En de oogleden zijn dichtgevallen, en gedurig heeft hij dat laatste woord herhaald. En - Anna voelde zich de hand vatten - 't was een stil schreiende moeder die ze teederlijk drukte.
Neen, men wil nog geen licht in de ziekenkamer, want nu slaapt hij. Ja, hoor, de ademhaling is vrij geregeld. De koorts is geheel of bijna geweken.
Geereke zit voor het raam en staart in de grauwe avondlucht.
Kunira zit voor het ledikant waarin haar kleinood ligt; en, starend naar de onbestemde donkere plek die zijn schoon gelaat met de zwarte krulharen op het kussen teekent, dringt ze de vraag die telkens bij haar opkomt met afgrijzen weg, want.... Nee, nee! dit ziekbed kan geen sterfbed worden: Immers daarginder zit zij de reddende engel. Ja, haar jongen zal herstellen - spoedig, heel spoedig herstellen, en gelukkig worden erbij!
En Anna zit in een lage voltaire met het rijkgelokte hoofd voorover, en haar handen heeft ze gevouwen.
't Is stil, doodstil in de kamer; slechts de torenklokken breken van tijd tot tijd de stilte af.
Niemand ziet het dat de tranen Anna over de wangen rollen:
In den middag is Oscar, nadat hij door haar werd afgewezen, zwijgend vertrokken. Hij zou voor Hanneke zijn best doen, en ook voor juffrouw Rooze 'tgeen hij zich had voorgenomen.
Emma is ‘met zware hoofdpijn’ naar bed gegaan. Op Anna's vragen heeft zij niet of ternauwernood geantwoord. Slechts toen de trouwe vriendin haar ernstig smeekte: ‘Emma, veroordeel mij niet!’ toen heeft zij gezegd: ‘Dat is niet noodig, jij zult het je zelve doen.’ Daarna is het arme kind in een voor haar zoo weldadig schreien losgebarsten; maar, ofschoon die tranen lucht gaven aan de toegeschroefde borst, de vaste overtuiging was haar niet te ontnemen, dat niemand, niemand haar meer liefhad op de wereld. - Ja, nú eerst meent zij die trouw der vriendin te kennen: Uit de zalige herinnering aan een dierbaar ouderpaar, heeft ze haar gevoelloos in de kilste werkelijkheid kunnen storten; de liefde van dien knaap had ze haar ontrukt; en vriendschap kon ze veinzen in hetzelfde uur dat ze haar schaamteloos bedroog. Zou er nog twijfel bestaan?
- Heeft zij niet zelve dien jonker gehoord, en Anna's hand zien rusten in de zijne? ‘Nee Anna, nee, dat is geen misverstand, dat is geen schijn die bedroog, dat is wáarheid! bittere waarheid!’
En vóordat Anna naar den zieke reed heeft ze nog gefluisterd:
‘Als mijn woord geen vertrouwen meer wekt, dán Emma, mag de tijd spreken, en leeren wie ik heb liefgehad.’
't Is nu stil, zeer stil in de ziekenkamer.
Slechts het theewater dat van de kook raakt, zingt van tijd tot tijd recht klagend het klokgetjingel na.
Niemand ziet de tranen die Anna over de wangen rollen.