Romantische werken. Deel 4: Boer en edelman, Emma Berthold en De lelie van 's-Gravenhage
(1878)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 366]
| |
Eerste tooneel.
harmen, hansje.
Harmen
(roepend door de handen).
Belet voor den majoor? Hansje
(omziende).
O zoo, ben jij het. Je schijnt het groot op die achterdeur te hebben. Wat wil je? Harmen.
Wel da's doodnatuurlijk: belet voor den majoor. Hansje.
Och lieve deugd 't is van morgen zoo'n overhoopte boel in huis dat je d'r niet wijs uit kunt worden. (Zij wijst rechts)
Zoo even was 't in die kamer een geschreeuw van belang; en, geen half uur geleden zei juffrouw Emma: maak het bed van de logeerkamer op. Wat wonder! Zou er voor 't eerst van z'n leven een logé komen dacht ik, maar, toen ik boven kwam, toen zag ik dat er al een in 't bed geslapen had ook. Zeker heeft ze dat gister avond maar zelf beredderd;.. jawel... en weetje wie? Harmen
(met een akelig gezicht).
Ja, net precies weet ik dat. Hansje.
En wie dan hê? Harmen.
Wel de sinjeur van dat briefje. De majoor hèt me een maling geschopt...! | |
[pagina 367]
| |
Hansje.
Zoo!? Harmen.
Nou asjeblieft! In dienst, zei de majoor, is in dienst. Voor anderman briefjes bezorgen is buitens dienst, en, omdat buitendienst niet in dienst was, zou ik buitendienst raken als ik niet in dienst bleef. Nee de majoor is niet kinderachtig als ie begint; in 't geheel niet; je hadt 'em voor een half uur maar moeten hooren. Hansje.
Voer ie toen weer zoo tegen je uit Harmen? Harmen.
Jongens, nee, dat was tegen den luitenant. Jou juffrouw - met die oogen zal ik maar zeggen, is al in de vroegte bij 'em geweest. Ik zag haar 't hek inkomen, net precies zoo'n hert met 'et gewei in den nek. Hansje.
Zoo, is juffrouw Emma dáarom zoo vroeg de deur uitgegaan? Harmen.
Ja. - Dat weet je nou alweer van mij hê? Maar wat ze verhandeld hebben - je moet me niet kwalijk nemen, dat kan ik je niet zeggen, want de laarzen moesten klaar zijn; anders een maling! nou! Hansje.
Dan is 't je niet kwalijk te nemen Harmen; maar later? Harmen.
Toen ze weg was, ja, toen kwam de majoor op z'n kantoor - vlak naast m'n poetskamertje. De luitenant kwam er ook. 't Was net precies alsof de heele tiendaagsche ruzie toen aan 't razen ging. Ik weet niet hoeveel veertigponders de majoor in vijf minuten heeft afgeschoten, 't ging van donder en bliksem, en.... Hansje.
Foei Harmen! Dat zou je van onzen menheer Baks niet hooren; als die iets heel krachtig wil zeggen dan zeit ie Gut, of Ojé! | |
[pagina 368]
| |
Harmen.
Nou die heeft er ook geen extra knoopen bij te doen, jou mooie Baks, want die is tóch verdoemd al bidt ie 't niet. Ja, ja zeker ja... dat is mijn geloof, want weet je wát ie is...? Hansje.
Menheer Baks...? Harmen.
Ja, die eigenste met z'n Holloway-zalvige stem, dat is een... lasteraar, een gods-jammer-blaker-verzakelijke lasteraar. Hansje.
Harmen! Harmen.
Alles heb ik gehoord, want de majoor is een beetje potdoof zieje, en schreeuwt wat hard, vooral als hij in de wielen wordt gereden; en de luitenant schreeuwde ook net precies alsof ie aan 't vuren op de Mooren was. De majoor bulderde dat de sinjeur die in den tuin is geweest waarlijk een eigen zoon van mevrouw Berthold was, haar eenige eigen zoon die voor een jaar of wat naar de Noord- of Zuidelijke republiek van Noord-Amerika was gegaan - de Oost begrijp je. - Hij raasde dat het den luitenant tot oneer verstrekte dat hij zich door een amonitische brief tot een beloeren in den tuin had laten verleiden; dat ie juffrouw Laura daardoor schandelijk gekon... gekon... ja gekomkommeriseerd had zal ik maar zeggen! je begrijpt dat wel... in 't zuur! en dat ie alles verredderesseeren moest, riep ie - 't weer aanmaken begrijp je? - Maar o hemel, schreeuwde de jongeheer, dat kon niet, onmogelijk; want hij had in dien tijd op zijn liefje geraasd alsof ze 'en licht vrouwspersoon was, licht weetje; de meester zei laatst, 't kwam er tegenwoordig niet op aan of 'et zóo (hij weegt met de hand)
of van de zon was, alles met c.h. zeidie. Maar, schreeuwde de luitenant - dat waren zijn eigen vleeschelijke woorden: Laura zal mij nooit meer beminnen! - Zie Hansje, toen ie dat zoo akelig riep, toen wier ik op m'n woord van eer - en dat geef ik niet licht - vochtig in de oogen; 't was net precies alsof je in de komedie waart, en ik dacht bij m'n eigen: jongens jongens, nou wou ik toch om 'en lief ding dat de luitenant weer insloeg, en dat jou mooie juffrouw weer bijten wou ook! Hansje.
Ja dat begrijp ik, dan hadt je je verrel tabak gewonnen, hihihihi. | |
[pagina 369]
| |
Harmen.
Nee lach niet, lacherig ding! Jij zoudt altijd lachen, zelfs als je menheer Baks met z'n anomitische brief - ja! want de luitenant schreeuwde dat ie van niemand anders als van die slang kon wezen - als jij jou mooien Baks met den duivel in persoon naar den Bloksberg zag varen. Nee zieje, drie verrels tabak zou ik geven als ik den luitenant met juffrouw Laura (drukt de hand op den mond)
weer zóo'n en-avant-deux zag maken; net als ik jou! schabberdeboutje... (Als hij haar pakken wil, hoort men vreeselijk schellen.)
Hansje.
Hemel beware! 't is hier van morgen storm met donder en hagelslag. Harmen.
En jij bent 'en vroolijk bliksemstraaltje er tusschen. Hansje.
Kom schaam je. - Maar zeg dan, gauw, wat wou je ook weer? Harmen.
Belet voor den majoor? Hansje.
Wacht maar even. (Men hoort opnieuw schellen.)
Lieve hemel! Ja! ja!! (Hansje vertrekt door de zijdeur links.)
Harmen
(gaat naar de tuindeur; blijft binnen de kamer, maar steekt het hoofd gedurig naar buiten, en, rechts naar boven ziende, roept hij, alsof hij een vleermuis wil verjagen, terwijl hij telkens in de handen klapt en den hoed diep in de oogen drukt).
Kiets...! Kiets...! Phoe!!... Tsa.. a!. Kiets!... Jou leelijke vleermuis! Tsa..a!. Phoe...!! (Gaat dan naar buiten.)
| |
[pagina 370]
| |
Tweede tooneel.
majoor, hansje, later harmen.
Majoor
(tot Hansje in 't opkomen).
Ja juist, of ik mevrouw Berthold kan spreken. Hansje.
Ik weet niet of mevrouw ontvangt. Als u maar wilt wachten. Majoor.
Nee, dankje, ik zal niet gaan zitten. Als je onrustig bent, is zitten zoo goed als kamer-arrest. Ga jij maar vragen. (Hansje vertrekt. De majoor loopt haastig op en neer, en ziet eensklaps Harmen, die, met de achter het tooneel uitgetrokken jas in handen, in de openstaande deuren op de knieën neervalt en voorstelt dat hij een vleermuis er onder gevangen houdt.)
Harmen
(gillend en hikkerig lachend).
Hahahihi! gesnapt man! Ha, karonje, gesnapt! Gemeene vleermuis!... Nee stil baas! Je denkt dat je een vogel bent... mis! 'En zoogdier ben je; en ongedierte breng je in huis... En omdat je zoo'n leelijkerd bent, dáarom hang je je zelf alle dagen op, hê, en vliegt bij avond en ontijd. - Op den muur zul je! Ja, fladder jij maar... Hahahihihaha! (Hij ziet op. En dan verbluft)
De Majoor!!! Majoor.
Rekel! is dat de les onthouden die ik je pas heb gelezen! Is dat in mijn dienst mij dienen... zeg!? Moest ik een uur op dat antwoord wachten... wanneer men inwendig trilt... zeg!? Harmen
(in dezelfde houding, schreeuwend).
'k Had nog geen antwoord majoor. Op m'n woord van eer, en dat geef ik niet licht. Maar hier heb ik 'em, hier, onder m'n jas - onder den majoor z'n jas wil ik zeggen - hieronder! M'n hoed is ie voorbij gescheerd, maar Goddank, in m'n pruik kwam ie niet. De vleermuizen mot je bij dag vangen majoor, dan zijn ze zoo mak als gebraje eendebout; maar 's-nachts als ze alleen zijn en de heele wereld naar bed is, boeh! - Dat dacht ie niet, dat ik 'em snappen zou. (Hikkerig lachend)
Ja, scharrel maar; beet man, beet! | |
[pagina 371]
| |
Majoor.
Kinderachtige kinkel! die lieve vogelnestjes te verstoren, schaam je je niet? Harmen
(zachter).
Nou da's ook kinderachtig hoor; dat heb ik z'n leven nog niet gehoord. Lieve vleermuizennestjes verstoren! (Hij lacht, en doet alsof hij de vleermuis in zijn jas rolt).
Majoor.
Lach je impertinente kerel! Wil je dat arme vinkje eens laten vliegen..... zeg!? Harmen
(komt dicht bij den majoor en schreeuwt).
Vinkje! 'En vleermuis majoor! 'K zal 'em thuis maar tegen de schutting spijkeren hê! Majoor.
Denk je dat ik doof ben! Laat die veldmuis loopen zeg ik je... Een twee drie....! zul je? (Harmen wijkt voor den majoor terug en slaat buiten de deur aarzelend zijn jas uit.)
Harmen.
Nou in 's-Hemelsnaam! Maar voor mijn part verhuis naar den Bloksberg! Majoor
(gebiedend).
En jij - je gaat daar buiten staan. - Als ik roep Harmen marsch! dan loop je zoo hard als je boerenbeenen dat geleerd hebben naar Vijverberg, en je zegt aan den luitenant: accoord! Versta je? Harmen.
Jawel majoor! accoord; en dat ie...? Majoor.
Accoord! begrijp je me niet? Ben je dan allemaal doof tegenwoordig! Harmen.
Jawel majoor! (Naar buiten wijzend)
Maar die vleermuis...? | |
[pagina 372]
| |
Majoor.
Sakkerbleu kerel! alleen accoord! (Harmen vertrekt.)
(De majoor gaat naar den voorgrond; loopt onrustig heen en weer. Door de zijdeur links komt inmiddels mevrouw Berthold binnen, geleund op den arm van Otto Bright - Herman Berthold.)
| |
Derde tooneel.
majoor, mevrouw berthold, herman.
Mevrouw Berthold
(tot den majoor met geroerde stem).
Vergeef mij majoor Van Wilsveld, dat ik u een oogenblik liet wachten. Bijna was het mij onmogelijk u te ontvangen. Hevig, zeer hevig werd ik dezen morgen geschokt. (Zij drukt den zakdoek voor de oogen.)
Majoor.
Mevrouw Berthold u schijnt bewogen. Mag ik vragen...? Heb ik 't plezier... mijnheer uw zoon te zien? Mevr. Berthold
(heft de handen naar Herman op, en ze om zijn hals slaande, barst zij in schreien los).
Ja ja! goede lieve God! mijn Herman! Ik heb hem weergevonden. Mijn goed kind, dat wij je zóo miskenden! Herman
(bewogen).
Liefste moeder! (Tot den majoor)
Zij is zoo aangedaan mijnheer! (Tot mevrouw Berthold)
Ga zitten beste moeder. (Hij geleidt haar naar den stoel. Tot den majoor)
Neem plaats mijnheer Van Wilsveld. Majoor.
Het moet inderdaad een allertreffendste rencontre zijn geweest. Uw zuster verhaalde mij dezen morgen dat u na een lange absentie... Ja ja, sakkerbleu! die mijnheer Taks dat schijnt... Herman
(geeft den majoor een teeken om niet te vervolgen).
Indien zuster Emma u alles heeft verhaald, dan zult u beseffen wat pijnlijke wond mijn beste moeder geslagen werd. | |
[pagina 373]
| |
Mevrouw Berthold
(schreiend).
O Herman blijf bij mij, hier dicht aan mijn zij; mijn arm verongelijkt kind! Herman
(omhelst haar).
Lieve zwaarbeproefde moeder! Majoor
(zeer ernstig en bewogen).
Ik wist niet dat een oud soldaat nog zoo week kon worden. Maar sakkerbleu, na zes jaren zijn zoon weer in den arm te drukken dat moet zoo iets beteekenen! Nog kort geleden heb ik dat ook ondervonden, maar op een beetje kleiner schaal. En nu...... ja, verdord mevrouw, nu hindert het mij geweldig dat diezelfde, mijn eigen kapitale brave jongen, opgestookt door dat satansch schrijven - zich zoo deloyaal ten opzichte van mijn verduiveld aardig papa-zegstertje heeft gedragen. Maar, ik heb hem mores geleerd! Moest jij, sakkerbleu, zei ik, als marine-officier je storen aan naamloos geschrijf! zulk naamloos gereutel eerder gelooven dan een paar oogen als de hare, en een mondje, wel verdord.... een mondje om den heelen dag te kussen! Maar hij is jong, hij zag wat veel van de wereld; zijn geloof aan vrouwendeugd had niet veel steun gekregen misschien. Je weet wat er voorviel mevrouw, en sedert ik van je oudste dochter... een prachtstuk van 'en meid! ja waarachtig,.. maak je mijn compliment!... sedert ik alles van haar vernam, en de commissie kreeg, om aan mijn jaloersch heerzoontje te zeggen, dat hij zich van schuld en onschuld kon komen overtuigen - omdat het een gruwel zou zijn indien de laster nóg eens op reine liefde triumfeerde, toen zei ik: Bravo! dat noem ik loyaal! en hij zal amende honorable doen, ja, dat verzeker ik je! Herman.
Mijn arme zuster Laura werd vreeselijk getroffen. Had ik kunnen voorzien dat een ontmoeting met haar in den tuin.... Majoor
(die 't niet verstaan heeft).
Met je welnemen, mijn waarde meneer! amende honorable zeg ik! en dat zal ie doen, al moest het zijn met verlies van 'tgeen hem nu het dierbaarst is op de wereld. Maar, bij de zeemacht schijnt de courage toch kleiner dan bij de landmacht te wezen; de bloodaard durfde niet hier komen aleer hij zeker wist of men zou willen vergeven en vergeten. Komaan ouwe majoor, zei ik, ga jij met de gezwinde pas (zeer luid)
Marsch! | |
[pagina 374]
| |
Harmen
(vreeselijk schreeuwend naar binnen).
Accoord! (Hij snelt te gelijk weg.)
Majoor
(even rondziende).
Watblief? Enfin, met de gezwinde pas snel ik hierheen, om voorloopig voor mijn zoon te vragen wat uw liefde - mijn waarde mevrouw, hem zeker niet weigeren zal. 't Valt een ouwen snorrebaard niet zoo heel gemakkelijk om nog bij de dames te tirailleeren; maar verdord, die onrecht heeft, moet dat onrecht herstellen. Sakkerbleu, als ze dat aan Oorlog begrepen! Herman.
De handdruk van mijn moeder zegt me dat zij in een stemming verkeert om alles en allen te vergeven, niet alleen uw misleiden zoon, maar zelfs den aterling die.... Mevrouw Berthold.
Stil Herman! stil! O ik kan het nog niet gelooven: Casper, mijn aangenomen kind. De ongelukkige wees mijner lieve zuster! (Hevig bewogen)
Wat, wàt was zijn streven dan - wàt! Herman.
Emma's of Laura's bezit moeder, om een handvol slijk! Mevrouw Berthold.
En daarom verguisde hij mijn Herman, mijn eerstgeboren! O, goede God, moet ik hem vloeken - hem? | |
Vierde tooneel.De vorigen. baks. Een oogenblik later emma en laura. Baks vliegt met bleek en ontdaan gelaat uit de zijdeur rechts op mevrouw Berthold toe, en valt aan hare voeten neder. Emma en Laura zijn door de tuindeur binnengekomen. Laura blijft bij die deur in gedachten staan, terwijl Emma de handeling gadeslaat.
Baks
(aan mevrouw Berthold's knieën, op hartverscheurenden toon).
Nee, nee! vloek mij niet! Om Godswil vloek mij niet!? Ik ben een ellendige! een verachter van mij zelf, maar... vloek mij niet | |
[pagina 375]
| |
moeder!? Door een modderpoel zocht ik mijn geluk. (Gejaagd)
Maar toch, terwijl ik U het dierbaarste ontnam, - had ik u lief; had ik Emma lief; had ik Laura lief. Ik vreesde dat gij 't niet gelooven zoudt omdat - omdat - O, omdat ik ellendig was. Maar moeder, moeder! O vloek mij niet!? Mevrouw Berthold
(met zelf-overwinning).
Casper, o zeg mij dan dat het een droom was. Je waart onschuldig niewaar? Herman.
Nee, dat is hij niet moeder! Ga van hier man! Wil je die arme weduw nóg eens vermoorden? Wat je dreef is een zaak tusschen je geweten en God! Van hier! Je bent een gruwel! Ga heen, en God geve dat je ziel zich loutere in een reinere wereld. Baks
(smeekend, bijna schreiend).
Moeder, moeder! zeg dan dat je me niet vloekt. O God! Moeder! (Herman dreigt.)
Emma
(snel naar voren komende, plechtig fier).
Niemand vloekt je Casper Baks. Niemand: het allerminst een moeder die een eigen zoon terugvond. (Met verheffing)
Maar!.... (Eensklaps zich bedwingend, stiller, doch gestreng)
Je vertrekt! Men zal je naar de stad brengen; je weet het. Ik zelf heb je koffers gepakt. (Met fonkelend oog)
Wat je hadt opgespaard, zal voldoende voor je zijn om een reis te ondernemen, een verre, zeer verre reis, (snel)
die nimmer, nimmer uitloopt op de plaats onzer woning. (Baks neemt een smeekende houding aan. Emma hoog)
Verstaje, nimmer! (Hem nabijkomend zachter)
En als je dan eens omdoolt in een eenzaam oord Casper Baks - maak er dan een vers op den Laster, verstaje, maar een zóo krachtig, zóo indrukwekkend, dat je zelf er van beeft. Spaar het monster niet dat rondwaart in allerlei vorm, kwellend als een lastig insekt, verslindend als de schuifelende slang, verscheurend als de loerende hyëna. En, vinje die beelden niet wáar genoeg, kies dan je zelf tot model Casper Baks, (diep gevoelig)
maar, waarschuw dan meteen dat je vroeger ook goed en onschuldig bent geweest; dat je liefhadt, en - hoe je er toe kwaamt om je zelf te verfoeien. Ga nu, ga! Mijn kracht is voorbij. O Herman, beste verongelijkte Herman! (Herman doet haar plaats nemen.)
| |
[pagina 376]
| |
Baks
(aarzelt, komt met half afgewend gelaat mevrouw Berthold een schrede nader; zegt).
Moeder! (en strekt dan de rechterhand naar haar uit, terwijl hij met de andere zijn gelaat bedekt. Mevrouw Berthold steekt hem de beide handen toe, doch Baks die zulks niet bemerkt, slaat ook de rechterhand voor de oogen, en met den uitroep)
O God, vergiffenis! Vaarwel, voor eeuwig! Vaarwel! (vertrekt hij haastig door de zijdeur rechts.)
| |
Vijfde tooneel.De vorigen, zonder baks, later eduard.
Laura
(op den achtergrond naar buiten ziende).
Ja hij is 't wel, zie maar. - Eduard! Eduard!! (Zij snelt hem een schrede te gemoet.)
Eduard
(bewogen).
Durf ik het wagen? Engel, en je verstoot mij niet? Laura, heb ik dat verdiend! Laura.
Eduard! Immers ja, je bent het wel. O ik wist het zeker dat je mij liefhadt - voor eeuwig! Eduard
(met klem).
Laura! je hebt het gezegd voor eeuwig! (Gaat haastig - Laura met zich voerende naar den voorgrond. Inzonderheid tot mevrouw Berthold)
Die grootmoedige liefde van u... van haar... God weet, hoe ze mij roert en beschaamt. Maar als mijn reine dierbare Laura mij nu nog mag toebehooren, dan zegen ik bijna om harentwil het heilloos oogenblik waarin mijn geprikkelde jaloezie mij als voor anker wegsloeg. Het onwrikbaar geloof aan den adeldom van haar ziel werd er vast door in mijn borst geplant. O dierbaar kind, reine engel! Toen ik je liefde zwoer en drukte aan 't hart, toen heb je gezegd: ik bemin je, Eduard, en niemand anders; toen ik je miskende en beleedigde, toen heb je gezegd: lieve Eduard, ja ja, lieve Eduard heb je gezegd toen ik je verguisde en van mij stiet; en zelfs nú, nú nog, komt geen verwijt over je lippen zelfs - nú nog.... | |
[pagina 377]
| |
Laura
(valt hem in de armen).
Eduard, mijn lieve beste Eduard, dat was je schuld niet.... niewaar? Majoor
(slaat Eduard op den schouder).
Braaf zoo! Al heb je 't wat in den baard gemompeld, je hebt amende honorable gedaan, niewaar? En dat doet me goed; dat is ferm van je! Zie, voor m'n half fortuin zou ik niet willen dat zoo'n papa-zegstertje me ontgaan was. Kom sakkerbleu, klein ding, geef jij 'm nou maar een zoen hê? En geef er dan den ouwen papa ook een - d'r mag hier wel een kleine afleiding wezen. (Eduard omhelst Laura, en Laura soent den majoor)
Courage mevrouw, trek je dat geval van dien meneer Taks zoo niet aan. 't Is onaangenaam, zeer! Maar - doe zoo als ik! Dien Luder aan Oorlog lach ik uit. Geen knip voor den neus is ie me waard. Sakkerbleu! We moeten niet meer zeggen dan we verantwoorden kunnen! Wat zeg jij kapitein? Herman.
Welzeker majoor, 't zou goed wezen als ieder dat woord ter harte nam: niet meer te zeggen dan men verantwoorden kan. - O moeder, lieve Emma, zoo er op den belasterden zoon nog een smet bleef rusten omdat hij met het verdedigen zijner onschuld den toorn verwekte, waarvan zijn arme vader het slachtoffer werd, moeder, Emma! hij heeft getracht die smet uit te wisschen, ja, door aan gene zij van den Oceaan mee strijd te voeren tegen overheersching en slavernij. Uitgewischt ja, want toen ik bij Richmond door een sabelhouw getroffen in het Veldhospitaal neerlag, en de groote Lincoln ons bezocht, toen heeft hij mij de hand toegereikt en mij een brave dappere Hollander genoemd. Mevrouw Berthold
(met verrukking).
Mijn Herman! (Allen, behalve de majoor zien hem aan, en geven een teeken van goedkeuring.)
Herman.
Ja! ‘dappere Hollander’ sprak hij met die eigenaardig trouwe minzame stem in zijn moedertaal. ‘Uw moedig volk streed altijd voor de vrijheid en tegen de slavernij. Beterschap mijn wakkere vriend. Breng Lincoln's groete over aan uw roemrijk Nederland!’ Mevrouw Berthold.
Ha, dat was schoon mijn jongen! | |
[pagina 378]
| |
Eduard, Emma, Laura.
Herman! Herman! Hij! Majoor
(ziet vragend rond).
Wat... blief? (Eduard spreekt onderrichtend tot den majoor die de hand aan het oor houdt.)
Emma.
Zoo sprak het verheven slachtoffer van den verachtelijken Booth tot u, mijn lieve broeder? Herman.
Ja Emma, tot mij. (Langzaam)
En tot nóg een die streed aan mijn zijde, maar zwaarder was gewond dan ik, terwijl bij hem een diepere hartewond daarbij nog immer bloedde. Emma
(fier, half ontsteld).
Je bedoelt...? Herman
(langzaam, met gevoel).
Den jongen die je lief was en die je immers nooit onwaardig werd; den man dien je met je fieren maar onkreukbaren aard wat al te ras hebt verstooten; een... dien je nimmer meer zult beminnen... nooit of nimmer... is het zoo niet? Emma
(woest).
Zwijg! Je foltert me... Werd Hugo dan niet door een kogel getroffen? Lag hij dan niet in je armen op het slagveld!? Hij is dood!... dood!! Herman.
Nee, hij herstelde! - Emma, ik bracht een oppasser mee... Emma
(in verwarring, hevig en angstig).
O God! Ook ik heb miskend, vertrapt, verguisd, lichtvaardig veroordeeld! Nee, nee! deze borst is verwelkt. Nee! Nee!! Herman.
Emma, heb ik de slavernij bevochten, jij hebt tegen een ander monster, tegen de slavernij der laagste zonde gestreden. Vermorseld, verpletterd heb je den vijand. Een eerepalm ben je waard! (Hij loopt haastig naar den achtergrond en roept er luide naar buiten)
Mijn vriend, mijn trouwe vriend! | |
[pagina 379]
| |
Zesde tooneel.De vorigen. *** (hugo): daarna harmen en hansje die nieuwsgierig door de tuindeur binnenkomen.
Hugo
(vertoont zich met ernstig starenden blik op den achtergrond een oogenblik later, komt een paar schreden voorwaarts, en blijft met geopende armen op eenigen afstand van Emma staan).
Emma
(deinst terug, maar vliegt dan op hem toe en zinkt in zijn armen).
Hugo! Hugo!! 't was laster! O die vreeselijke laster! (Allen snellen toe met een uitroep van blijdschap of verrassing.)
(De gordijn valt.)
Einde. |
|