vreemd dat jelui dokter Helmond niet hebt laten telegrafeeren.’
Krul ziet zijn vrouw met beteekenis aan:
‘Nou Antje, wat heb ik gezeid?’
‘Jij, nee wat heb ik gezeid! Ik! En daarom heb ik menheer Van Hake ook eigenlijk gesproken; maar die wou d'r niet aan; die durfde voor een patiënt van Biermans geen telegraaf sturen; dat kon en mocht hij niet doen. Zieje juffrouw, dat het aan ons lee....!’
‘Maar mij dunkt, jelui zult er toch de naasten toe wezen. Ik heb er mij niet mee te bemoeien, maar de verantwoording zou me wat zwaar zijn.’
‘Ja waarachtig Antje, de juffrouw heeft gelijk. Ziet u, als we wisten, niewaar, dat dokter zou komen; en waar ie ergens bezeild was, dan....’
‘Ja Krul - maar zoo'n telegraaf.... en....’
‘Eigenlijk heb ik geen tijd,’ zegt Coba meer naderbij komend: ‘maar als jelui d'r zoo op gesteld bent, dan wil ik wel even zoo'n telegram opschrijven; om je plezier te doen natuurlijk, en omdat menheer boven er zoo op aandringt.’
‘Aandringen; nu ja, aandringen is de rechte benaming wel niet, maar....’
‘Jawel Krul, dat roepen: Helmond, Helmond, dat noem ik aandringen.’
‘In éen woord als jelui er bij mij op aandringt, geeft dan maar een stukje papier....’
Krul en de vrouw zien rond alsof ze het gevraagde op den vloer zouden vinden, maar eindelijk zegt Antje:
‘Je zakboek Krul!’
‘Ah ja juist! - Wacht.’ - Hij scheurt er een blad uit en biedt het met zijn timmermanspotlood Jacoba aan.
‘Heb je geen inkt?’
Weer zien de echtgenooten hun kamertje rond. - Nee, in dat glazen fleschje waaruit een vuil stompje ganzepen steekt, is niets dan een weinig verdroogd zwart te ontdekken.
‘Zie dat is nou spijtig, maar inkt hebben we niet in huis;’ zegt Krul.
Jacoba met het oog op een ‘Onze Vader’ in sierlijk schrift aan den muur, vraagt, blijkbaar afgetrokken maar toch met een bijzonderen nadruk op het voorlaatste woord:
‘Hé! geen inkt in het heele huis!’
‘Wel Krul, nou zou je niet eens aan boven denken;’ zegt de vrouw: ‘Op de voorkamer van menheer is een heele toestel.’
‘Accoord, dat wou ik net zeggen!’ herneemt de man: ‘loop jij maar eventjes naar boven en haal het hier.’
‘Maar dan moet je den zieke storen;’ zegt Coba met eenige trilling in de stem, terwijl ze steeds het ‘Onze Vader’ ziet.