Romantische werken. Deel 4: Boer en edelman, Emma Berthold en De lelie van 's-Gravenhage
(1878)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
Eerste tooneel.
baks, daarna hansje.
Baks
(zit te schrijven; richt zich eensklaps op, scheurt den brief dien hij schreef in zeer kleine stukjes; staat op; luistert, en gaat weer haastig zitten, met de handen onder het hoofd).
Hansje
(met een kop thee).
Mevrouw zegt dat u maar rustig naar bed moet gaan, als u zoo'n zware hoofdpijn hebt. (Vrij)
Heb je zoo'n zware hoofdpijn menheer Baks? Baks.
Een geweldige hoofdpijn; zet maar neer kindlief. Hansje.
't Schijnt ijselijk aanstekelijk te wezen. Mevrouw heeft ook hoofdpijn. Juffrouw Laura kijkt alsof ze d'r montanen zal kwijtraken, en juffrouw Emma alsof ze d'r nog kiespijn bij heeft. Me dunkt dat ik.... ja waarlijk ik begin ook hoofdpijn te krijgen, geen wonder het dorp is er vol van. Baks.
Het heele dorp? Hansje.
Welzeker, van zoo'n schandaal van 'en man! Die Van Wilsveld is geen man! dat is... Ziedaar dat is een vent; ja een vent dat is ie! | |
[pagina 350]
| |
Baks.
Jij moest over die dingen niet meepraten Hansje. Zou mijnheer Van Wilsveld dan zoo slecht wezen? Het is zeker een misverstand dat zich zal opklaren. Waarom kwam die andere man dan ook in den tuin indien hij geld aan mevrouw had te geven? Waartoe niet behoorlijk aangescheld en belet gevraagd? Men wijst toch geen fatsoenlijk man de deur. Hoe zag hij er uit Hansje? een man van vijftig jaar? Ongeveer van mevrouw's leeftijd niewaar? Op den avond van het feest zag ik hem van verre en zonder te weten... Hansje.
Ja van mevrouw's leeftijd, dat geloof ik wel, maar, ik heb hem ook niet gezien. 't Was jammer menheer Baks, dat je gister juist waart uitgegaan. Wat een leven in dien tuin! Juffrouw Emma heeft er kort en bondig een eind aan gemaakt. Gelukkig dat de oude mevrouw een beetje ongesteld was en te bed lag. Baks.
Is die vreemde vertrokken Hansje? Hansje.
Welzeker niet, de juffrouwen hebben hem in huis laten komen; en geen wonder zeg ik, als je dukaten weerom-brengt, en - toen ik eens eventjes binnenkwam om, omme... toen heeft juffrouw Emma mij cito weggezonden. Ja, niet malsch als zij begint, menheer Baks. Baks.
Foei Hansje, die goeje juffrouw Emma! Hansje.
Nu ja, maar als zij uit d'r humeur is - weetje! En dan zoo'n poespas van 'en zee-luitenant; en de consternatie, zeg ik; en zoo'n vreemde die je vader gekend heeft en dukaten weerom-brengt! Weet je 't al menheer Baks: ze zeggen dat de zee-luitenant z'n eigen van akeligheid... (Maakt het teeken van den hals afsnijden)
Jawel! Baks
(verrast).
Hoe! heeft hij...? | |
[pagina 351]
| |
Hansje.
Nee, nog niet; maar ze zeggen dat het best kon gebeuren; hij moet tenminste niet meer in 't dorp zijn; en Harmen heeft met Gerrit den molenaar gewed, éen verrel tabak tegen twee borrels, dat ie nooit meer naar juffrouw Laura zal talen. Nou, als ik juffrouw Laura was, dan moest ie dat ook eens probeeren. Ik zou 'em, ja! of hij moest me op z'n bloote knieën.... Baks.
Foei Hansje...! Hansje,
Ja zeker; op z'n bloote knieën zou ie me zeggen, dat ie 'en gemeene vent was toen ie me zoo'n maling schopte, om... om niemen dal! om zie niet zóoveel. Alsof een ander juffrouw Laura niet spreken mocht en geld weerom-brengen! Weet je wat Dirk uit De Postwagen zei? (Lacht)
hihihihi. Baks.
Wat zei die Hansje? Hansje.
Nee, dat zeg ik je niet. (Lacht weer.)
Baks
(een weinig gebiedend).
Wat zei die Hansje? Hansje.
Nou, met je permissie, die zei: daar zal Baks ook niet rouwig om wezen, zeidie: de vogel was hem ontgaan, zeidie; maar nou..! hihihihi! Baks.
Hansje je lacht. Heb je dát geleerd je te verheugen in eens anders leed....? Hansje.
Nee, maar 't was goejigheid van Dirk. Als menheer Baks, zeidie, 'en dochter van mevrouw had, dan kreeg ie mee recht op d'r centen, dáar. (Zij wijst op de kist. Baks tracht zijne ontsteltenis te verbergen)
Dirk dacht vroeger dat jij ze had; maar sedert gister weet ie dat anders; zeker gehoord van een knecht of oppasser die de vreemde bij zich heeft; en die vreemde is vanouds in kennis met de familie, zieje. | |
[pagina 352]
| |
Baks
(in verwarring).
Ik weet niet wat je praat. Ga aan je werk... (Als Hansje wil gaan)
Ik ben niet boos hoor! Weet je wel heel zeker Hansje dat mijnheer de luitenant het dorp heeft verlaten? Hansje.
Ja zeker! Ze zeggen het allemaal. Baks
(als tot zich zelven).
O was ik hier geweest! Had ik alles kunnen voorkomen! Nu zal het te laat zijn! Ga nu maar heen Hansje, ga jij nu maar heen. (Hansje vertrekt.)
| |
Tweede tooneel.
baks, daarna laura.
Baks ziet Hansje na, gaat, als zij vertrokken is, naar de geldkist; opent die en haalt er een pak papieren uit. Op hetzelfde oogenblik treedt Laura, in wit ochtendgewaad, door de deur tegenover die waardoor Hansje vertrok, het vertrek binnen. Zij heeft een verwelkten bloemruiker - voorstellende dien uit het eerste bedrijf - in de hand.
Laura
(in eene soort van geestbedwelming, - strak - zeer stil.Ga naar voetnoot(*) Komt langzaam nader, terwijl zij de bloemen en blaadjes afplukt en op het tooneel werpt. Wanneer zij bij Baks komt, blijft ze staan en ziet hem droevig aan).
Goeje morgen Casper. Baks
(die de papieren aanstonds heeft laten zakken en de kist dichtgedaan).
Ei, zoo, zusjelief. Heb je goed geslapen? (Laura antwoordt niet, maar blijft de bloemen uitplukken.)
Baks.
Ik meende dat je niet wel waart lieve Laura? | |
[pagina 353]
| |
Laura
(heft den vinger omhoog).
Casper..... hoor je niets? Baks.
Ik hoor je stemmetje zusjelief, anders niets. Dat je in mijn kamer komt is waarlijk wel iets vreemds en een groote eer. Hadt je me wat te vragen... (slepend)
lieve.... goeje...? Laura.
't Is mij den heelen tijd alsof ik het hoor. (Zij neuriet het eerste gedeelte der melodie, in de derde afdeeling, gedurende de liefdescène tusschen Laura en Eduard.Ga naar voetnoot(*) Als zij er mee eindigt)
Wat was dat een schoone avond Casper! Baks.
Ja Laura, maar.... Laura.
Dat vuurwerk...! Baks.
Prachtig! Maar een vuurwerk is spoedig uitgebrand Laura, en dan, - dan is het zoo donker. Laura.
Die muziek! die melodie!... hoor: (Zij singt weder)
Tralalatralala... enz. Baks.
't Waren heerlijke tonen Laura, ja, maar ze gingen zoo vluchtig voorbij. Laura.
Nee, nee! Hoor maar: (Zij zingt weer; nadert Baks, en fluistert hem in 't oor)
En toen heeft hij mij gezegd: ik zal je liefhebben; ja, voor eeuwig; dat zweer ik je! | |
[pagina 354]
| |
Baks.
Laura, Laura! wie daartoe een eed moet zweren. O! Laura
(schreit).
Voor eeuwig! ja, dat heeft hij gezegd. Baks.
En niewaar lieve Laura, die eeuwigheid is reeds geëindigd? Wat was dat een donkere eeuwigheid! Laura
(terwijl zij de bloemen ontbladert).
Ja, van nacht was het óok donker.... akelig zwart; maar er blonk nog een sterretje, en... toen zag ik... (Zij wijst op Baks; knikkend)
Ja Casper, ja! Baks
(zeer verrast).
Laura... mij!? Laura.
Ja, ik slaap en droom immers niet? Jij bent Casper toch, onze brave trouwe Casper? Baks.
Dierbaar, eeuwig dierbaar wezen! Laura.
Ik ben je lieve zuster, is het zoo niet? En jij wilt me beschermen... Ja ja, voor eeuwig! Baks.
Voor eeuwig!? (Luider)
Laura! versta ik wel? Herhaal dat woord... voor eeuwig!! Laura.
Waarom zou het niet waar kunnen zijn? Als jij me beschermt; als Casper aan mijn zijde is. (Schreiend)
Ben ik dan slecht Casper, ik!? Baks.
O, je bent een engel Laura! | |
[pagina 355]
| |
Laura.
Nee zeg dat niet, maar een trouwelooze...! een verachtelijke vrouw! O! Baks.
Welk een taal, welk een ongehoorde laster! Laura.
Ik weet niet wát ik misdeed; ik weet het niet. (Zij neemt de vergeet-mij-niet uit den verdorden ruiker)
Ha! de vergeet-mij-niet. Nee, nee Eduard: vergeten zal ik je nimmer! Nee! (Zij drukt de bloem aan hare lippen.)
Baks
(met bevreemding).
Lieve Laura, zie je dan niet dat het bloempje verdord is? Immers God eischt het: vergeven maar ook vergeten. Laura
(ziet met bevreemding naar hem op).
Ik begrijp je niet Casper. O je weet niet hoe wonderlijk vreemd en verward ik in mijn hoofd ben. Het is mij telkens alsof ik rondom in de bloemen zit, aan den oever der zee; en dan ruischt dat lied... altijd dat lied... en, dan staat hij aan het roer, hij, met een vaandel in de hand waar ik zelve met gouden letters op borduurde: God behoede u!... O, zelfs nu is het mij alsof ik hem zóo zie.... En ja, ja.... ik zie hem ook; en hij komt... O spot er niet mee. (Zij vat Casper zacht bij den arm en ziet hem stil met aandoening aan)
Jij zelf hebt het gezegd: In 't duin roept zij: ik min u mijn Eduard!
De zee ruischt weerom: voor u klopt mijn hart!
Ja ik min u Eduard! O Casper, Casper! zeg jij hem dat Laura niet slecht is, niet trouweloos, geen verachtelijke vrouw! Wat dat beduiden moest! Casper, Casper! red mij, help mij! O het wordt me weer zoo vreemd, zoo wonder te moede, Casper... Casper!... (Zij rust met haar hoofd op zijn schouder.)
Baks.
Laura, lieve Laura, wees krachtig en fier. Denk niet meer aan hem; hij wil je geluk niet, hij wil je ongeluk. Een enkel vermoeden voerde hem tot een schaamtelooze razernij. Hij schold, hij vertrapte je.... Niewaar Laura? | |
[pagina 356]
| |
Laura.
Nee, nu weet ik het wel; zoo erg was het niet: hij meende... dat die ander... die vreemde... (Snel)
Weet jij wel wie dat was Casper? O, nu komt mij weer alles helder voor den geest... Ja... ja...! Eduard zal mij wél liefhebben, wel eeuwig liefhebben. Hoor maar, hoor... (Zij zingt weer de melodie)
Tralala-tralala.... enz. Baks.
Laura, je bent ziek of vreeselijk overspannen. Ga slapen lieve kind. Zoek de droombeelden te verjagen die je folteren en vervolgen. Casper, je trouwe vriend, zal je altijd ter zijde staan. Als uit een zaligen hemel ben je gestort Laura, maar in Casper's armen! - O wij waren te goed toen we geen geloof sloegen aan geruchten ten nadeele van den man die je liefde zwoer, en die je toch geen vier en twintig uren later vertrad. Laura wij oordeelen niet ijdel of voorbarig, maar geloof me: hij die tot zoo iets in staat was, hij heeft in zonde en losbandigheid zijn jeugd gesleten; hij heeft geen denkbeeld van een rein jonkvrouwelijk gemoed! De wereld heeft recht gehad, al konden we haar niet gelooven; maar God heeft je bewaard lieve Laura, en Hij zal je verder beschermen, door mij, door je Casper, tegen den onwaardige die nimmer zal terugkeeren.... die.... Laura
(angstig).
Zeg dat niet Casper! (met vuur)
Ja, hij zal wèl terugkeeren ja! Het is mij alsof ik het schip al zie rijzen en dalen op de golven; en... al nader en nader komen. Ja, want immers jij zelf hebt gezegd: En dan, als haar zucht vliedt naar 't verre Oosterstrand,
Dan bidt mede een broeder in 't Moederland.
Ja zeker, wij bidden samen, en hij zal en moet dan komen. Hoor maar, hoor: (Zij zingt weder)
Tralala-tralala enz. Kom Casper, kom, hem te gemoet, kom! | |
Derde tooneel.De vorigen, emma.
Emma
(komt haastig op met hoed en sjaal, maar ontdoet zich van beiden).
Wat doe jij hier Laura? | |
[pagina 357]
| |
Laura.
Wat ik hier doe.... (zich bedenkend)
Mijn leed klagen aan Casper, mijn bitter leed. Hij verstaat me wel, maar jij niet Emma, jij niet! Emma
(pijnlijk glimlachend).
Nee, zóo iets ondervond ik nooit. O! Als ik niet sterk was! (Snel)
Laura, ga nog wat rusten; je bent wat overspannen. De dokter zei het ook. Laura.
En als Eduard mij dan slapende vond, zou hij niet meenen dat ik hem... niet meer liefhad? Maar ja, ik ben moe, erg moe. Emma leg je hand eens hier. (Zij neemt Emma's hand en legt die op haar voorhoofd.)
Hoor je wel: (Zij zingt langzaam)
Tralala-tralala enz. O, als ik ziek werd... als ik sterven ging! Emma.
Nee Laura, je zult beter worden. Ik zeg het je. Nog heden. Ga wat rusten, ga! Laura
(Zij legt haar arm in dien van Emma).
Het duizelt mij soms zoo vreemd. Breng mij dan naar mijn kamer Emma. - En je zegt dat ik beter zal worden,... en dan zal hij weerkomen, niewaar... zeker weerkomen? (Zij gaan samen naar den achtergrond.)
Emma.
Hij zal komen, ja. (Tot Baks die Laura aan de andere zij wil ondersteunen)
Ik dank je Casper. (Baks blijft op den voorgrond staan, en ziet haar na met angstigen blik. - Terwijl Emma en Laura door de zijdeur verdwijnen, loopt Baks snel op de geldkist toe en sluit die, evenals zijn schrijftafel. Daarna wil hij haastig heengaan, doch tot de achterdeur genaderd, komt Emma terug en wenkt hem te blijven.)
| |
Vierde tooneel.
emma, baks.
Baks.
Je schijnt al vroeg op 't pad te zijn geweest goede Emma. | |
[pagina 358]
| |
Emma
(met eenigen - maar vooral niet te sterken nadruk).
Ja al vrij vroeg goede Casper! 't Verwonderde me dat je niet beneden kwaamt, vooral na hetgeen er gister avond gebeurd is. Je weet dat, niewaar? Baks.
Ik weet - ja - ten deele. Emma.
Ten deele! Juist dáarom bevreemdde het mij. Ik dacht dat je begeerig zoudt zijn om het juiste, om alles te vernemen. Gisteren avond was je uitgegaan. Baks.
Zooals je weet Emma, ik moest naar de stad en kon eerst na middemacht terug zijn. De fondsen... Emma
(snel, met nadruk).
Zijn aanmerkelijk gedaald. Baks.
Nee, ze zijn... Emma
(als voren).
Ik zeg je: ze zijn ontzettend gedaald goede Casper! Baks.
Je spreekt zoo bepaald lieve zuster; zeker doel je op het voorval van gister avond. Wij hadden ons dan toch bedrogen in dien zeeman met zijn open oog. Emma
(ziet hem eenige oogenblikken zwijgend aan).
Ja, men kan zich in open oogen bedriegen goede Casper. Baks.
Wanneer het waar is wat ik van de dienstboden bij mijn thuiskomst vernam, dan moet Van Wilsveld onze lieve Laura hebben bespied toen zij het onderhoud met dien vreemde had, niewaar? de vreemde die naar het scheen den moed miste om met onze lieve moeder zelve die oude schuld der dukaten te vereffenen. In dolle | |
[pagina 359]
| |
woede moet Van Wilsveld ons lieve kind bij die gelegenheid hebben gescholden en belasterd. Haar, zulk een engel! Voor eeuwig is hij Laura onwaardig. Het is den hemel geklaagd! Emma
(rustig).
Niewaar, het is den hemel geklaagd! En je hadt hem nog zoo fraai bezongen in dat lied goede Casper! Baks.
Ik weet het Emma, jij houdt van geen verzen. Emma.
Nee, goede Casper! Baks.
O dat arme kind, zulk een wond! Die te heelen! Wie zou het kunnen? Emma.
Jij, edele trouwe Casper! Baks
(met fonkelend oog).
Ik Emma... meen je... ik? Emma.
Ja brave goede Casper, jij! Baks.
Maar je toon lieve Emma is zoo vreemd. Waarom noem je mij zoo gedurig goed? Ben ik dan zoo goed? Niemand Emma-lief, is goed. (Hij wijst naar boven)
Niemand, dan Eén! Emma.
Maar jij bent de tweede! - Ja, ja zeker; ons allen kun jij gelukkig maken en rust geven; je beste pleegmoeder, je lieve zuster Emma, maar Laura vooral. Zou je dat niet willen goede Casper? Baks
(met moeite zijn onrust verbergend).
Wat zou ik niet willen voor die lieve moeder, voor jou, voor Laura. Alles heb ik aan je goede ouders te danken. Emma, spreek, wát kan ik doen? | |
[pagina 360]
| |
Emma
(zet zich op de punt van de geldkist. Langzaam, steeds rustig).
Je moest mijn geheugen eens te hulp komen; ik spreek niet graag van vroegere jaren, maar - de man die met vader een schuld te vereffenen had... Baks.
Die schuld der dukaten? Emma.
Juist. Hij is hier! Was je gister avond thuis geweest, je zoudt hem gezien hebben. Er zijn zware vermoedens, goede Casper! Baks.
Tegen dien vreemde? En dat in weerwil...? Emma
(haalt een ouden brief te voorschijn. Altijd langzaam, inhoudend).
Dit is een vreeselijk document. 't Heeft nu omtrent zes jaren in een donkere la van mijn schrijftafel gelegen. Jij herinnert je dien onzaligen dag toen mijn vader dit schrift werd toegezonden. Zie je wel, dáar staan ze nog als met bloed geschreven, die woorden... (Zij nadert Baks en leest bevend)
‘Kapitein Berthold! De minnaar van uw Emma, Hugo Krans, leidt uw zoon Herman op slechte wegen.’ (Tot Baks)
Zie dit schrift nog eens in, het staat in verband met de zaak waarover ik spreken wilde goede Casper, zie! (Lezend)
‘In zeker huis waar grof wordt gespeeld, brengen zij meestal hun nachten door. Wat daarvan het einde moet zijn is wel te voorzien. Doch tot erger schijnt de oudste student den onervaren vriend te bewegen. Hiernevens kapitein Berthold, ontvangt gij een horloge dat hij zijn moeder onlangs moet hebben ontvreemd. Door dit voorwerp, 'twelk de Voorzienigheid mij als 't ware in handen gaf, kwam ik tot de kennis der vreeselijke voor uw vaderhart zoo verpletterende waarheid, waarvan ik verplicht was - ofschoon met weemoed, u bericht te zenden. - Een waar vriend: N.N.’ (Sprekend)
Die vreeselijke N.N.! Maar hij had waarheid geschreven, is het zoo niet? Vader vertrok ijlings om onderzoek te doen. Een vreeselijk onderhoud moet er hebben plaats gehad. Herman kwam met vader mede. Aan Hugo werd mijn hand, en voor immer ons huis ontzegd. - Wij waren er getuigen van hoe Herman in moeder's tegenwoordigheid nogmaals de onschuld van Hugo en zich zelf verdedigde. Te- | |
[pagina 361]
| |
vergeefs! Alles was zonneklaar; de diefstal van het horloge viel niet te loochenen. Herman zwoer een duren eed; vader's toorn kende geen grenzen, en... Baks
(angstig).
Emma, waartoe dit alles? Ik weet het, helaas! Emma.
Ik wil het je herinneren goede Casper. Aan den avond van dienzelfden dag lag mijn brave vader... zielloos neder, door een beroerte getroffen. In wanhoop wrong zich mijn arme moeder de handen. Ze had haar steun en staf verloren en ook haar kind. Ja, immers weinige uren voor zijn vreeselijk sterven was Herman de gramschap van zijn vader ontvlucht. Nooit, nooit hoorden we iets van hem, den verdoolde, noch van den... ellendige dien ik van dat oogenblik afaan verafschuwde even sterk als ik hem vroeger beminde. O vreeselijke dag! En wij hebben getreurd en geweend; maar jij... jij bent ons trouw nabij gebleven... goede beste brave Casper. (Hevig)
Bah! die rol te spelen wordt mij onverdraaglijk! Ik heb nooit een rol gespeeld. Zeg, zeg heb ik het nu goed gedaan voor den eersten keer... zeg... monster op Gods schoone wereld... jij kunt het beoordeelen, zeg!? Baks
(deinst ontsteld terug).
Emma.... Emma wat wil je...? Wat, wát heeft je verblind? Emma.
Zes jaren lang ben ik blind geweest, stekeblind, evenals die brave vrome moeder. (Gebiedend)
Sla die oogen neer, sla ze neer! Sla ze neer zeg ik je! Baks
(voor zich ziende).
Emma, om Godswil, wat heb ik gedaan? Emma.
En je versteent niet nu je mij zóo hoort spreken; nu je dit schrift ziet, de aantijging die valsch was, en die jij... ja jij hebt geschreven!? Baks.
Bij God in den hemel, ik zweer je... | |
[pagina 362]
| |
Emma.
Hoe! jij die nooit zweert brave Casper! Meen je dat er twijfel bestaat? Zou ik zoo spreken, ik die tot heden, tot gister althans, je minste woord voor reine waarheid hield; zou ik zoo spreken, wanneer ik de brave weduw van mijn dierbaren vader niet met alle recht kon toeroepen: Arme moeder je hebt een adder aan de borst gekoesterd, een vreeselijk vreeselijk giftige adder. Baks
(strekt de hand naar haar uit).
Emma, nog eens: je bent misleid! Emma.
Misleid! Bedrogen! Tot op dit oogenblik toe; door jou! Terug, terug! Weet je wat het mij kost je zoo te zien, je gelaat als met booze zweren overdekt. Weg! Je oogen zijn doodende dolken. Weg! Basilisk! Baks
(vermant zich).
Dát gaat te ver. Wie meen je dat ik ben!? Emma
(houdt den brief, aan Eduard gericht en hem in den tuin ontnomen, in de hoogte).
Je bent... een gruwel! een sluipmoordenaar! Met een heilbee op de lippen, grijp je naar je dolk: een pen vol doodend venijn. Maar ha! de geslepen lasteraar verraadt zich zelf toch in 't eind. Zes jaren is het geleden dat een ongeteekende brief het huis van den kapitein Berthold in den bittersten rouw dompelde, zes jaar geleden dat een heilloos schrift in het Noorden van ons Vaderland werd ontvangen, om een minnaar te scheuren uit de armen van haar om wier bezit... (minachtend)
een ander had gebedeld. En vreemd - zeer vreemd niewaar? dat een brief van dezelfde geheel dezelfde hand, in dit Geldersche dorp nóg eens twee gelieven tracht te rukken vaneen. Monster! Die belangstellende van overal, ben jij! Ook deze onzalige brief aan den jongen Van Wilsveld werd door je geschreven. Maar, versta-je, onvruchtbaar zal je werk zijn, daarvoor heeft Emma, nee, daarvoor heeft God gewaakt! Baks
(met akeligen blik).
Maar Emma, was ik het...? | |
[pagina 363]
| |
Emma
(snel).
Ja! - Toen Herman en mijn arme Hugo in den aanvang nog poogden hun onschuld te betuigen, toen was jij het die met je in alsem gedoopte voorspraken, mijn stug en geslagen gemoed schier tot haat hebt geprikkeld: Mijn lieve vader was het slachtoffer van Hugo's verleiding geworden; mijn moeder weduw; mijn broeder een eerlooze dief! Geen vonk van liefde mocht er overblijven in deze borst, zoo meende ik toen. (Hevig bewogen met verheffing)
Zoo meende ik toen! En ze waren rein! Schuldeloos rein! (Baks wil haar in de rede vallen)
Zwijg! Ze togen naar Amerika! Wij wisten niet waar ze zich ophielden in de wereld. Maar jij, jij wist het. - Spreek niet tegen! Tot vier malen toe heb je hun brieven onderschept, want immers alle brieven kwamen den goeden Casper het eerst in handen. Schijnbaar uit onzen naam heb je geantwoord: Vader's dood, zoo luidde het, was de slagboom voor elke verzoening.... ofschoon het dien goeden Casper smartte in de ziel. Valsche adressen heb je hun opgegeven, uit vrees dat ons te eeniger tijd een brief in handen mocht komen. Tot tweemaal toe kozen wij, op raad van onzen trouwen Casper, een andere woonplaats, niewaar, ter wille van moeder's gezondheid, of.... of.... omdat je geweten naar rust zocht, ontaarde! O, o! had ik een denkbeeld van zulk een bestaan! Baks
(springt op Emma toe, en wil haar arm vatten om haar den brief te ontnemen).
Je liegt Emma! ja je liegt! Geef hier... geef ze hier die brieven! Hier! Ik wil ze... Emma.
Liegen! Ik! Terug! Je worstolt, maar de waarheid zal je verpletteren. Baks
(tracht zijn doel te bereiken).
Nee! ik wil.... Emma
(slingert hem van zich af. Op zegevierenden toon roepend).
Herman! - Broeder!! | |
Vijfde tooneel.De vorigen, otto bright.
(Otto-Herman treedt, Baks aanstarend, langzaam vooruit. Baks deinst terug. Emma zich verheffend, wijst op haar broeder.)
| |
[pagina 364]
| |
Otto-Herman.
Zeg Casper Baks, ken je me nog? 't Is lang geleden sedert je moeder's horloge wegnaamt en het mijn armen vader met je verraderlijk schrijven toezondt. Emma
(met fonkelend oog).
Zeg.... Zeg! Ken je hem niet? Baks
(leunt op de geldkist, en zinkt dan op de knieën).
O groote God! Otto-Herman.
't Is lang geleden sedert Herman Berthold, op een schrijven aan zijn ongelukkige moeder, van Baks ten antwoord ontving: dat al zijn voorbeden waren vruchteloos geweest; dat vader's dood elke verzoening onmogelijk maakte. 't Is lang geleden sinds het antwoord den armen Hugo gewerd: dat Emma hem levenslang even sterk zou haten als ze hem vroeger beminde. 't Is lang geleden, maar je zoudt je schrift toch herkennen niewaar? Listige man, hoe kon je zoo dom zijn die brieven te schrijven!? Zij noemen je een leugenaar! Baks
(angstig).
Herman! Emma!... Ik smeek je...? Emma
(hoog).
Niets smeek je van ons; maar ik, ik eisch dat je voor moeder's oog je 't masker afrukt. Ik eisch dat je mijn goeden broeder herstelt in zijn eer... dat je mijn... (bewogen)
mijn... armen Hugo.... (eensklaps fier, op hoog bevelenden toon)
Naar moeder! Baks
(vliegt op. In vertwijfeling).
Wat, wat wil je...? Maar het is gelogen! Bij God! Alles gelogen! Moeder heb ik lief, waarachtig lief... Emma
(plechtig).
Als dat wáar is Casper Baks.... (Zij wijst naar de deur)
Naar moeder! Baks
(zinkt aan Emma's voeten ineen).
O Emma... Emma, vergiffenis! Indien zij weet... | |
[pagina 365]
| |
Emma
(drukt de linkerhand voor de oogen en wijst fier met de rechterhand naar de deur).
Hoor je me niet? (Baks opgestaan doet eene schrede achteruit)
Voort zeg ik je... Naar moeder! (Baks wijkt op Emma's fiere aanwijzing, terug.)
(De gordijn valt.)
Einde van het vierde bedrijf. |