Romantische werken. Deel 7: Anna Rooze
(1880)–J.J. Cremer– AuteursrechtvrijDrie en vijftigste hoofdstuk.Een goed uur later toen Emma en Willem de schoone natuur in de Plantage en een eindweegs op den Kralingschen dijk bewonderden, was ook Louise Van Wall met haar logée op het pad. Jawel, Louise wist heel best een bakker Helderwegen te wonen, heel best; daar hadden ze zelfs het tarwebrood en de beschuit van, omdat die bakker met een Mulderspeetsche was getrouwd, en neef Geereke dat meelkleurig heer gerecommandeerd had. ‘Een mooi vrouwtje niewaar?’ vraagt Anna. ‘Om je de waarheid te zeggen lieve ziel, dat weet ik niet. Ik heb haar nooit ontmoet.’ ‘Ja, 't is een Mulderspeetsche!’ herneemt Anna: ‘De vrouw van dien bakker diende vroeger bij juffrouw Marnix. We noemden haar Rose Lène omdat ze er zoo lief en fleurig uitzag. Ik zou haar zoo graag eens weerzien.’ Het deed Louise genoegen dat ze haar logée ergens plezier mee kon doen. Weldra trad men den winkel van Helderwegen binnen. Och lieve heechie! Juffrouw Helderwegen was er van ontdaan dat ze juffrouw Rooze hier weerzag, en dat ze met mevrouw Van Wall uit De Boompjes, zoo zonder grootschheid hier bij haar in de winkelkamer zat. De dames moesten toch niet rondzien, want ze was eigenlijk zoo'n beetje aan de schoonmaak, en Helderwegen was ijselijk druk, want hij had acht tullebanden besteld van 't gesticht, en, ze had sukade moeten snijden en krenten wasschen; maar het deed haar ijselijk veel plezier, en of de juffrouw nog altijd wel was geweest? Ze moest eerlijk zeggen dat de juffrouw wel ouwer was | |
[pagina 295]
| |
geworden - meer mans - maar dat ze er anders niet voordeeliger en wat betrokken uitzag; ja een mensch werd van dag tot dag ouwer; dat ging er net mee - zooals Helderwegen zei - als met de spikkelaas in de trommel: ‘Ei ei, en leeft juffrouw Marnix nog?’ besluit de bakkersvrouw: ‘en zijn Mie en Antje al getrouwd? Nu benne er zeker andere boojen niewaar? En leeft ouwe Adam nog? Ja ja, 't heugt me als de dag van gisteren dat ik de juffrouwen wel eens een peer of appel in de hand stopte, en ze mochten me allemaal goed lijen, al zeg ik het zelf, en - waar kan ik de dames mee gerieven: 'en borreltje anijs met 'en vorsche krakeling? Jawel, jawel! dat zal me plezier doen.’ Roepend in de gang: ‘Helderweeegén! Helderweeegén! de plaat met vorsche zoute! reik erreis an! - Perdon dames, daar gaat de winkeldeur.’ Anna heeft weinig van het gesprokene gehoord. Haar verlangen om Leentje Ebber te zien, is sterker geworden naarmate zij zich meer in hare nabijheid bevond. En nu, 't is niet mogelijk dat ze zich bedriegt: die vrouw Helderwegen moet een halve zuster van Hanneke Schoffels zijn, want de gelijkenis met haar en met Hanneke's moeder is zóo sterk, dat men zeggen zou - het verschil in leeftijd er af gerekend - ze zijn elkaar uit het gelaat gesneden. En welzeker het was zoo: ‘Welzeker!’ zei juffrouw Helderwegen, terwijl ze anijs schonk en krakelingen opdrong: ‘Jawel, welzeker, heel naaje femilie! Zuster van Hanneke? Nee! heechie nee, ze differeerden meer dan twintig jaren. Ze wist wel dat ze er niet ongeurig uitzag, al zei ze het zelf, maar zuster, en gelijk op, dat was toch te kwistig. Zie, ze was zooveel als een tante van Hanneke, en de eigen jongste zuster van Hanneke's moeder. - Ei zoo, kende de juffrouw haar femilie? Och-kom? Arme maar beste menschen! Och-kom! Ze heeft in jaren niemendal van d'rlui gehoord. Zoo gaat het niewaar, als je gezeten burger en getrouwd bent; dat zouden de dames ook wel weten: ‘En zijn ze nog zooveel als gezond juffrouw - of uwes het weet? en m'n nichtje nog vroolijk? Ik wacht al gedurig een brief dat ze ook aan den trouw gaat, maar och! boerenmenschen - wat zeggen de dames - die schrijven zoo niet; en reizen daar hebben ze geen weet van. Kom, spreek ze nog maar reis an mevrouw en juffrouw. Ze zijn zoo bros als ze vorsch zijn, sjeneer je niet, en als mevrouw d'r eens van noode heeft, altijd dispeniebel!’ Vrouw Helderwegen is Anna zeer tegengevallen. 't Was Leentje Ebber, de slanke meid van de kostschool nietmeer. Ze is een tamelijk gezette praatgrage winkelvrouw geworden, die geen kinderen en goede dagen heeft. Van haar Mulderspeetsche familie scheen ze weinig of niets te weten, en zelfs geheel onkundig te zijn van 'tgeen er sedert Decem- | |
[pagina 296]
| |
ber met Hanneke gebeurd was. Te begrijpen is het wel; maar, het plan dat Anna - ofschoon vluchtig - op een mogelijke familie-betrekking tusschen Leentje en Hanneke had gebouwd, zou nu bezwaarlijk zijn uit te voeren. Anna heeft gehoopt dat juffronw Helderwegen, de oude lieve Leentje Ebber, indien zij werkelijk familie van de Schoffelsen was, het middel zou willen zijn om een droevig misverstand, een pijnigend vooroordeel uit den weg te ruimen; zij heeft gehoopt dat een eigen zuster - 't was nu een tante - Hanneke zou weten te beduiden: dat zij waarlijk verkeerd deed om het leed dat haar weervaren was, voor een groot deel aan de getuigenis te wijten die Anna als waarheid had moeten afleggen, maar dat alleen het anonieme schrift door de Justitie ontvangen, tot de nasporingen heeft geleid die Hanneke zooveel droeve uren berokkenden. Maar nu, die vrouw was Leentje Ebber niet meer. Zij wist van hare familie niet eens of ze nog leefde. Haar het gebeurde mee te deelen, neen dat kon en wilde Anna niet, en - alzoo heeft zij de oude dienstmeid dan nog eens opgezocht, en weet nu alweer dat negen jaren, en een bakker, en een winkel, iemand zeer veranderen kunnen. Heusch, ze bedankt voor anijs, maar, omdat Leentje ‘anders zal denken dat de dames de gerigheid versmaden’, neemt ze nog een krakeling die zoo bros is dat ie bij het opnemen al breekt. Toen de dames vertrokken, met dankzegging voor de gulle ontvangst, en Louise er de bestelling aan toevoegde om morgen voor tien stuivers krakelingen - bij de beschuit te doen, waarmee de bakkersvrouw zeer ingenomen scheen, zei de laatste nog: ‘En vooral de complimenten aan m'n femilie, als de juffrouw zoo vrindelik wil wezen en weer in Mulderspeet komt.’ Anna gaf hierop eenigszins ontwijkend het vragend antwoord: ‘In hoeveel tijd niet gezien?’ ‘In hoeveel tijd.... ikke....? Da's drie.... nee da's vijf, ja waarachtig as God, wel vijf jaar geleden, op m'n woord van waarachtig! Perdon dames. Perdon, de deur klemt een beetje, perdon!’ - Roepend naar achter: ‘Jawel Helderwegen, ik kom! - Plezierige wandeling dames! Mooi weertje; een beetje veel wind. - Mevrouw Van Wall! Juffrouw! Atjuus!’ Er was een beetje veel wind. In de Hoogstraat tusschen de winkels heeft men er echter weinig last van. Louise begrijpt dat het een aardige afleiding voor haar logée is om de mooie uitstallingen achter de winkelruiten zoo eens op te nemen. Onwillekeurig toeft Louise echter het langst voor de winkels van borduur- en soortgelijke werken, waar van die snoeperige kleine kinderjurkjes en kapertjes, en heel kleine schoentjes in allerlei kleuren ook met dons er omheen, zijn uitgestald. Een klein eindje verder, tegenover het hôtel St.-Lucas, ziet | |
[pagina 297]
| |
Louise, onder meer ander speelgoed, een wit leeren hanssop achter het winkelglas hangen. Zij denkt aan het aardige lachebekje op de kof, en - Anna heeft er niet tegen - de dames stappen den winkel in. Terwijl Louise van den eenvoudigen hanssop, op een ‘heel rijke met inwendig geluid’, en van dezen weder, zooals de winkeljuffrouw zegt, op ‘nog ies rijkers met meekeniek’ valt, staat Anna - nog denkend aan de haar gansch en al vreemd geworden Leentje Ebber - bij de opene winkeldeur, en ziet stelwagens en rijtuigen van allerlei soort, en paardenpooten met kolossale hoefijzers, en menschen voorbijvliegend naar rechts en links, en hoort: gerommel en gedreun en geschreeuw en getoeter.... Getoeter? Hoor, dat is toch iets bijzonders. Een orgel kan het niet zijn. 't Is alsof er op twee cornets à piston een duo wordt geblazen. Hoor: Wenn die Schwalben heimat' ziehn, und die Rosen nicht meer blühn! - O dat is schoon temidden van zooveel geraas en verwarring. Het komt al nader en nader. Ja die melodie klinkt wel liefelijk, maar ach, de waarheid is bitter: ‘De dagen van geluk zijn gevloden, en de Roozen ze bloeien niet meer!’ ‘Anna, vin-j'm niet prachtig? Kijk, als je aan dit ringetje trekt dan bewegen zich al zijn leden, zie maar, zelfs zijn oogen draaien. 't Is dol vin-je niet?’ Anna vindt den hansworst waarlijk heel mooi. Louise bemerkt echter wel dat hij haar niet zoo bijzonder interesseert, maar meent ook tot haar genoegen te bespeuren, dat zij er plezier in heeft, om voor die winkeldeur naar de drukke passage te zien. Nu, Louise kan nog wel 't een en ander koopen: wat eau de Cologne en een rafraichisseur. 't Laatste is iets nieuws, en aardig voor Anna. En Anna ziet weer naar buiten; zij moest immers weten wie de melodie van dat droevig stemmende lied, temidden van al dat gedraaf en gewoel, zoo schoon gespeeld hebben. Een groote omnibus van Kooimans heeft voor het hôtel St.-Lucas stilgehouden; de beide conducteurs die, toevallig tezamen zijnde, hun favoriet-duo hebben geblazen - niet slechts uit liefde voor hun instrument, maar ook ter verteedering van mooie dienstmeisjes, zoowel als van passagiersvingers tastend in portemonnaies - de conducteurs hebben de ‘Schwalben’ alweer vergeten, en beijveren zich om een tamelijk forsch heer met groote Engelsche boorden uit den wagen te helpen, gevolgd door een slanke beeldachtige dame die echter bijna struikelt over een loshangende veter van haar patent-springboot. De forsche heer betaalt den conducteur. Een hôtelknecht heeft de kleine bagage der reizigers aangenomen. De omnibus rolt weer voort. En, terwijl nu weder een cornet à piston-duo door de Hoog- | |
[pagina 298]
| |
straat klinkt - waarvan het air uit de nieuwste opera Le trouvère: O ma patrie! ô chère Espagne!Ga naar voetnoot1) later tamelijk vrij met een: Zij is van 's-Ledderum zal worden vertolkt - nu ziet Anna den forschen heer en de slanke dame de gang intreden, terwijl de tamelijk sluike japon der laatste, ter rechterzij door een onvoorziene omstandigheid in de hoogte gewipt, de aanschouwing vergunt van een fijn gelaarsd voetje naast dien telkens uitflappenden veter. - Heeft Anna zich niet bedrogen? Hebben haar oogen goed gezien? Was die forsche heer wel degelijk de vroolijke tooneelspeler uit Washington met zijn trouw en eerlijk Hollandsch hart? Was die dame....? Zie - daar vliegt een terugkeerende conducteur de gang van 't St.-Lucas in. Die dame had zeker in den omnibus dat kleine Engelsch leeren taschje laten liggen. De heer met de boorden lacht, en geeft den ademlooze een fooi. De ademlooze lacht ook, en rent weer de straat op. En, in de verte robbelde straks de omnibus weer; maar, het duo: Zij is van 's-Ledderum, 't was nu een solo geworden. - Neen Anna had zich niet bedrogen; nu heeft ze zekerheid: dat was master Tom Cat of Kater, met miss Sally Lewes! Maar, hoe kwamen die beiden tezamen, en in dit logement!? Toen Anna eergisteren van De Riethof vertrok, toen heeft juffrouw Marnix aan miss Lewes nog zelfs een bewijs van vertrouwen willen geven, door de meisjes bijna geheel alleen onder hare hoede te laten, aangezien eene der secondantes vanhuis en een andere ongesteld was, terwijl Evangeline - de Suissesse - Anna zoo gaarne tot Gouda mee uitgeleide wou doen. Na het voorgevallene in het laatst van Februari, waarvan gelukkig niets is uitgelekt, had Marnix uit deernis met den verlaten toestand der wees uit Londen - zooals Lewes zich altijd genoemd heeft - besloten haar nog tot de vacantie in betrekking te houden; zij zou dan wel elders terecht kunnen komen, terwijl zij bad dat de genade Gods die zwakke voorts sterken mocht. Maar ook, sedert dien tijd had Marnix, juffrouw Lewes niet meer met de meisjes alleen laten wandelen, noch haar alleen commissies in Gouda laten doen. Anna heeft haar verhaal van het gebeurde op de kostschool bij madame Kromvliet te Wolterbeek - waarvan Jans Haverkist vroeger verhaalde - kunnen terughouden; de ervaring door de goede Marnix zelve opgedaan was immers voldoende. De Februari-geschiedenis was deze: Sally Lewes had zeer dikwijls commissies naar stad, en ging dan gewoonlijk koffie drinken bij een zekere familie Hunting die jaren lang in Philadelphia gewoond had. Op dien Februari-middag werd | |
[pagina 299]
| |
miss Lewes tevergeefs op De Riethof teruggewacht, en had Marnix nog 's-avonds te negen uren een rijtuig naar Gouda gezonden om onderzoek te doen wat er met miss Lewes mocht gebeurd zijn. De heer Hunting was - zooals de meid zeide - met deEngelsche miss, te twee uren naar den snelwagen gegaan, die voorbij De Riethof en door Akkersveen reed, en waarmee hij zelf tot Schoonhoven reizen zou. Eerst den volgenden dag te tien uren omtrent, was miss Lewes tamelijk verwaaid met een vigilante op De Riethof komen aanrijden. Volgens haar verklaring had mevrouw Hunting haar gisteren vóor de afreize, op een glaasje echte whisky getrakteerd, en waren mijnheer Hunting en zij onder 't rijden ingeslapen, en zelfs zóo vast, dat ze zonder het te bemerken Haastrecht, De Riethof en Akkersveen waren voorbijgereden, om eerst te Schoonhoven wakker te worden. Van Schoonhoven was er dien dag geen diligence-gelegenheid terug geweest, en de heer Hunting die ‘een Amerikaanschen vriend te Schoonhoven had’, zou miss Sally hebben overgehaald om van de gelegenheid te profiteeren en diens kennis te maken. Zóo was zij voor den drang der omstandigheden bezweken. Zij had er een recht genoeglijken avond doorgebracht, een avond alsof ze zich weder in haar land bevond. Den heer Hunting was zij ten hoogste verplicht, vooral omdat hij haar den volgenden morgen reeds zoo vroeg per equipage had laten terugbrengen, dewijl de diligence eerst te éen uur reed, en hij zelf nog een paar dagen in Schoonhoven blijven moest. Tot Marnix' onuitsprekllijke droefheid had een zeer in 't geheim ingesteld onderzoek te Schoonhoven, haar echter doen weten: dat een ‘Engelsch heer en dame die met den snelwagen waren aangekomen, eerst van daar een rit per vigilante naar Ammerstol hadden gemaakt; te acht uren in het logement te Schoonhoven waren teruggekeerd, en, ofschoon ze twee afzonderlijke kamers hadden besteld, recht vertrouwelijk tot bijna halfeen tezamen hadden gezeten, een geruimen tijd met gesloten deur’. Sally Lewes, ernstig maar in stilte door Marnix over de zaak onderhouden, heeft het lasterlijke der geruchten op Gods dierbaar woord - haar pocket-bible - bezworen; en Marnix is door Lewes' onverstoorbaar kalmen blik tot het vroeger gemelde besluit gekomen, om haar tot de vacantie te laten blijven, terwijl zij zelfs op den dag van Anna's laatste vertrek, zooals bekend is, miss Lewes met een hartelijk woord de goede zorg over de meisjes voor dien morgen heeft opgedragen. Marnix moest toch eerlijk bekennen dat het ingewonnen bericht haar langzamerhand steeds twijfelachtiger is geworden, want, Lewes mocht slordig en soms wat vreemd zijn, zoo dikwijls ze haar, 't zij met of zonder opzet heeft verrast, vond ze haar lezend in het ‘heilige Woord van God’. Wat haar capaciteiten betrof, ze was uitmuntend voor het Engelsch. | |
[pagina 300]
| |
Dit alles heeft Anna van Marnix vernomen, en ook, dat Marnix nog moeite deed om Lewes op een dames-dagschool in Zwolle geplaatst te krijgen, 'tgeen ze hoopte dat gelukken zou. - Maar, hoe komt ze dan nu reeds hier te Rotterdam en onder geleide van master Tom Cat? Toen Marnix en la Suisssesse Anna naar Gouda brachten, toen is haar te halfweg een karikel voorbijgereden. Tom Cat was zeer goed ingelicht. De dochter van zijn weldoener moest te Akkersveen op het dames-instituut gelogeerd zijn. Vóor dat hij het Kikkerland, en nu mét old mama verliet, wilde hij de beauty of Holland nog eens zien, om meteen bij het afscheid aan zijn belofte te voldoen, en haar het cadeau aan te bieden dat ze verkiezen zou. Een groot uur na Marnix' vertrek heeft miss Lewes het opzicht in de schoolkamer aan de jongste secondante en een der oudste élèves overgelaten, want, er was een heer per rijtuig gekomen die naar miss Rooze gevraagd had, en volstrekt iemand spreken moest. Toen Tom Cat vernomen had dat de bedoelde miss Rooze, juist voor een goed uur vertrokken was, heeft hij aanstonds den aftocht willen blazen. Echter hij moest de vriendelijke miss Lewes toestemmen, dat het verstandiger zou wezen om de terugkomst der institutrice af te wachten, aangezien Lewes volstrekt niet wist bij wie of waar juffrouw Rooze ging logeeren, en juffrouw Marnix toch zeker binnen een uurtje zou terug zijn. 't Was elf uren. Marnix werd eerst tegen etenstijd tehuis verwacht. Tweemaal is miss Lewes met een buitengewoon kleurtje op haar blank gelaat, eerst in de school- en later in de gymnastiek-kamer gekomen om eenige bevelen te geven, en meteen haar zakdoek en pocket-bible te halen. Maar in Marnix' salon.... O wat was ze gelukkig er iemand uit haar ‘dear country’ te zien: ‘O my beautiful native country! my love! my all!’ Ja, zooals ze nu verklaart is ze van Washington, ofschoon ze - toegevend aan een dwaas vooroordeel - in Holland opgeeft een Engelsche te zijn. Juist achttien jaar geleden, op zevenjarigen leeftijd had zij Washington als arme wees verlaten, en kan ze zich maar zeer flauw die lieve stad herinneren. 'tGeen ze zich echter herinnert, blijkt sedert haar vertrek zeer, zeer veranderd te zijn, tenminste Tom Cat heeft het zóo nooit gekend; maar hij was er ook pas twaalf jaren, en de miss was een kind toen ze Washington verliet.... En ofschoon het uurtje wachten tamelijk lang duurde, de Amerikaansche tooneelspeler heeft zich niet verveeld. Die miss scheen te dwepen met alles wat het tooneel betrof. Al de tooneelwerken van Engelschen en Amerikaanschen bodem kende ze op een prik - | |
[pagina 301]
| |
ofschoon tooneelstukken op De Riethof volstrekt niet inheemsch waren. - Met Shakespeare dweepte zij, en kende heele scènes uit zijne werken vanbuiten. Er is een oogenblik geweest - twee meisjes verhalen het - dat Romeo en Julia binnen Marnix' salon, om zoo te zeggen arm in arm lagen, waarop een donderend gelach van dien vreemden heer is gevolgd, waardoor de meisjes verschrikt van de deur zijn weggestoven. Met een bijzonder roode kleur is Lewes tegen koffietijd in de keuken gekomen, en heeft er een luncheon besteld.... ‘Ee butterbrood-sjies-koffie. Jawel,’ zei Kee: ‘watte kunsten!’ De jongste secondante had een oogenblik later van Lewes vernomen, dat de heer die om Anna Rooze op De Riethof kwam, heel toevallig een oud vriend van haar uit Engeland was, en nu in Amerika woonde, en zeer veel van reciteeren hield. De jongste secondante moest nu maar eens alleen met de meisjes gaan wandelen; het was haar volkomen toevertrouwd. Tom Cat heeft geluncht, en gedurig op zijn groot repetitiehorloge gekeken - want de mooie pendule ging achter. Die miss Marnix bleef toch veel langer uit dan hij gedacht, of liever dan deze miss gezegd heeft. Lewes ‘kon zich haar lang uitblijven niet verklaren’, maar, toen de meisjes met de jongste secondante, twee aan twee, soms omziende, goed en wel het hek uitwaren, toen heeft Kater zich eensklaps de groote hand zien vatten en voelen drukken. - Och! die blanke slanke had the home-sickness, het heimwee naar haar dierbaar Amerika! - Ei! daar kon Tom Cat niet om lachen. Toen hij naar de Kikkerij en de old mama begon te verlangen, toen had hij ook geen plezier, en nu........ zoo'n orphan! - Damn, heeft hij gedacht, nu de old mama met mij meegaat, nu was het geld waard indien zij een goede vrouwelijke zorg bij zich had; eerst aan boord en later in Walnutstreet. - Hola! indien hij weigerde te doen wat dat mooie blanke ding hem zoo smeekend te verstaan gaf, en zij het spleen kreeg, dan zou het zijn schuld wezen. - Haar meenemen mét en voor de old mama? Welk een inval! Hij overlegt in stilte, en krabt zich in gedachten het achterhoofd. - Miss Rooze zal toch zeker niet meegaan. Ho! die advocaat zou hem den hals breken als zoo iets gebeurde. Maar dit - ja dit, only for the old mama; voor gezelschap! Yes! Uit medelijden! yes yes! Sally Lewes heeft den edelen man de tamelijk ruige hand gezoend; hij was haar deliverer, haar Boaz, indeed! Dit laatste - waarbij Kater onwillekeurig aan een Amsterdamsch tooneelgezelschap heeft gedacht, zonder de vergelijking juist te vinden - trof hem minder dan de teedere kinderlijke vertrouwelijkheid van zulk een geleerde jonge fatsoenlijke dame. Van de tooneeldames zou je zoo iets verwachten kunnen, maar hier op zoo'n stil dorpje in Nederland; in een | |
[pagina 302]
| |
zeer deftig en vroom instituut, dat deed een andere snaar trillen. - No, no! only for the old mama. Maar later, later heeft hij éen oog dichtgeknepen: Yes - genteel, serious, honest, learned, beautiful, taste, taste! - Nevermind! No no! - En toch.... yes, very fine! indeed! Toen Tom Cat, zonder er bij te denken, eenige minuten later nogmaals op zijn horloge had gezien, toen heeft miss Lewes vreeselijk haar excuzen gemaakt dat zij master Tom Cat nog vergat te zeggen, 'tgeen een der andere dames haar zoo even heeft medegedeeld, namelijk: dat juffrouw Marnix eerst tegen vier uren zou thuiskomen, en dat miss Rooze te Rotterdam was gaan logeeren bij een zekeren heer A. Van Wall in de ‘Bompyes’. Maar Kater heeft nu zoo'n haast niet gehad. - De Washingtonsche miss was toch verduiveld slank, en - No no, only for the old mama! Zij zou haar een zeer distinguished gezelschap zijn. Een Engelsche gouvernante for the old mama! hahahahahaha! En denzelfden middag - geen kwartier na juffrouw Marnix' tehuiskomst, was alles beslist. Juffrouw Marnix moest miss Lewes inderdaad gelukwenschen met de goede conditie die haar zoo onverwacht was aangeboden. Ja, indien het noodzakelijk was, dan kon miss Lewes reeds morgen, jawel, zeer goed, te éen uur vertrekken. Men zou haar gaarne met pakken enz. behulpzaam zijn. En het was noodzakelijk, zeker. Straks ging master Tom Cat naar Utrecht, om er van iemand die zaken voor hem deed, afscheid te nemen. Morgen wilde hij naar Rotterdam, waar hij de dochter van zijn weldoener moest vaarwel zeggen. Den volgenden dag was het zijn voornemen met de boot naar Nijmegen te vertrekken, van waar men twee dagen later over Cleve, Keulen, Aken, Brussel - zoo'n klein plezier-toertje - naar Hâvre zou reizen om er zich in te schepen voor Philadelphia. 't Was dus volstrekt noodzakelijk dat miss Sally Lewes morgen te éen uur gereed was om 't allereerst met hem naar Rotterdam te gaan. En - zoo is het geschied, en juffrouw Marnix heeft in stilte God gedankt voor de genade zichtbaar in Zijne bestiering, want zij geloofde vast dat Hij die beiden tot elkaars behoudenis had bijeengebracht. Of de trouwe Kater later het dankgebed der goede Marnix zal kunnen beamen, is niet heel zeker. Maar zeker is het dat hij er nooit aan zou gedacht hebben om miss Lewes tot de gezelschapsdame van de old mama te kiezen, en nog minder om er misschien haar schoondochter van te maken, wanneer hij had kennis gedragen van Lewes' wandelingen met den vlasbaard-ondermeester te Wolterbeek, of ook van de vele bezoeken aan den Goudaschen heer Hunting, en haar uitstapje met dezen naar Schoonhoven en Ammerstol, maar - inzonderheid wanneer hij geweten had: Ten eerste: | |
[pagina 303]
| |
Dat zekere schoolmeesters-dochter van Colchester, Nelly Saul, wegens een gedrag dat zeer in strijd was met haar serieuze principes, door haar vader op een kostschool te Harwich was gedaan om er in het onderwijs behulpzaam te zijn; van welke kostschool zij echter ruim zes weken later spoorloos verdwenen was. Ten tweede: dat zekere Sally Lewes van Londen - beter gezegd: Nelly Saul van Colchester - oud zeventien jaren, met een zeker Londensch heer Impress, naar Zwitserland is gereisd, als dame van gezelschap. Ten derde: dat eenige maanden na dat vertrek - terwijl Sir Impress voor zaken naar Milaan was, van waar hij echter nimmer dacht terug te keeren - miss Nelly Saul, aan een jeugdigen Impress te Luzern het leven schonk, die echter al spoedig aan zijn moeder de vrijheid zou hergeven, misschien omdat hij zich schaamde voor vader en moeder. Ten vierde.... Maar genoeg. Indien de vroolijke trouwe Kater dit alles had geweten, dan zou hij zeker voor de eer hebben bedankt. Maar even zeker, hij zou geen steen hebben opgenomen om er dat slanke schepsel mee te vervolgen. 't Was toch een vreemd verschijnsel dat diezelfde Nelly Saul, ná dat verblijf in Zwitserland, en bijna geheel van middelen ontbloot, niet tot het laagste peil was gedaald; dat ze uit eigen beweging, zelfs bij haar sloffen en slordigen aard en, zij het ook dikwijls door den nood gedrongen langs paden van bedrog, nog telkens is teruggekeerd tot den stand waartoe ze behoorde, en tot een leven van nutte bezigheid. Er zijn abnormaliteiten; er zijn vrouwen zoowel als mannen die.... Doch weder genoeg. Een menschenoordeel moet zeker een kluchtig ding zijn naast een oordeel Gods! - Echter zoolang er een menschenwereld zal wezen, zoolang zal er ook een oordeel moeten zijn naar 's-menschen begrippen over goed en kwaad. Dat oordeel moet wijzer en liefderijker worden, naarmate het menschdom vooruitkomt op de baan der volmaking. Maar - altijd zal er een Hooger Raad blijven, een Hoogste, een Allerhoogste Raad. En die Raad telt maar éen Rechter, en diens lichaam is het heelal, en diens geest is de Liefde waar het schepsel naar streeft en jaagt, niet zelden om worstelt. Die Rechter is onze God, is onze Vader, Hij is de Almachtige Schepper, de Schepper van het volmaakt heelal; de Schepper ook....van de abnormaliteiten, de Schepper ook der.... zonde....? Stil, stil, stil! Als de mieren niets van den mensch begrijpen, wát, in 's-hemelsnaam, wát begrijpen dan de menschmieren van den Schepper van mier en mensch! Een van den jongen tijd begrijpt er iets van. Maar, 't leekedichtje was nog niet gedacht waarin hij - Peinzens-moede van de raadselen zou spreken waarin de mensch op aarde wandelt, en uitroepen: | |
[pagina 304]
| |
‘Daar is geen priester
Die Hem verklaart,
Maar Hem zoekt niemand
Vergeefs op aard!’
Wat kan de Génestet's prachtgedicht - dat heerlijke gebed der negentiende eeuw - met Nelly Saul te maken hebben? Niet veel. Maar, misschien heeft Nelly Saul bij een zoeken in zeer lage sferen - nog wel een klein beetje gezocht naar Hem, dien niemand vergeefs zoekt op aard; naar Hem, die alleen den ganschen samenhang der dingen doorziet, en Wiens oordeel alzoo het eenig eenig volmaakte kan zijn. 't Is voor Nelly Saul te hopen dat ze het gedaan heeft. - Zeer zeker heeft zij het gedaan! Helaas, niet altijd op de rechte plaats. Althans haar pocket-bibles vallen meestal open en zijn zichtbaar het meest gelezen, op die bladzijden welke Marnix doorgaans overslaat. Aan de mindere frischheid der blaren is het te zien dat Solomo's Hooglied haar lievelingsgedicht, Ruth's lossing door Boaz haar een bron van troost, en het Oude Testament inzonderheid de schat van haar hart moest wezen. Farewell miss Nelly Saul, farewell miss Sally Lewes! Mocht ge in de Nieuwe Wereld inderdaad uw genezing en uw vrede vinden. Aan deze zij van den Oceaan wordt gij niet geoordeeld. Farewell! farewell miss Nelly Saul!
Sedert Anna de beide reizigers herkende, stond ze een oogenblik besluiteloos. Ze wist niet dat Tom Cat alleen in de stad kwam om haar te bezoeken, en vreesde alzoo dat zij hem niet zou terugzien wanneer ze heenging zonder zich bij hem aan te melden. Louise, zeer ingenomen met haar emplettes, die ‘zonder mankeere binnen drie verrel-uurs aan mevrouw's huis zullen bezorgd zijn’, Louise zegt, dat ze er niets geks in vindt om even in 't St.-Lucas naar dien heer te vragen. Nee, al was hij honderdmaal acteur, dat deed er niet toe; daar hadt je bijvoorbeeld Albregt, onze eerste komiek hier in stad, een door en door fatsoenlijk mensch, daar zou ze als 't zoo uitkwam precies zoo graag mee over straat gaan als, om iemand te noemen, met Tiele, haar favoriet-dominee: ‘Coeur d'or van een man!’ Weinige minuten later klonk er een daverend gelach binnen de lange eetzaal van 't St.-Lucas, waarin zich geen andere gasten bevonden. Tom Cat was geheel in verrukking over zijn geluk, en vooral omdat die engelachtige miss Rooze uit eigen beweging - hém, den ouden Zeskronen-Kater, aan boord was gekomen, terwijl nog bovendien die andere mooie miss hem de groote eer en 't geluk aandeed om hem mee te bezoeken. Louise, ‘miss’, was dadelijk met dien vreemde ingenomen. | |
[pagina 305]
| |
't Waren zeer vriendelijke woorden die er werden gewisseld. Tom Cat zou nooit de schoone miss Rooze vergeten, het sprekend evenbeeld - in 't mooie - van zijn vroolijken weldoener, nu al twaalf jaar geleden. Anna van hare zijde zou altijd de aangenaamste herinnering behouden aan de vriendelijke kennismaking met hem en aan de edele nauwgezetheid waarmee hij.... Ho, ho, stop! Daar mocht geen spraak van wezen. Goddank. het grootste deel der menschen zou zoo gedaan hebben, en gelukkig waren er niet veel zooals zijn oude Zeskronen-vriend, de rooie Jan, die hem schandelijk had beetgenomen, nadat hij bijna vijf maanden op zijn kosten ‘het vroolijke’ genoten had. Maar basta! zie, deze fraaie portefeuille met het prachtige handwerk en dat vereerend schrijven van miss Rooze erin, 't was hem meer waard dan driemaal het bagatel dat hij plichtmatig teruggaf. Toen hij dat pakje bij de old mama heeft ontvangen, en the blue forget-me-not op het handwerk zag, toen heeft hij zoo vreeselijk moeten lachen, ja, zoo lang en zoo vreemd, dat hem de tranen over de wangen hebben geloopen, en de old mama gemeend heeft dat hij gek werd, en is beginnen te schreien. Die portefeuille zal hem dierbaar zijn en het daarin geschreven woord: ‘Die trouw is, dien zal God trouwe houden in eeuwigheid!’ dat woord zal hem op den goeden weg doen blijven, en hem soms eens aan den Eeuwige doen vragen: of de rekening nog goed staat tusschen Hem en Kater. ‘No no, hij zou er tegen hebben dat je meegingt niewaar?’ lacht Kater een oogenblik daarna. ‘Hij? - Wie?’ Master Tom Cat meende op de hoogte te zijn. Dat was grappig! Wie!!? - De other - miss Louise - zou ook wel weten wie? Kom kom! 't Is geen schande: Een very honest and practical man. Gisteren heeft hij nog afscheid van hem genomen: ‘Als je dan in 't Kikkerland wilt blijven my dear miss Rooze,’ roept Kater, haast wat luid voor de plaats waar ze zich bevinden, en met een schenker op den achtergrond - ‘dan wil ik hopen dat de noble advocate die onze partijen bijeenbracht, dat lieve mondje - the pure rose of spring - gauw kussen zal als van zijn lief lovely wife!’ Tom Cat lachte weer vreeselijk hard en lang. 't Was iets vreemds van dien man dat lachen; plezier had hij toch niet op dat oogenblik. Louise meende zelfs dat dit lachen een nuance van huilen was. Zoo hadt je in de stramien nuances door 't grijze van wit naar zwart. - Anna ziet in verwarring voor zich neer. Eensklaps voelt ze zich de hand vatten. Tom Cat is weer geheel de oude. Nu is de tijd gekomen. Terwijl de gezelschapsmiss zijner old mama naar | |
[pagina 306]
| |
de United States, zich een weinig verfrischt en uitrust, kan hij aan zijn verlangen en plicht voldoen. Straks is hij een prachtvol meubelmagazijn voorbijgereden; daar moeten de dames met hem naar toe, als ze niet te ‘voornaam zijn om met den ouden Kater door Rotterdam te loopen’? Te voornaam, nee! Maar, naar het meubelmagazijn - in geen geval. ‘Yes! aye! To be sure!’ - Tom Cat moet zich kwijten van een oude schuld. Voor den advocate Van Breeland moet hij een very fine stuk uit dankbaarheid koopen, en de lieve dames zullen hem helpen; hij heeft geen verstand van die dingen. Yes, yes, de dames gaan mee! Ze zullen Tom Cat wel raden! Louise vond het een ijselijk aardig avontuur. Als het niet te laat werd met eten! Nee 't kon wel, 't is pas halfvier. Die afleiding is heel goed voor Anna! - En dan, dat sterke blosje telkens als hij van Oscar Van Breeland sprak. Heeft Alexander niet gezegd dat er vroeger tusschen die twee zoo iets borrelde?.... 't Scheen dat die vreemde snaak met zijn hooge boorden er meer van wist, want, hoe zou hij anders zoo bepaald van ‘lovely wife’ en al die aardigheden meer hebben gesproken. Ongetwijfeld heeft Oscar zich over dat mooie Anna'tje tegen hem uitgelaten! Kijk, guns! daar presenteert hij Anna den arm. O, da's dol! en Anna vindt het zeker bespottelijk.... allerbespottelijkst, maar zie, ze durft niet weigeren. Of dat Amerikaansche mode is? Pas op, zoo aanstonds krijgt zij zelve ook een beurt! Dat zou een lief olie-en-azijn-stelletje wezen. Ze zou zich ziek lachen als ze dan Alex eens tegenkwam. Tien tegen éen dat Lex een beroerte van 't lachen kreeg als hij zijn vrouw en logée bras-dessus-bras-dessous met zoo'n totaal onbekenden piepa in de Hoogstraat zag flaneeren. Tiens, Tiens! daar komt ‘de Vaste’ aan. ‘Bonjour Louise!’ zegt ‘de Vaste’. - Zeer zacht: ‘Hm, is dat de logée waar je me zoo benieuwd naar maakte? Prachtig! - Aan den arm van d'r papa?’ Louise even zacht: ‘Nee mannetje, 't is mis....verkeken. Salut!’ ‘Hoe meen je?’ ‘Jawel verkeken.’ - Luid: ‘Bonjour. Groeten aan de zusjes. Veel wind vandaag. Au revoir!’ Mijnheer Ziechel Fruit blijft de dames met dat vreemde heer nog een oogenblik nakijken. Was die forsche knevelsinjeur de pretendent van die heerlijke verschijning? Het strijdt met zijn principes om dames na te loopen. Maar nu, nu zal hij toch even teruggaan, tot voorbij het meubelmagazijn waar Louise Van Wall met dat contraire paar is binnengestapt. - Neen, hij zal het niet doen, want Louise Van Wall.... - Jawel toch even.... want dat gezichtje.... - Nee toch niet. Want mis en verkeken heeft ze gezegd, en | |
[pagina 307]
| |
bovendien: dames naloopen het strijdt met zijn vaste principes. Binnen het meubelmagazijn heeft Tom Cat naar de prachtigste fauteuils gevraagd die de meubelmaker vertoonen kon. ‘Voor heeren of dames?’ Voor heeren, jawel, maar de man moest maar alles laten zien wat hij had. En, daar waren Voltaires, Comfortables, Pompadours, Easy-chairs, Gondoles, Crapaudjes, wat men verkoos, van twintig, dertig, zestig, tot honderd gulden toe. Of er geen fijnere waren? Tjaaa.... jaaawel. Als dát de bedoeling was! Boven in 't magazijn stonden nog de zoogenaamde Victoria en Albert voltaires, die op de groote tentoonstelling waren geweest. Tjaaa ....als mijnheer en de dames die eens zien wilden? Al driemaal heeft de eigenaar ze onder den prijs kunnen verkoopen, maar - merci; beneden de tweehonderd vijftig gulden het stuk gingen ze niet de deur uit. - Wat er beneden bleef dat kon hij - de maker - er zelf aan verkijken, want het waren ‘rijkgebeeldhouwde stoelen, zoo rijk als Horrix in den Haag ze ooit gemaakt had’, en prachtig bekleed met blauwzijden damast! Kater vond die stoelen indeed very fine. Louise vond ze om te stelen, en Anna te mooi om te gebruiken. Misschien had de laatste er toe kunnen komen, om er iets aan af te keuren, indien Kater van iets anders dan een heerenstoel had gesproken. ‘Dus goedgekeurd?’ zegt Tom Cat: ‘Dát doet me plezier. Ik dank de dames voor haar vriendelijke hulp. Wij Yankees weten niet meer wat goed' smaak is in Holland - hahahaha. Als de brave advocate niet tevreden is dan hebben de dames de schuld.’ Tot den meubelfabriekant zegt hij, zoo aanstonds te zullen terugkomen om de rekening te vereffenen, en hem dan meteen het adres te geven waaraan de stoel moet bezorgd worden. En, nu is hij gereed. Het bevreemdde Anna wel eenigszins dat Tom Cat, zelfs niet in de verte, over het cadeau heeft gesproken 'twelk hij vroeger aan Van Breeland gezegd had haar te willen aanbieden aleer hij naar Amerika vertrok; maar, nu zij het magazijn verlaat, nu gevoelt ze zich juist daardoor verlicht. Wat behoefde de goede man, die de oude schuld zoo meer dan royaal had afgedaan, haar nog een geschenk te geven bovendien? Juist om zoo iets te voorkomen heeft ze straks gedurig bezwaar gemaakt om mee in dat magazijn te gaan. 't Is nu naar wensch afgeloopen. 't Was een prachtig cadeau aan Van Breeland! - Waarvoor? vraagt Anna zich af. Eensklaps voelt ze iets pijnlijks in de borst. - Was het een geschenk alleen omdat Van Breeland in Kater's naam die schuld met haar | |
[pagina 308]
| |
heeft vereffend; daarvoor alleen....? En zij, wat deed zij om haar dank te toonen voor zijn heerlijk pleidooi, voor zijn bemoeiingen in háar en tante Lijning's belang? Wat heeft zij gedaan? Nu doet ze de kleine voile voor het gezicht, misschien omdat de wind zulke vreeselijke stofwolken opjoeg en het haar daardoor moeielijk viel om het antwoord te geven op Kater's vraag: Of zij niet vond dat die fair lawyer een stoel waardig was, nog driemaal mooier dan die welken zij zooeven voor hem had uitgezocht?
Om schemeravond van denzelfden dag, terwijl Anna weer voor het bovenraam in De Boompjes zat, zag ze iemand een pet naloopen die hem was afgewaaid. Toen de man met het herkregen hoofddeksel regelrecht op de woning van Van Wall toestapte en er aanschelde, keek Anna onwillekeurig naar beneden, en zag een berrie voor de deur staan. 't Scheen wel alsof er twee voltaires op stonden. Weinige oogenblikken later kwam Louise de kamer binnenstuiven; stak Anna een brief toe, en riep opgetogen: ‘Koninklijk logies voor je, kind: Victoria en Albert!’ Anna begreep er niets - maar toch iets van. De brief was kort, en 't was nog licht genoeg om te lezen:
‘Sgoone Miss!
Myn weldoener fond yk not in leve, maar syn eevenbeeld zag yk well; and-like zy is, zie yk not any weer. Yk voorgeet haar niet, nooit, for life! However, 't moet the advocate Van Breeland syn! Yes! Yes!! and very good! - The old mistress Beele in the Pays-Bas at Utrecht, weet de story particular exact. The advocate wilde yesterday the felicitation not accepteer. Yet, at last he zei: God gaf dhat 't waar, en zy de myne was. Yk heb thus Victoria and Albert on the address of miss Rooze besteld. A little - little souvenir for twee! Yk voorgeet You nooit. Be happy together. I parted from here already forthwith to Nymegen, per railroad. - Farewell, beautiful flower!
Your poor tom cat.’ St.-Lucas, May 1860.
De letters dansten Anna voor de oogen. 't Was wel te zien dat die man niet gewoon was Neerlandsch te schrijven, zoo hij het al vroeger, als de arme Zes Kronen Kater gekend heeft. Maar de inhoud van dat schrijven is Anna duidelijk genoeg. Zij weet niet wat ze zeggen, wat ze doen moet. De quitantie van den meubelmaker - zonder invulling der som - lag in den brief; Kater was reeds vertrokken; de prachtige voltaires stonden in het voorhuis; | |
[pagina 309]
| |
de berrie-lieden zijn al met een fooitje door Louise geëxpedieerd, en - Anna staat als versufd. Emma Van Wall die in het voorhuis gekomen de stoelen ziet, krijgt een kleur, en zegt dat ze er heusch niets van begrijpt. Willem Haverkist hakt den knoop door, en beweert dat het een misverstand moet wezen; niemand zou het in z'n hersens krijgen om een aanstaande dominee'svrouw zulke vorstelijke dingen te sturen. Zeker verkeerd bezorgd! Alexander die met twee woorden door zijn Louise op de hoogte is gebracht, verklaart stellig te gelooven dat het een kleine attentie van Willem voor zijn aanstaanden oom en tante is. Foei! hij had het niet moeten doen; 't was altee. Hij moest in ieder geval een beetje van het lofwerk weerom sturen, dat was nog een uithaler voor handdoekrekjes of stooven of iets van dien aard in 't huishouen. Willem Haverkist lacht mee - maar denkt toch: Ja, een bagatel mocht ik wel doen. 't Is misschien een kleine pique sous l'eau. Een sigarenkoker voor hem, en een portemonnaie voor mevrouw .... enfin!.... maar de beurs! Enfin, d'r zijn er wel in de goedkoope soorten die nog al vertoonen. En luide: ‘Ja juist! ik wist niet wat ik beters voor u bedenken zou! Probeer ze maar eens - ze zijn bijna zoo zacht en gevuld als mijn donsje, mijn zwaantje, mijn mol.’ En 't zwaantje, een weinig verlegen, weert hem af en zegt: ‘Kom Wim, niet zoo laf in presentie!’ |
|