gekend. Hoe het op z'n Fransch heette dat weet ik niet meer, maar het was een dubbelziendheid. Een neef in de familie - ik geloof dat hij vroeger burgemeester in Gelderland was - zag altijd tweemaal dezelfde personen, en ook soms voorwerpen die er in 't geheel niet waren, b.v. spinnekoppen en kikvorschen. Zieje menheer, dat is hetzelfde.’
‘Ja ja Trien, dat is hetzelfde, tenminste bijna hetzelfde.’
‘Ik heb je altijd wel gezegd Jan, dat het dragen van dien bril niet goed was. Sterke gezonde oogen moeten niet achter glazen verwend worden.’
‘Ik zag mijzelf liever met den bril.’
‘Voel je van tijd tot tijd geen steking in je oogen menheer?’
‘Nee. Of ja, ja toch. Nou je ervan spreekt, nou dunkt me.... ja zelfs op dit oogenblik, jawel!’
‘Dan zul je ook begrijpen Jan, dat die verbeelding een oogziekte is, en dat je er liever den dokter over spreken moest.’
‘Jij altijd met je dokters!’
‘Och Jan, 't is immers voor jou. Als je eens blind wier lieve Jan!’
‘Loop! Blind! Dokters zijn knoeiers. Wat weet zoo'n Mulderspeetsche van oogen, en vooral van zulke oogen als ik heb. Straks zei je zelf dat ik zoo scherp zie. - Kijk - kijk - daar gaat ie weer vlak langs ons heen.’
‘Wie?’
‘Wel de bleeke.’
Trien schudt het hoofd.
‘Jan, het mag kosten wat het wil, ik zal naar Utrecht schrijven; daar heb je de groote Donders. Ze zeggen dat die de oogen uit het hoofd neemt, soms van binnen en van buiten besmeert, en ze er dan, zelfs op een afstand weer ingooit. Daar mag nu van waar zijn wat wil, maar dat ie knap is....’
‘En ik zeg je - dat je me met dien Donders van 't lijf blijft. Denk je dat ik de heele Utrechtsche faculteit op De Runt wil halen? Jou schuld is het dat er al éen hier ís geweest, en dat ie Co Mie... Ai! ai! Zeker! jou schuld. - En wáarom heb je dat brutale advocaten-gezicht ook voor m'n bed laten komen?’
‘Maar menheer, hij dreigde. En dan de baron en de anderen.’
‘Wát dreigen! Wát baron! Ik laat me niet dreigen, door geen advocaat, door niemand. Valschheid in geschrifte, wát wát! Omdat er in dat briefje van Smit een ℔ teeken in plaats van £ stond. Omdat een Kater, een Kater.... Maar stil! daar weet jij niet van. Ha, was ik niet ziek geweest...!! Ai! ai! O die pijn!’
‘Kom Jan, beste Jan, laten we nou naar binnen gaan. Wacht, je moet maar alleen met het rechterbeen de trappen ophinken en heelemaal op mijn arm leunen. - Ziezóo, bestig. - Komaan! Dat gaat goed. En 't deed geen zeer hê?’