niet ernstig ingezien; anders zou zij wel een boerenwagen of sjees gestuurd en op den meestmogelijken spoed hebben aangedrongen. Dit alles was niet geschied. Zoodra het dokter geschikt heeft is hij van huis gegaan. Maar bovendien..... wie zou, en vooral met het geloof van boer Geurtsen, durven zeggen, dat een menschenhand krachtiger was dan de hand van God? Dit laatste mocht inderdaad een overloopen tot de tegenpartij heeten uit zucht naar zelfbehoud. Helmond gelooft wel degelijk aan een God en een Godsbestuur, al begrijpt hij het niet, en al zoekt hij de ‘onoplosbare raadsels’ niet te verklaren; doch zeker zou hij zulk een uitstekend dokter niet geweest zijn, indien hij meende dat het met ziekten anders ging dan met een snel wassenden vloed. Dijk en dam zullen hem keeren totdat hij weer effen vloeit binnen zijn boord, indien zijn kracht althans niet te sterk, en het water niet...... te overvloedig is. Helmond had, na het vernemen der ziekteverschijnsels, immers aanstonds het oog gehad op heilzame kruiden die een Voorzienigheid mede in 't aanzijn riep. Maar dat overspringen naar den vijand baatte den dokter niet, | |
[pagina 32]
| |
want, hoe vast boer Geurtsen ook anders in de leer was, nu zwager Dirksen daar ‘dood lag’, en die dokter hem ‘verzuimd had - jawel, vrouw en kinders en allen konden dat getuigen; nu zou God er wraak over roepen, en de Heer zal een onnutten dienstknecht uitwerpen in de buitenste duisternis waar zal zijn weening en knarsing der tanden!’ Een oogenblik is het te vreezen geweest dat de groote zware Geurtsen, reeds eenigermate in de rechten van den Heer des onnutten dienstknechts zou treden; doch Helmond's bedaardheid, en de zorgen die hij - alsof er geen bedreigingen tegen hem klonken - in stilte aan de weduwe ging wijden, dewijl haar zenuwen door 'tgeen er nu voorviel nog meer geprikkeld werden, - Helmond's schijnbare kalmte, en zijn bedaard handelen; vriendelijk wenkengevend in 't belang van al die schreiende jongens en meisjes; lafenis biedend aan Geurtsen's eigen vrouw, een zuster van den overledene - zooals ze daar doodsbleek zat te klappertanden, dit alles deed den storm althans voor het oogenblik bedaren. Slechts in een dof gebrom gaf de zwager, op een stoel neergevallen en met het hoofd in de hand geleund, nog gestadig aan zijn verbolgenheid lucht. En wat er omging in zijn ‘hartengedichtsel’....? ‘God beter 't, nou kreeg ie dien heelen troep onder voogdij en beheeren! Zulke dokters! zulke verd..... dokters!’ Voordat Helmond een half uur later vertrok, mocht hij de groote voldoening smaken, dat de altijd schreiende weduwe hem de hand drukte, met de betuiging dat ze 't hém niet kon wijten; immers, als dokter 't zóo begrepen had dan zou hij eerder gekomen zijn; niemand heeft dit kunnen denken. En dan weer uitbarstend in geween: ‘Och God! och God! dat ie nou dood is, waarachtig dood!’ 't Was goed dat er zich te midden van al die weenenden en verslagenen, toch éen enkele bevond die sedert dokter's komst, nog om een andere reden tranen heeft geschreid. Dat was Hanna, de frissche blonde boerenmeid met haar goeden aard en helderblauwe oogen. Neen, ze heeft het bijna niet kunnen aanhooren dat die lompe Geurtsen, dien besten man zoo onheusch en onrechtvaardig bejegende. Was die dokter geen engel van goedheid! Heeft hij haar niet met Gods hulp uit een zware ziekte weer vierkant op de been geholpen; was hij niet alle dagen aan moeder's huis geweest - weer of geen weer; en, toen het op betalen aankwam..... toen, toen had ie de arme moeder op den schouder geklopt en gezegd: ‘Als Hanna eens een fikschen boerenzoon trouwt moedertje, dan kom ik op de bruiloft meesmullen voor drie!’ Och zoo'n edele goeje man, zoo'n knappe - om dien zoo te boenderen als Geurtsen gedaan had! Ja, 't was maar heel goed dat die frissche blauwoog inwendig gekookt heeft, en dat ze haar weldoener, bij 't heengaan, de be- | |
[pagina 33]
| |
wijzen van haar trouw en vereering zoo overvloedig liet blijken Dat geschiedde toen ze hem uitliet, en ze samen alleen waren in 't achterhuis bij de melkkamer der groote boerderij. - Lieve hemel, wat schortte hem? Hij moest zich aan een karnton vasthouden. ‘'t Is niets Hanna, niemendal.’ ‘Moar ie wordt zoo wit as 'en doek dokter.’ ‘Nee dat komt wel terecht..... laat me maar eens even.... stil....’ ‘God dokter, drink dan; drink! Hier 'en schoep karnemelk.... hier.....’ ‘Zoo ja; 't wordt al beter. Dankje goeje Hanna, dankje kind. 'k Ben straks vóordat ik hier kwam gevallen; en....’ ‘En toen zoo'n schandoal hier in huus!! Kom mee, kom mee dokter. Loopen dát zu'j niet. Wat schêlt 'et mien! 'k Zal oe voaren tot bij stad. Ze zullen mien nou niet missen of zuuken. 'k Zet Kwiebes den ezel veur 't kerreken op veeren. Kom moar mee noar 't stal. Ze zouwen oe kapot moaken hier! Kom gauw moar; kom mee!’ |
|