Romantische werken. Deel 4: Boer en edelman, Emma Berthold en De lelie van 's-Gravenhage
(1878)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
Eerste tooneel.
harmen vóor-, hansje, boeren en boerinnen achter het hek.
Harmen
(tot het volk achter het hek).
Ja waarachtig, dat begrijp ik nou allemaal best en goed, en voor mijn part, ziedaar, al wou ie d'r met je heele familie in, bon-best zeit de Franschman; maar op m'n woord van eer - en dat geef ik niet licht - ik kan en mag het niet doen. Eenigen.
Kom kom, dat 's maar gekheid! Anderen.
Ben je mal! Toe, toe maar! (Rumoer.)
Harmen
(schreeuwend.)
Maar jelui verstaat geen rede. De majoor heeft gezeid: Harmen pas jij op, dat het volk niet door het achterhek bij de oranjerie naar binnen komt. Ik geef 'en partij zeit de majoor, voor mijn zoon, nou ie z'n eigen zooveel als verangeliseerd heeft, zieje; en nou wil ik dat alles ordentelijk en netjes zal toegaan zeit ie, en als nou het volk bij de oranjerie... (Algemeen rumoer.)
Harmen.
Nee! niet omdat ie tegen jelui is. Waratje niet! Maar, ze trappen me allemaal de bloemen plat zeit ie, en me dunkt (hij draait zich met het gezicht naar den toeschouwer)
als jelui daar nou rustig blijft staan, dan zul je 't best kunnen zien. Als het begint zal ik je wel waarschuwen; en hooren kun je 't allemaal, want de mesjeu | |
[pagina 306]
| |
van 't vuurwerk heb ik geraden er veel donderpotjes bij te doen, omdat de majoor een beetje hardhoorig is, weetje; en bij de muziek heb ik zelf een groote trom moeten bestellen. Zonder trom, zeit de majoor, is muziek geen pijp tabak waard! Een boer.
Dat je ons d'r buiten houdt da's tot daar aan toe, maar je eigen liefje, dát is te erg! Velen.
Ja dát is te erg! Anderen.
Dat is gemeen! dat is schande! (Rumoer.)
Harmen.
Wie zeg je? wie? - Schreeuw dan zoo niet. Is Hansje d'r bij? Hansje
(vertoont zich voor het hek).
Ja Harmen, 't is leelijk van je dat je mij d'r niet inlaat. (half schreiena)
Heel leelijk weetje, en ik heb er recht op, recht! ja dàt heb ik. Harmen
(draait zich om).
Recht! Nee, als je zóo begint, dan spreek ik geen woord meer. Recht heb je niemendal Hansje. Zoolang als ik den majoor z'n livrei draag, dien ik den majoor, zieje; dat deed de majoor ook toen ie (hij neemt den hoed af)
toen ie den koning diende, zie, en daarom kan de majoor niet velen, dat anderen, die óok dienen, neefjes en nichtjes vóortrekken en anderen op zij zetten. Sakkerbleu, zeit de majoor, dat is neefpotisme, zeit ie; en dat zeg ik ook, weetje - dat zou ik nooit doen. (Rumoer van het volk.)
Hansje
(luid schreiende boven allen uit).
Nou 't is goed Harmen, heel goed! Als je zóoveel nog niet voor me overhebt! (Gillende)
Heel goed!! (Luider rumoer.)
Harmen
(bovenuit schreeuwend).
Jelui bent allemachtig onredelijk! Denk je dan dat ik zelf geen | |
[pagina 307]
| |
gevoel heb? Als je me nu allemaal beloven woudt dat je als fatsoenlijke lui d'r buiten zult blijven, dan zou ik - omdat jelui het gemeen vindt, Hansje d'r wel in willen laten, maar... Allen.
Ja, ja, dat spreekt vanzelf, Hansje moet er in! Harmen.
Goed dan, goed! Maar jelui zult dan ook fatsoenlijk d'r buiten blijven niewaar? Den sleutel heb ik hier, zieje, dus wat het kunnen betreft daar mankeert het niet aan. Nou - alsjeblieft terug dan een beetje. Niet omdat ik je niet vertrouw, daarvan niet.... (terwijl Harmen den sleutel in het slot steekt, gaat het volk een weinig achteruit)
maar omdat, zieje... (Hij opent het hek op een kier)
Nou, omdat jij het dan bent, hehehehehehe, maar anders.... (Laat Hansje door.)
Hansje
(wipt naar binnen).
Dat is lief van je, Harmen. (Men hoort van verre, achter de coulissen een vroolijke muziek.)
Ha! ik hoor de muziek al. (Het volk dringt met rumoer tegen het hek aan.)
Harmen
(van binnen dringt er met den rug tegen).
Nee! dat staat je gemeen! dat is misbruik maken van iemands goedheid. Je kunt daar immers opperbest zien. Kijk maar, daar gaat al een vuurpijl de lucht in, zieje nou wel, net alsof d'r bloemen naar beneden komen. En de muziek! wat weerga, die kun je immers ook hooren. Nou, dringt dan zoo niet! Hansje, alla help dan een handje. Wat! Sta jij te lachen! Dat is heel gemeen van je. Eerst je d'r in helpen en dan nog uitlachen toe! Een boer.
Ja, zoo gaat het! Alla jongens, een loopje! Harmen
(wanhopend, al dringend).
Jelui bent lafaards! zóoveel tegen éen!! Als je dringen wilt, ga dan naar het hek van den grooten weg: daar staan er twee om jelui tegen te houden; dat zou fatsoenlijk van jelui wezen, maar hier tegen éen! | |
[pagina 308]
| |
Boeren en boerinnen.
Een, twee, drie - marsch! (Ze stooten het hek open, zoodat Harmen vooruitvliegt en op den grond valt; springen lustig het park binnen, lachend en roepend:)
Ha, bravo! Vooruit maar jongens! Hier Kaatje! Hier Jansje! enz. (en verdwijnen achter de coulissen links.)
| |
Tweede tooneel.
harmen, hansje, otto bright.
De laatste, die mede door het hek is binnengedrongen, blijft eenigszins op den achtergrond staan.
Hansje
(luid lachend).
Arme jongen! Lieve hemel, daar lig je nou! Dat hadt je waarlijk niet verdiend met je liefde voor me. Harmen
(zit op den grond).
Een mooie liefde van jou! Dat blijft maar staan, en helpt me niet eens om ze tegen te houen. Hansje
(lachend).
Maar als je zoo lachen moet! Harmen.
Lachen! je moet niet lachen. Lachen is laf als je geen reden tot lachen hebt. Hansje
(lacht zeer hard).
Harmen.
Je lachen verveelt me. (Opstaande)
Zoodoende zou je me heelemaal gaan vervelen, ziedaar! (haar aanziende)
en.... en... dat wou ik toch niet graag... hehehehehehe. (Hij begint met Hansje mee te lachen; beiden lachen eindelijk zeer luid, waarna ze elkander kluchtig aanzien.)
Hansje.
Nou brave jongen, geef jij me dan maar een arm, en laten we net als de anderen, daarginder bij den vijver een beetje gaan kijken. | |
[pagina 309]
| |
Harmen.
Nee sakkerbleu: rechts uit de flank marsch! zou de majoor zeggen. Wat denk je wel van me? Ik moet op het hek passen; begrijp je dat niet? Nee, dat begrijp je niet, aardig kalfsvleeschachtig stervelingetje die men vrouw noemt, hê? (Op Hansje wijzend)
Dat zou wat moois zijn om een post te bewaken, zoo'n rok! Marsch, klein vrouwelijk duiveltje, marsch! - Je even in de boutjes pakken? Hehehehehe dat is wat anders; (hij wil haar omhelzen)
Maar van mijn post gaan, nooit! Hansje
(aan zijne omhelzing ontsnappend).
Gelukkig dat een vrouw geen hek is. Maar ik vind je naar, vervelend; náar hoor je, náar! (loopt heen.)
Harmen
(wil haar na, doch wordt door Otto bij den arm weerhouden).
Otto
(met Engelsch accent).
My frind. Harmen.
Hê, vrind? Je doet me schrikken! Maar zieje, vrind of geen vrind, dat gaat hier wat al te graveelig. Dat hek staat open, maar eigenlijk is het gesloten, versta-je!? Otto.
Ik zal gaarne zoo aanstonds dat hek weer uitgaan. Alleen, ik heb you what te vraag. Harmen.
Jawel, oui mesjeu, ga jij je gang maar; ik versta je best. Maar als ik vragen mag, wie heb ik 't plezier van - ne...? Otto.
Mijn naam is Bright. Yesterday ben ik uit Amerika in Holland aangekomen; en... Harmen.
Ah zoo, ben jij d'r een van - die de katoen 'en tijd lang zoo duur maakten, zal ik maar zeggen? Dat is geen recommandatie hoorje? | |
[pagina 310]
| |
Otto
(geeft hem een stuk geld).
Misschien zal dit beter recommandation zijn. Ik whil maar weinig van you wete my frind. Je zoudt mij met een paar woorden zeer verplichten. Deez avond kom ik met de diligence in this dorp, en hoor dat een trouwfeest wordt gevierd, van een sir Wilvelde met een miss Berthold, en... Harmen.
Non mesjeu, da's abuis hoorje; die je dat gezeit heeft die had het naatje van de kous ook niet beet. De majoor is wel kort van stof, maar zóo gauw! Nee man, trouwen na drie dagen verkeering dat doen we hier niet te lande. Otto.
Dan toch een engagements-festival van een sir Wilvelde... Harmen.
Van Wilsveld om je te dienen. Otto.
Van sir Van Wilsveld, met een miss Berthold! Harmen.
Dat is te zeggen... mis... mis? Nee man, met juffrouw Laura Berthold. Ken je ze mogelijk van vroeger? Ze zeggen... Otto
(ziet hem scherp aan).
Ze zeggen...? Harmen.
Je kijkt me óok al zoo leelijk aan. Als je tegenwoordig maar even van die familie zegt: ze zeggen, dan trekt de heele wereld - eigen of vreemd - een gezicht als sinjeur de duivel. Otto
(scherp).
Ze zeggen...!? Harmen.
Nou ja, de luitenant zeit, dat ze 'en engel is, en dat is ze ook. Toen ik haar gisteren in 't dorp tegenkwam, en den hoed afnam, toen zei ze: Dag Harmen! - Zachtzinnig, vriendelijk; en een snoetje...! Otto.
Heeft zij een moeder? | |
[pagina 311]
| |
Harmen.
Watblief! Ze zou geen moeder hebben! Welzeker, de ouwe mevrouw. Otto
(eenigszins getroffen).
Zij woont in het dorp niewaar? Harmen.
Jawel, het tweede huis aan dezen kant, waar die groote kastanje over de schutting van den tuin hangt. Otto.
Zóo! Maar dezen avond is zij hier? Harmen.
Ja! wis en drie! En dat zal van avond nog wel een kuitenflikkertje mee maken óok! Geen wonder dat zoo'n oudje plezier heeft als er zoo wat opruiming komt: nommer éen van de twee. (Otto onaangenaam getroffen, houdt zich in. Harmen vervolgt)
Maar die andere juffrouw... Otto
(ziet met vorschend gelaat in het rond).
Die andere juffrouw? Harmen
(treedt achteruit.)
Ja maar, je kijkt me zoo raar in de rondte. Ik begrijp me eigenlijk niet waarom jij - met je permissie - me hier komt ophouen? Zeg, wát ben je eigenlijk van je handwerk, hê? Otto
(stopt hem nogmaals een geldstuk in de hand).
Een katoenkooper misschien. Die andere juffrouw? Harmen.
Nou wat die oudste juffer betreft, praatjes zijn praatjes, en van dien rijenden artillerist wil ik niet spreken, maar dat ze een stootkant aan d'r japon heeft, dat verzeker ik je. Bats hoor! ontevreeje mameur! ik heb er genoeg van. Otto.
Zij is óok hier? | |
[pagina 312]
| |
Harmen.
Nee! waratje niet! Ze gaat zelden van honk, en, zuur ziet ze - zuur! (Geheimzinnig)
Weet je wat Hansje me zei - dat was gisteren - dat ze eigenlijk een ingekankerden haat heeft aan al wat een baard draagt! - Nee, dat heeft juffrouw Laura niet, die is.... Otto.
Die is...? Harmen.
In een woord die is het liefje van den luitenant; en menheer Baks, die haar vroeger onder den hoed keek, je kunt begrijpen dat ie nou net precies rondloopt als een haan zonder staart; anders een best mensch! Otto.
Zoo. Harmen.
Ja, dat zal waar wezen. Ik en 'en ander we zouwen jaloersch zijn, maar hij - hij verheugt zich in juffrouw Laura's geluk. (Links achter de coulissen wijzena)
Zie je - daar, bij die brandende pekton, daar gaat ie juist met de ouwe mevrouw aan z'n arm. Ja, voor die menschen is ie 'en engel; hij onderhoudt ze, om zoo te spreken heelemaal. Otto.
What! hij die niets bezit! Harmen.
M'nheer Baks niets bezitten! Mooie grap! Zeggen ze dat in Amerika? Otto
(wendt zich af).
Ik meen... of die oude dame niets bezit? Harmen.
Nee, die onderhoudt ie met de dochters erbij. Otto
(snel).
Je liegt! Harmen
(verschrikt).
Nou, dan doe ik het in commissie. De menschen praten dikwijls | |
[pagina 313]
| |
zooveel, zonder dat je precies het rechte hoort. Maar éen ding is zeker, namelijk: dat de oude menheer Berthold van verdriet is gestorven, over een gemeen sujet van een zoon die hem bestal, die een valsche speler was, en als soldaat bij de Japanneezen in de Oost of West - daar wil ik afwezen - heeft dienst genomen. Otto.
Ellendeling! Harmen
(ontsteld).
Hê!!! Otto.
Ik zeg dat was een ellendeling! (Somwijlen - als vreest hij dat iemand hem zal opmerken - ziet hij in het rond.)
Harmen.
Nou dat zeit 'et heele dorp. - Maar wat kijk je toch raar in de rondte? Als ik je zoo zie gluren, dan... dan... je moet me niet kwalijk nemen - ik ben ijselijk goed van vertrouwen, dat is waar, maar gek ben ik in 't geheel niet... Als je soms een dief of stille-verklikker bent, dan verzoek ik je om ons van avond alsjeblief ons plezier niet te benemen, dat zou den majoor ijselijk hinderen. Je begint me zoo wonder Koeterwaalsch uit de oogen te zien... en... (wijst naar het hek)
als je me nou éen plezier wilt doen dan moest je, hê... zoo goed zijn om...? Otto.
Lafaard! Waarvoor zie je me aan? Maar je hebt gelijk. Het verwondert je dat een vreemdeling naar personen vraagt, die hem geen belangstelling kunnen inboezemen. Luister: (zacht)
Ik heb een oude schuld met die menschen te vereffenen, een schuld van vroeger jaren, en... Harmen.
A zoo! Otto.
En zoek nu maar een gunstig oogenblik om... (verandert van toon)
Kun je zwijgen?... Harmen.
Heelemaal zwijgen...? | |
[pagina 314]
| |
Otto
(laat hem eene beurs zien).
Wanneer ik je dit tot belooning verzeker? Harmen.
Zooveel dagen als je wilt, met de nachten er bij. (Muziek van verre, straks hoort men de canonnades van een vuurwerk. Intusschen schrijft Otto in eene zakporfeuille; scheurt het blad er uit, en vouwt het. Harmen ziet naar de zij van het vuurwerk.)
Harmen.
Ze beginnen vroolijk te worden. Hoor eens, en donderpotjes ook. Een mooi licht van verre. - Kijk, kijk, daar staat ze, daarginder in dat licht. Otto.
Wie? Harmen.
Wel juffrouw Laura, aan den arm van menheer Eduard. Otto
(ziet naar de aangeduide plaats).
Zij! Het kind van dertien jaren! Harmen
(lacht).
Nog al 'en aardig kindje van dertien jaren! achttien meen je - Zie, ze komen dezen weg af. Otto
(geeft hem haastig het briefje).
Hier, neem aan! Je zult het haar overhandigen; maar zwijgen! Versta je! Morgen avond, juist op dit uur, kun je de belooning ontvangen. Harmen.
En dus... se...? Otto.
Je geeft haar het briefje in alle stilte, en zegt aan niemand what daarvan.... | |
[pagina 315]
| |
Harmen.
Nou dat beloof ik je, op m'n woord van eer, en dat geef ik niet licht. (Otto gaat naar den achtergrond; staart in de richting van waar Laura en Eduard naderen, en verdwijnt buiten het hek.)
| |
Vierde tooneel.
eduard, laura, harmen.
Eduard
(tot Harmen).
Wat doe jij hier? Harmen
(onderdanig).
Op het hek passen, om je te dienen luitenant. Eduard.
Daar dien je niemand mee. Contrarie! Het volk is van alle zijden het park binnengekomen; en het heeft gelijk. Ga jij maar kijken ook! Harmen.
Och kom luitenant. (Trekt Laura aan haar japon)
Juffrouw Laura. Eduard.
Wat wil je? Harmen.
Niets luitenant; niets niemendal. (Zacht als voren)
Pstt, hum! Laura.
Hadt je me iets te zeggen vrind? Harmen
(zoekt tevergeefs haar het briefje te geven).
Te zeggen... nee nee. Maar... re.. | |
[pagina 316]
| |
Eduard
(gebiedend).
Ga naar de overzij van den vijver; misschien kun je daar met dienen behulpzaam zijn. (Harmen trekt de schouders op, en vertrekt schoorvoetend, telkens omziende.)
| |
Vijfde tooneel.
eduard en laura.
Nemen plaats op eene bank voor het prieel. Later baks, die hen van verre bespiedt.
Eduard.
Mijn engel, eindelijk eens alleen! Laura
(vlijt zich aan zijne borst. Met gevoel).
Mijn lieve Eduard! Eduard
(drukt haar aan zijn hart).
O Laura, herhaal mij dat woord, wat klinkt het zoet beste Laura! Laura
(de oogen tot hem opslaande, met verrukking).
Mijn vriend, mijn lieve vriend! Eduard.
Ja, je vriend, je vriend voor eeuwig! Maar toch! ons gevoel staat hooger Laura; wij beminnen elkander. Sinds weinige dagen weten we wat dat zeggen wil te beminnen niewaar? O! ik had nooit gedacht dat de liefde zoo onbaatzuchtig was, want ja, je gelukkig te maken, dát is mijn grootste, mijn eenige wensch! En dan, zal Laura dan ook met haar Eduard gelukkig zijn? Laura
(legt de hand op zijn schouder).
Mijn lieve, hoe kun je dat vragen! (Muziek van verre achter de coulissen; vooral zeer zacht.)Ga naar voetnoot(*)
| |
[pagina 317]
| |
Eduard.
Nee, ik vraag je niets, mijn lieve kind; ik weet wel dat je het zijn zult: ja, want mijn adem zal de koude lucht verwarmen die je verkleumen kon, en mijn hand zou dat lief gezichtje beschutten willen voor de hitte der zomerzon. Ja Laura! - Maar... Laura.
Maar..? Eduard.
Je kent de wereld niet Laura. Zij is boos. - Ja, somwijlen, zelfs wanneer je zweeft in den hemel der reinste zaligheid, tracht zij je boosaardig te bewijzen dat je ongelukkig bent; en dan, - indien men twijfelt.... Laura.
Eduard, ik begrijp je niet. Hoe! ik zou gelooven moeten ongelukkig te zijn wanneer ik je mijn lieve Eduard mag noemen? Eduard.
Engel! nee nee! Aan Eduards liefde en trouw zal Laura nooit twijfelen! En Laura's trouw...? (Snel)
Maar immers die staat vast, onwankelbaar vast als een rots in de zee. (Hij legt de beide handen op hare schouders; ziet haar in de oogen)
O blauwe reine hemel waar ik in lees; mijn aangebeden kind! Mijn lieve kleine vrouwtje! Laura.
Ja Eduard, je lieve kleine vrouwtje. Eduard.
Maar dat scheiden! Als ik zwerven zal op de breede zeeën van strand tot strand, zul je dan óok gelukkig zijn, mijn eenig kleinood? Laura.
Ja, want dan zal ik aan je denken, en naar je verlangen, altijd naar je verlangen Eduard. Eduard
(omvat haar).
En als je dan hoort van een bloedigen oorlog in verre streken, en in verbeelding de kris van den kleurling ziet gericht op mijn borst? | |
[pagina 318]
| |
Laura.
Dan zal ik aan den sterken arm denken die mij nu omvat, en ik zal hem de kris zien wegslaan uit de hand van dien woestaard, en ik zal mijn Eduard toejuichen. Ja, mijn alles! Eduard
(somber).
Maar als toch die dolk... of een woedende storm...? Laura
(snel).
Nee, nee! dat zal en mag niet gebeuren! God zal je beschermen Eduard; dat wil ik bidden, dàt gelooven en hopen, mijn lieve vriend! Eduard
(sluit haar vaster aan zijn hart).
O engel op aarde mij van God gegeven! En zal ik je liefhebben - ik? Ja, voor eeuwig! dat zweer ik je! Laura.
De schoone melodie die ons van verre in de ooren klinkt zal mijn geheugen niet ontgaan; zij is gewijd door dezen stond mijn Eduard. (Snel opziende)
Maar, laat ons nu gaan. Men zal ons gemist hebben, en wachten misschien. Eduard.
Ja kom dan Laura, kom! - O avond vol reine zaligheid! (Al spoedig na het eindigen van dit tooneel zwijgt de muziek, doch niet dan nadat de melodie is geëindigd.)
| |
Zesde tooneel.
eduard, laura, baks.
Baks
(die hen te gemoet komt).
Wees niet toornig op mij mijnheer Van Wilsveld, lieve zuster, dat ik uw onderhoud voor een oogenblik kom storen. Ik zag u van verre, door het geboomte, hier met u beiden alleen, en ziet, toen voelde ik het oogenblik gekomen, om u te zeggen waartoe mij tot nu toe de kracht ontbrak; - maar 'tgeen ik reeds toonen wilde met mijn tegenwoordigheid op dit... verlovingsfeest... Eduard
(bewogen).
Mijnheer Baks! | |
[pagina 319]
| |
Baks
(bewogen).
O noem mij Casper, eenvoudig Casper. Immers u zult de echtvriend van mijn lieve zuster zijn. (Hij drukt de hand voor de oogen.)
Laura.
Goede broeder, je verheugt je zoo innig in mijn geluk niewaar? Zie, en nu ben ik gelukkig Casper. Baks
(ziet haar aan).
Zoo, mijn kind, ben je dat in waarheid? Ja ik zie het! En dat kan niet anders; waar Laura naar waarde wordt geschat, daar zal een paradijs voor haar voeten bloeien. (Tot Eduard)
Broeder! Vergun mij u zóo en niet anders te noemen - ik wilde u (hij drukt weer de hand voor de oogen)
gelukwenschen uit den diepsten grond van mijn hart. 't Is een parel die u zal toebehooren. O, blijf dat kleinood waardeeren, altijd zooals nu! U bent jonger dan ik, en de ervaring heeft mij veel, smartelijk veel geleerd. Sta mij dus toe, u een enkel woord te zeggen in het belang van mijn dierbare lieve zuster. Broeder, een droeve geschiedenis is er aan het huis van mijn brave trouwe pleegmoeder verbonden. Eduard.
Ik ben er mee bekend mijnheer Casper. Baks.
De wereld heeft er helaas, maar al te dikwijls haar moordend venijn uit gezogen. (Zachter)
Och geloof het dus niet, wanneer er op anderen toon van uw Laura wordt gesproken dan zóo als zij verdient, die reine onschuld, die blanke lelie! Luister naar geen stemmen van buiten, maar lees in haar blik, en vertrouw alleen uw oogen, uw oogen geheel alleen. Laura.
Casper, waartoe? Baks
(drukt de hand voor de oogen. Iets zachter).
Laura het geldt je huwelijksheil. Besef je dan niet dat er venijn is te zuigen uit de liefde die ik je toedroeg en die men zeide dat door Laura werd beantwoord. Maar genoeg, genoeg mijn zuster, mijn broeder. God zegene u! | |
[pagina 320]
| |
Laura en Eduard.
Casper! Baks
(kalm).
Dank, dank! Gaat nu, gaat! Men zal je missen. Ik blijf hier eenige oogenblikken alleen. (Droevig)
Mij... mij mist niemand op de wereld! Laura
(in 't heengaan).
Arme broeder! (Eduard en Laura vertrekken.)
| |
Zevende tooneel.
baks, daarna harmen en hansje.
Baks
(ziet Eduard en Laura na; blijft een oogenblik in gepeins op den voorgrond staan; roept dan links tusschen de 1ste coulisse).
Hei, pst! hei! Harmen
(een weinig beschonken - doch slechts nu en dan even waggelend - met Hansje aan den arm. - Tot Baks).
Meen uwe mij, menheer Baks? Ikke en Hansje we kuiëren zoo'n beetje; daar doet een mensch geen kwaad aan. Maar ik zeg tegen d'r, dat briefje lezen dat doe je niet; dat gaat je niemendal aan! Ik zelf, zeg ik, heb het niet gelezen, want als iemand z'n woord van eer geeft, dan houdt ie z'n mond, al kwam z'n eigen vrouws vader of de keizer van Moscou in eigen persoon. Hansje.
Kom, ik weet niet wat je bazelt; je hebt te diep in 't glaasje gekeken. Harmen.
Ik - nee dat weet je wel beter, klein pijpenpeutertje; een glas heb ik heelemaal niet gezien. De majoor zei: Harmen help de dames eens inschenken zeidie; en dat heb ik gedaan, en toen ik dat gedaan had, toen heb ik een leege flesch die bij abuis nog vol was | |
[pagina 321]
| |
aan m'n mond gezet, en later in de sloot gesmeten; zieje (lachend)
omdat ze d'r niet over vallen zouden. Wijn smaakt toch beter als bier hê! Maar, als je denkt dat ik dronken ben, dan ben jij zelf ook dronken, hoorje. Ja ik zie je heel best, ojé, net zoo goed als anders; en dat is menheer Baks. Leve menheer Baks, aldat ie leelijk is als de nacht! Hansje.
Stil toch, ezel! Harmen.
Wát stil! Leve menheer Baks, zeg ik, die heeft me straks die abuize leege flesch zelf bij abuis gegeven, en gezeid: jij zult ook wel een mondjevol lusten. Leve menheer Baks! Baks.
Man, je bent dronken. Harmen
(wijst op Hansje).
Kom dat zeit zij ook! Maar ik weet weerga's goed wat ik doe! (Slaat Baks op den schouder)
Jij bent een goeje kerel, hoorje, dat zeit Dirk uit De Postwagen ook; 'en heele fideele, leelijke rojale kerel! 't Spijt me voor je van de jonge juffrouw; op m'n woord van eer; en wat die ander van d'r hebben wil dat weet ik niet, en dat gaat me ook niet aan, dat kan me niemendal schelen, niet zóoveel zieje; en dat briefje, dat kan me ook niemendal schelen; maar m'n mond houen zal ik, daar heeft ie m'n woord van eer op, en dat geef ik niet licht. Baks.
De man die hier straks in het park wilde dringen, en dien jij weer zoo ferm buiten het hek hebt gejaagd, die gaf je een briefje, is het zoo niet? Harmen.
Ja.... ik heb hem behoorlijk d'r buiten gewerkt, dat beloof ik je; ze zullen Harmen niet krijgen! Baks.
Een briefje voor juffrouw Laura Berthold niewaar? Ik zag dien man toevallig; een leelijk gezicht! | |
[pagina 322]
| |
Harmen.
De duivel in eigen persoon. Hansje.
Och Harmen, wees stil. Harmen.
Net zoolang als ik er plezier in heb, hehehehehe. (Hij pakt haar)
Maar lezen zul je het niet - Nee kleine kleuter, met je bloedrooje kralen om.... ja die zie ik óok best; nee, lezen zul je het niet. Hansje.
Nou, ik begrijp er niets van; maar ik vind je raar en vervelend, en, als je nóg eens zoo draaierig bent dan laat ik je loopen, hoorje. Piet heeft nog altijd zin in me. Harmen.
Begin niet zoo sikkeneurig Hansje, dat is niet plezierig als je in zoo'n opgemonterde stemming bent als ik. Maar laten lezen, nee! ofschoon ie eigenlijk alleen heeft gezegd: zwijgen! verstaje? dat zijn z'n eigen lichamelijke woorden, zwijgen! Baks.
Harmen je verkeert buiten je schuld, en ook buiten de mijne, want ik meende waarlijk dat die flesch bijna leeg was... Harmen.
Vol man! tot aan den hals toe vol! Baks.
Buiten je schuld verkeer je in een opgewonden toestand, en zoudt dingen kunnen doen die je in de grootste ongelegenheid konden brengen. Van een wild vreemde - wiens uiterlijk niet veel goeds zegt, neem je een briefje aan om het aan de beminde van mijnheer Eduard, een zee-officier die de zoon van je meester is, te overhandigen. Harmen bedenk eens.... Harmen
(beteuterd).
Zeg, je moet me niet draaierig maken. Je bent waarachtig een | |
[pagina 323]
| |
beste leelijke rojale kerel, op m'n woord van eer, maar als menheer Eduard begint, dan is ie dolks en sabels, en ik zou om de dood niet willen dat... Hansje waar ben je? Als jij de goedheid woudt hebben hê, om dat briefje... hê? Hier is het; zie, 't is een onooglijk briefje, niet eens toegelakt; op z'n Amerikaansch, - in de katoen, zieje. - Als jij het haar gaf, hê? Maar, zonder een woord te spreken, want, als d'r iets van uitlekte, dan verstootte ik je, net als de man van Genoveva op den muur in De Postwagen. Ja dat dee ik; en anders deelen we, zieje, en dan zullen we d'r samen morgen avond 'en leege flesch voor drinken, en.... Baks.
Harmen, het spijt me dat je als man niet ferm genoeg bent om, zelfs na het gebruik van een enkel glas wijn... Harmen.
Geen glas man! geen glas! Baks.
Ik meen, dat je niet zoo verstandig bent om te begrijpen dat misschien het welzijn van twee menschen van de bezorging van dat briefje afhangt. Misschien is de inhoud van een aard, dat het overhandigen ervan een misdaad wordt; misschien.... Harmen
(angstig).
En misschien... misschien is 't niemendal, hê? Baks.
Het geluk van juffrouw Laura en den zoon van je meester, ligt mij na aan het hart, en ik verwacht van Harmen, dat hij als een braaf man en trouw dienaar zal handelen. Jij moet weten Harmen, of de inhoud van dat briefje gepast is of niet. Als je dronken waart dan zou ik zóo niet spreken, maar ofschoon je wat vroolijk bent, je hebt toch gezonde hersens niewaar? Harmen.
Nou, daar mot je om kommen! Present hoor! Baks.
Welnu, zie onheilen te voorkomen. | |
[pagina 324]
| |
Harmen.
Jawel precies! Maar zwijgen, op m'n woord van eer! Baks.
Lees eerst het briefje. Wanneer de luitenant... Harmen
(angstig).
Jawel - weetje - maar... (hij neemt het briefje)
Als ik dan toch zwijgen moet - op m'n woord van eer... En - hij had zoo'n groote zwarte baard hê? Hansje.
Als de majoor je eens wegjoeg Harmen! Mijnheer Baks heeft gelijk. Baks.
En de luitenant! Hij zou woedend kunnen worden. Harmen.
Ja, wat het kunnen aanbelangt; hier heb ik het briefje; en lezen kan ik het zoo goed als een professor. (Het briefje inziende)
Maar die letters dansen alsof ze duizelig zijn; en dan Amerikaanschpotlood-geschreven-schrift; daar zijn wij, Hansje en ik, op de school niet bij grootgebracht. Nee, dat is Hottentotsch. (Lezend)
Mejufjuf... zie die letters draaien je telkens den nek toe; da's bespottelijk; zie, bespottelijk! Baks.
Man, de zaak is ernstig, hoog ernstig! Harmen.
Ernstig, jawel, jou geloof ik; jij bent een fideele leelijke rojale vent, hoorje. Staat er wat ernstigs in? Jij kunt óok zwijgen hê? En m'n marmotje net zoowel? Nou zeg, wat staat er dan? maar je mot 'em op den kop houen, want die letters dansen ten onderste boven. (Baks wil hem het briefje afnemen)
Nee! uit m'n vingers geef ik het niet; nee! Baks
(leest, Hansje ziet er mede in).
Mejuffrouw!
Ik heb geen vrede aleer ik met de weduwe van uw vader, een | |
[pagina 325]
| |
belangrijke eereschuld heb vereffend. Alleen aan u kan ik mij vooralsnog verklaren. Ik bid u om een onderhoud. Morgen avond ten 9 uren hoop ik u in uw moeders tuin te vinden. Slechts de brenger dezer regelen kan iets vermoeden van 'tgeen ik u bij dezen verzoek. Vertrouw hem uw antwoord, indien gij een ander uur wenscht; hij schijnt een eerlijk man te zijn. De zaak is van het grootste belang. Harmen
(heft het briefje omhoog).
Zie je wel: een eerlijk man! en al soezelt hij wat, hij zal het briefje nu ook zelf aan juffrouw Laura geven. (Tot Baks)
En jij, je bent waarachtig een brave leelijke rojale kerel, maar je kunt op m'n woord van eer, soms zoo'n gemeen bakkes zetten.... Hansje.
Harmen, Harmen! ben je razend! Och menheer Baks, neem het hem toch niet kwalijk? (Men hoort van verre muziek. - Een marsch.)
Harmen.
Och kom m'n doppertje! (tot Baks)
Dat nemen wij mekaar niet kwalijk, is 't wel? Maar als je nu denkt dat ik dronken ben.... (Hij draait zich om)
Voorwaarts, rechts uit de flank, mar... Jandorie! daar komen ze aan! Zijn ze dat niet allemaal, zeg? Ja, jawel. De muzikanten voorop, en de ma-ma-joor - Zeg - hou me een beetje vast Hansje. Maar nee, als de ma-joor me ziet - Mar-s-ch! (Hij loopt zoo snel mogelijk naar het hek en posteert er zich voor, met de hand aan den hoed. Hansje trekt zich terug).
| |
Achtste tooneel.De vorigen, de majoor, mevrouw berthold, eduard, laura, heeren, dames, boeren, boerinnen, muzikanten.
De muzikanten - in blauwe jassen - gaan voorop, gevolgd door den majoor gearmd met mevrouw Berthold; Eduard gearmd met Laura; verder de heeren en dames, paar aan paar achter elkander. De boeren en boerinnen verspreiden zich op den achtergrond. - Terwijl de stoet van de linkerzijde opkomt en langs het hek op den achtergrond marcheert, commandeert de majoor met opgeheven stok.
Majoor.
Met de rotte rechts, rechts om! - Voorwaarts, marsch! (Mid-
| |
[pagina 326]
| |
den op het tooneel gekomen)
Rechts uit de flank! rechts om! Marsch! (Wanneer de muzikanten tot aan de zijcoulissen ter linkerzij zijn gekomen, schreeuwt de majoor)
Halt! front! (Zoodra de muziek zwijgt, treedt hij naar voren. Lachend)
Hahaha, dat is de eerste militaire manoeuvre met dames die ik gecommandeerd heb. Hier aan het achterhek bij de oranjerie moeten we halt maken mevrouw. Je ziet wel aan die kleine verlichting en aan de banken die ik hier plaatsen liet, dat het mijn lievelingsplekje is. Toen ik hier voor 't eerst kwam, zei ik aanstonds: Sakkerbleu wat 'en uitzicht! en ik liet er een prieel zetten. Maar ik dacht ook: Verdord, als mijn lieve ranke Fannytje geleefd had, dan zou ze hier in de ruimte cito een bal champêtre georganiseerd hebben, al had ze ook een boomtak tot cavalier moeten nemen, dat kleine ding! (Tot de muzikanten)
Jelui mannen, op zij een beetje! Zoo, dáar! (Tot den muzikant met de Turksche trom)
Maar jij, je aait over dat ding alsof je bang bent 'em zeer te doen. Wat harder versta je, dat we 'm hooren kunnen, 'en keer of wat extra dat neem ik voor mijn rekening. (Luid)
A la galoppade! (Noodigt mevrouw Berthold.)
Mevrouw Berthold
(hoofdschuddend).
Maar m'n lieve majoor! Majoor.
Wàt bliefje...? Mevrouw Berthold
(luider).
Op mijne jaren...! Majoor.
Jaren! Met je permissie mevrouw, ik ben geen half jaar jonger, en als het er op aankomt dan neem ik de viervoet weer onder me en maak de eerste expeditie de beste mee dat het huilt en kraakt. Met alle respect mevrouw, je stelt je zelf op non-actief, en dat zijn wij militairen niet gewoon. Wij vechten totdat... Maar sakkerbleu, als er zoo'n Luder in 't spel komt, zoo'n pedant chicaneur die je den voet licht, uit pikanterie... uit - uit! - dan.... Ala kerels blaas op! (Noodigt mevrouw Berthold tot den dans.)
Mevrouw Berthold.
Nee waarlijk, ik zal niet dansen. Majoor.
Wàt bliefje? Walsen? (Luid)
La Valse! (Eduard en Laura naderen den majoor.)
| |
[pagina 327]
| |
Laura.
Majoor, mama houdt niet van dansen, zij wil liever... Eduard.
Laat mevrouw Berthold liever wat rusten in het prieel. (Tot mevrouw Berthold)
Ik vrees dat u al wat vermoeid zult zijn lieve mevrouw? Mevrouw Berthold.
O Eduard, je bent wel goed. Ja waarlijk ik ben wat vermoeid. Majoor
(tot mevrouw Berthola).
Neem me niet kwalijk! Vrijheid-Blijheid! (Hij geleidt haar naar het prieel)
A la Valse! (Zacht tot mevrouw Berthold)
Er is een aardigheid in 't zout. Ik houd van aardigheden! Ja, al willen ze den ouden majoor er ook onder hebben, geen nood, hij blijft vroolijk en opgeruimd, en zal ze toonen dat hij nog kras is. Sakkerbleu! à la Valse! (De muzikanten op het tooneel spelen een Wals. Algemeene dans; de verloofden voorop. Inmiddels heeft Baks die terzij van het prieel stond, de aandacht van mevrouw Berthold tot zich getrokken. Terwijl de majoor de maat slaat en de dansenden met de oogen volgt, steekt mevrouw Berthold de hand aan Baks toe, die hij ijlings met zijn beide handen vat, en zóo, haar teeder aanziende, aan hare zijde blijft. - Wanneer de dans is geëindigd staat het jonge paar juist in het midden van het tooneel. Terzelfder tijd heft de majoor den stok en schreeuwt:)
Uit de Oranjerie! (Terstond komen drie bevallig gekleede danseressen met bloemkorfjes in de hand van de linkerzijde op, en dansen een gracieuse pas de trois, terwijl ze bloemen vóor en rondom de jongelieden strooien.)
Majoor
(te midden van den dans en boven de muziek schreeuwena).
Wat zeg je d'r van hé!? Dat heet een zuivere verrassing niewaar? Bravo! bravo! - Je doet het netjes, hoor! Als m'n ranke Fannytje leefde en jelui zoo zag, dan zouwen d'r voetjes gepopeld hebben. Sakkerbleu! (Tot de muzikanten)
Blaas dan beter kerels! Ze moeten je toch hooren kunnen! (schreeuwend, en weer met den stok in de hoogte)
Vuur! - (Op hetzelfde oogenblik wordt het park met Ben-
| |
[pagina 328]
| |
gaalsch vuur verlicht en knallen er eenige geweerschoten)
Nou hoe keur j'em!? Hahahaha! Leven de jongelui! Allen.
Leven de jongelui! Hoerah! Leven de jongelui! (De danseressen staan in eene groep om Laura en Eduard. De muziek zwijgt.)
Eduard
(tot de gasten).
Dank, dank, lieve vrienden! Laura.
Dank, dank! Eduard
(schudt den majoor de hand).
Beste vader! Laura
(geeft hem mede eene hand).
Mijnheer Van Wilsveld! Majoor.
Noem je me majoor, klein kleutertje? papa hoorje, papa! want twee maanden duurt het niet meer, dat verzeker ik je. We zijn wat driftig gebakerd. (Tot de danseressen)
Nou, jelui hebt je prachtig gehouen! (Tot de gasten)
Jawel, van het tooneel uit de stad. Als 't goed zal wezen dan ontziet de majoor niemendal! (Tot de danseressen)
De baas zal zorgen dat je nou in de oranjerie wat voor 't mes krijgt; en als je gefourrageerd hebt, dan brengt Casper je met den mandenwagen weer naar stad. Ingerukt, marsch! (De danseressen nijgen en vertrekken.)
Majoor.
Snaaksch volkje op de beenen! - Komaan vrienden, nu een kleine versterking binnenshuis. Voorwaarts! de muziek weer voorop! Baks
(treedt met een papier in de hand, snel op den majoor toe).
Mijnheer Van Wilsveld, ik aarzel; maar... er ligt mij iets op het hart. Ik heb... Majoor.
Ah! mijnheer Taks, niewaar? Bedoelt u mij....? | |
[pagina 329]
| |
Baks
(luider).
Mijn naam is Baks, mijnheer Van Wilsveld. - Hier op dit heerlijke plekje, onder Gods prachtigen starrenhemel, wilde ik zoo gaarne.... Majoor.
Wàt blief? Wou je muziek? (Tot de muzikanten)
Muziek! Eduard
(zeer luide, terwijl allen nader komen).
Onze vriend schijnt een woord te willen spreken vader. (Tot de muzikanten die beginnen willen)
Geen muziek! Majoor.
Zoo, best! (Tot de muzikanten)
Hoor je dan niet? Muziek! Eduard
(geeft een teeken dat de muzikanten stil zullen zijn; beduidt den majoor even te gaan zitten, en noodigt met een vriendelijk gebaar, Baks uit om te beginnen).
Baks
(met een papier in de hand, reciteert).
I.
Naar 't vaderland hield hij den steven gericht,
En 't blanke duin blonk hem blij in 't gezicht;
Der golven stroom bracht hem aan veilige ree;
Doch, niet voor immer: straks roept weer de zee.
II.
Straks roept weer de zee! - Maar, niet droevig alleen
Bouwt hij weer de golven, met stil geween.
Ginds vond hij een Engel, en bleef ze op de ree,
Bijéen zijn hun zielen, te land - ter zee.
III.
In 't duin roept zij: ‘Ik min u mijn Eduard!’
De zee ruischt weerom: ‘Voor u klopt mijn hart!
Mijn Laura ik voer u naar 't verre strand mee,
Al slaapt ge ook in 't duin, wijl ik wieg op zee.’
| |
[pagina 330]
| |
Majoor
(luid tegen mevrouw Berthold).
Alleraardigst! Maar wat zwak van borst hé? Mevrouw Berthold.
Ik bid u majoor. Baks
(vervolgt).
IV.
Zoo klinkt het: ‘Vergeten zal ik Laura niet!’
Haar eeuwig beminnen? Dàt smeekt mijn lied.
En dan - als haar zucht vliedt naar 't verre oosterstrand,
Dan bidt mede een broeder in 't Moederland!
Eduard.
Casper, beste vriend! Ja, we zullen broeders zijn. Laura.
En ook jij Casper, je zult gelukkig wezen niewaar? O dank, dank (Baks drukt hunne handen, en gaat dan naar mevrouw Berthold die is opgestaan en hem de beide handen geeft.)
Mevrouw Berthold.
Casper, m'n zoon! Majoor
(tot Baks).
Ik maakje mijn compliment mijnheer Taks! Leve mijnheer Taks! Allen.
Leve mijnheer Taks! Leve Baks! Leve Casper! Majoor.
Ja; jelui verzenmakers hebt altijd een schreefje voor. Zoo had ik in 't jaar 30 een oppasser bij 't regiment, een lap van 'en kerel; maar verzenmaken kon ie, zoo hadt je 't nooit beleefd; 't was 'em net hetzelfde of 't op den jenever of op de matigheid was. Enfin! toen ik de Willemsorde in het vuur had verdiend - waar ze me zoo mooi voor beloond hebben! - toen maakte ie 'en gloeiend vers van drie bladzijden lang op ‘moed, beleid en trouw’ en | |
[pagina 331]
| |
's-anderendaags stal ie me drie zeeuwen uit de beurs. In de doos moest ie, dat begrijp je, maar - 'en duivelsch glad vers op den Prins bracht 'em weer in den zadel. (Tot Baks)
Sans comparaison sakkerbleu, dat begrijp je. - Maar straks aan tafel, dan zul je nog wel zoo'n aardigheidje hebben. Ja ja menheer Taks, ik reken er op. Eduard
(gaat op den majoor toe, en zegt hem luid op gedempten toon).
Die vergelijking! Wat hij zei was ernst, hooge ernst. Harmen
(is inmiddels Laura van terzij genaderd; trekt haar aan de japon, en fluistert).
Juffrouw Laura. Laura
(ziet verrast om).
Harmen
(stopt haar het briefje van Bright in de hana).
Dit briefje. Stil! (Legt den vinger op den mond)
hm! hm! (Laura neemt aarzelend het briefje aan en verbergt het.)
Majoor
(die de schouders heeft opgehaald).
Waarom spreekt ie dan ook zoo zacht, als er lui zijn die indertijd de kanonnen hun verzen hoorden reciteeren. (Hij treedt haastig op Baks toe, klopt hem op den schouder)
Als ik wat gezegd heb dat je hindert, pardon hoor! 't Was goed dat vers van je, waarachtig goed hoorje! Maar de ouwe majoor slaat wel eens door; ja, daar kon m'n ranke fijne Fannytje zoo dikwijls een kleur om krijgen. En dat hebben ze aan Oorlog óok ondervonden, toen ze me, sakkerbleu....! Maar dat is tot daaraantoe. Hier is mijn hand kameraad; 't eerste vers dat de oude majoor maakt zal zijn op den dichterlijken broeder-titulair van zijn aanstaande lieve dochter. Leve de dichter! Muziek!! (Er volgen luide bijvalskreten.)
En nu voorwaarts, marsch, naar de bataille waar geen ander bloed stroomt dan het edele druivennat! Alsjeblieft waarde gasten. Mevrouw Berthold, mag ik 't plezier hebben? En-avant Marsch!! (Terwijl de gordijn valt speelt het orkest een geanimeerden marsch, en vertrekt men met vroolijk rumoer, in dezelfde orde als men gekomen is.)
Einde van het tweede bedrijf. |
|