bovendien van goeden adel, je weet het ik zou er mij zeer in verheugd hebben, maar nu - ik herhaal het met de volste overtuiging, nu het zóo is, nu dank ik God niet minder voor de keus van onzen jongen. Alles, alles vereenigt dat meisje in zich wat Ernst gelukkig kan maken. Haar schoonheid zal hem boeien, haar verstand zal hem leiden, haar talenten zullen hem....’
‘Ho! kun je je eigen kind nog meer vernederen?’
Er wordt geklopt.
‘Binnen!’
‘Mijnheer,’ zegt Jozef: ‘die heer van De Runt is beneden en wou u spreken.’
‘Ik kom terstond Jozef.’
‘Kunira,’ herneemt Geereke: ‘ik had besloten dien oom in 't belang van Ernst te gaan bezoeken, maar, nadat wij nader van hem hoorden, zag ik er tegen op. Nu hij hier is, kan ik hem met de wenschen van Ernst bekend maken, en, moge het niet in den vorm zijn, ik vrees niet dat deze oom beleedigd zal wezen. Was hij fatsoenlijk man, ofschoon van burgerlijke afkomst, zonder eenige bedenking zou ik hém bezocht hebben, maar nú....’
‘Wouter.... lieve Wouter, doe het vandaag nog niet? Misschien komt Ernst nog tot andere gedachten, en dan....’
‘Ernst wordt stil en bleek Kunira.’
‘Ja ja, hij is afgetrokken, en eet bijna niets. Ach, dat hij dat meisje ontmoeten moest! O die kermisavond!’
‘Hij zag haar al vroeger Kunira.’
‘Ja, met die zaken ook! die boodschappen altijd! Goede God, dat ik nu gedwongen word voor mijn jongen een bete broods te bedelen, terwijl....’
‘Lieve vrouw, dat zijn ondoordachte woorden. Als dat meisje Ernst gelukkig maakt, is zij dan niet onze volle liefde waard?’
‘Ja als! Maar zie, als ik dan toegeven moet - ja moet, dan wil ik ook Geereke, dat die menschen ons vreemd zullen blijven! Versta-je: dat wil ik! Ik de eigen moeder van mijn eenigen jongen! - Ze te zien verkies ik niet. Dat meisje moet afstand van haar familie doen, - of anders, als je zonder dat, à tort et à travers die fatale mésalliance wilt doorzetten, dan - O! ik leefde te lang. God had mij eer moeten wegnemen van deze droeve wereld! O!’
‘Kuni, beste wijfje, spreek niet meer zoo heftig. Wij moesten dezen weg op. Misschien zeg je later dat het een goede weg was. Ik zal dien voogd voorloopig spreken, en misschien zal hij wel te bewegen zijn om persoonlijk in geen nadere relatie met ons te treden.... op uitdrukkelijk verzoek van mevrouw Van Uland....?’
‘Ja! op mijn uitdrukkelijk beding!’
‘Kunira, zijn we niet allen kinderen van denzelfden Vader!’