Romantische werken. Deel 4: Boer en edelman, Emma Berthold en De lelie van 's-Gravenhage
(1878)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 231]
| |
Vierde bedrijf.
| |
Eerste tooneel.
oscar, daarna elsje buiten.
Oscar, de mouwen opgestroopt, een zwart linnen voorschoot voor, staat met een boetseerstok in de hand bij het beeldje; beziet het van alle zijden; hurkt er bij neer; werkt met hoofdschudden aan een der plooien van het kleed; staat dan op; treedt achteruit; beschouwt het op grooter en korter afstand; lacht stil met zelfvoldoening.Ga naar voetnoot(1) Een geklop aan de deur wekt hem. IJlings en in verwarring doet hij het voorschoot af, terwijt hij de mouwen neerstroopt. Elsje
(van buiten.)
Jonker! Ik ben het. Oscar
(verrast.)
Elsje! (Gerustgesteld, gaat haastig naar de deur, opent die met een sleutel; laat Elsje binnen.)
| |
Tweede tooneel.
oscar, elsje. (gekleed met eenigszins wijd uitstaanden rok.)
Oscar
(sluit de deur. Verwonderd.)
Komt u me weer bezoeken juffrouw Elsje? Ik had niet gedacht.... | |
[pagina 232]
| |
Elsje
(een weinig verlegen.)
Nee, dat hadt je net niet gedacht jonker; maar zieje, vader zei: om tegen 't vallen van den avond bij den hollen weg te komen, dat mocht niet, en - dat wou ik ook niet, jonker. Oscar
(begrijpt haar niet; bloode.)
Vallen van den avond...? bij den hollen weg? Elsje.
Ja, dat was nu mooi en goed om in een briefje te zetten, maar vader zei... dat kon niet, dat waren... je neemt me niet kwalijk ‘achterommetjes.’ En nu (bedremmeld)
... zou ik maar eens gaan hooren...? Oscar.
Wat! Een briefje? Heb ik een briefje geschreven juffrouw Elsje? Elsje
(verlegen.)
Wel ja jonker. Je hadt me zeker wat te zeggen of te vragen. Oscar
(verward en verlegen.)
Maar dat briefje heb ik u toch niet geschreven. Ik zou mij immers herinneren... Elsje.
Vader heeft het gezegd, en ik heb het gezien ook. Hadt je mij dan niets te zeggen of te vragen jonker? Oscar
(ziet voor zich neer.)
Ik weet wel dat een mensch in den slaap soms brieven schrijft, maar.... (Opziende, snei)
Of ik u iets te zeggen of te vragen had? Ja toch, ja - ik heb den heelen morgen gewenscht dat u hier waart juffrouw Elsje! Elsje.
Zóo! dan is het tóch waar? Oscar
(gaat nadr het beeldje en hurkt er bij neer.)
Zie, - hoe tamelijk goed het werk ook uitviel, hier - achter in | |
[pagina 233]
| |
den rok zit nog een plooi die stijf en onnatuurlijk is... Ik wilde... (Ziet naar Elsje)
Wat bent u mooi juffrouw Elsje. Elsje
(wendt zich bedeesd glimlachend terzij.)
Och! jonker! Oscar
(aarzelend.)
Zoo breed;.. zoo... zoo... heel anders. Elsje
(zich vergenoegd beziende, haastig.)
Komaan, vin-je dat het me goed staat? Ik had er wel wat op tegen, maar vader zei dat het je zeker bevallen zou. (Op het beeldje wijzend)
Kun je dat nog niet wat opronden, zóo...? Oscar.
Ja zie, ik vind u wel mooi juffrouw Elsje, en als het de wensch van uw vader is dan... maar... Elsje.
Maar...? Oscar
(treedt schuchter op haar toe.)
U neemt mij niet kwalijk, maar ik wilde u liever hebben zooals ik u vroeger zag, (wijst op het beeldje)
zóo ziet u; zooals u gister waart, zóo, sluik, dat staat u toch mooier. (Hoort eenig gerucht: ziet angstig rond; loopt naar de deur.)
Elsje.
't Is dan toch ernst; maar zonder die hoepelrok hé? Dacht ik het niet! Wat kan 't mij schelen, ik wil dat vod wel uitdoen ook.... (Ziet rond; wijst op de gordijn)
Ha, daarachter! Oscar
(in de grootste onrust, terwijl er zacht op de deur wordt geklopt.)
Ja ja, dáar; spoedig! Maar ik bid u, blijf er. Men komt mij bezoeken. Wanneer men u zag...! Elsje.
Hé! dat is kluchtig. 'k Zal stil zijn als een muis jonker, als een muis! (Gaat lachend achter de gordijn.)
| |
[pagina 234]
| |
(Oscar schuift de gordijn geheel dicht; snelt naar het beeldje; werpt er een natten doek over; wil den boetseerstoel wegrollen, doch luistert als er geklopt wordt en de stem hoort van Elmire.)
Elmire
(buiten de deur.)
Mag ik binnenkomen? Oscar
(verrast.)
Elmire! (Loopt naar de deur en opent die met den sleutel.)
| |
Derde tooneel.
elsje, (achter de gordijn) oscar, elmire.
(Elmire heeft een zwart kanten shawl om, en zet bij het binnenkomen haar ronden hoed af.)
Elmire.
Bonjour cousin, dat mag nieuwsgierig heeten niewaar? Ik stoor je immers niet in je studies? Oscar
(verlegen.)
O.... Elmire...! Elmire
(werpt haar hoed op een stoel.)
Och kom, is dit nu de oude hermitage? Ik kan er mij niets van herinneren. (Op de gordijn wijzend)
Zit daar de herremiet nog achter? Oscar.
Nee nee... daar is nu niets, niemendal. De hermitage was een hutje van mos. Deze koepel werd geheel nieuw gebouwd, maar omdat hij op dezelfde plaats staat, zegt men nog altijd de hermitage. Elmire
(rondziende.)
Dus is het toch heusch dezelfde plek waar wij als kinderen van zes en zeven jaar zoo dikwijls hebben gespeeld? Mij dunkt ik herinner mij nog dat wij te zamen wilde aardbeien en bramen in het bosch plukten, om die aan den ouden herremiet te gaan | |
[pagina 235]
| |
brengen... zoo'n leelijke pop in een donker kamertje... Boeh! ik was er eigenlijk een beetje bang voor. Oscar
(schichtig, doch met vuur.)
Wil je die pop nog eens zien Elmire? Elmire.
Zien? Bestaat hij dan nog? Oscar.
Nee... ja, wacht! (Haalt uit het kastje onder de schrijftafel haastig een vierkant houten doosje te voorschijn.)
Maar stil bid ik je, spreek er niet van. (Opent de doos. Met verrukking.)
Herken je hem niet? Elmire.
Mijn hemel Oscar, hoe aardig! Ja daar zit ie achter in zijn hokje; dat is ie; ja waarlijk dat is ie! En wie heeft dat gemaakt? (Elsje gluurt nu en dan langs de goraijn in het vertrek.)
Oscar
(verrukt.)
Wel ik, ik heb het gemaakt, nu bijna drie jaar geleden. Al zoo dikwijls had ik hem geteekend zooals hij mij voor den geest stond, maar ik had geen rust voordat ik hem zóo had gemaakt. En, hij is het niewaar? Elmire
(neemt de doos in handen.)
Hoe kunstig, hoe zuiver gedaan! En oom, wat zei oom daar wel van? Oscar
(grijpt naar de doos en neemt haar die af.)
Je weet dat niet! Je hebt daar nooit van gehoord? (Bergt de doos weer haastig in het kastje; nadert Elmire; half fluisterend, gejaagd.)
Elmire, zeg weet je niet meer hoe ik als kind al de prentjes zocht nateteekenen die wij gekleurd of ongekleurd in onze boekjes hadden? Elmire
(nadenkend.)
Nee... | |
[pagina 236]
| |
Oscar.
Niet! Weet je dan ook niet hoe ik van stopverf poppetjes kneedde: Napoleon op St. Helena, en Joost met z'n houten been? Elmire.
Ja Oscar, ja, dat herinner ik mij wel. Eens, omdat jij niet durfde, had ik van de ververs stopverf weggenomen; maar toen ze kwamen en de poppetjes die je er van gemaakt hadt weghaalden, toen wier je boos en hebt ze geschopt. Ja, we hebben toen straf gehad, en ik... ik heb zoo bitter geschreid. Oscar.
Juist, juist! Maar ze wisten niet dat jij nog een heele bonk stopverf hadt bewaard; en daar heb ik toen Hein den doodgraver van gemaakt en de Ruyter. Elmire
(hoofdschuddend.)
Nee Oscar, dat weet ik niet meer; dat zal later geweest zijn toen ik al weg was. Oscar.
Ja dat is wel mogelijk; maar altijd, altijd Elmire, heb ik een onweerstaanbare neiging gehad om aftebeelden wat ik zag of wat mij voor den geest kwam. - Als mijn lieve zachte moeder... (hij zwijgt een oogenblik, Elmire beschouwend, maar vervolgt snel.)
Als mijn lieve moeder mij de blijken van haar ingenomenheid gaf, wanneer ze mijn onvolmaakte schetsen en poppetjes prees, of ze door vreemden bewonderen deed, dan nam mijn vader ook wel den lof aan dien men mij toebracht, doch, telkens en al meer en meer gelastte hij mijn gouverneur toch toetezien dat ik mijn studies voor deze wat kinderachtige liefhebberij, zooals hij zeide, niet zou verwaarloozen. Master Tymwood beloofde!... maar, master Tymwood - een Schot, de zoon van een medailleur - in de omgeving van artisten opgevoed, en een bewonderaar van de beeldende kunst, vertrouwde te veel op mijn vlugheid; liet mij teekenen en boetseeren, en... nu drie jaar geleden werd ik op het admissieexamen te Leiden, voor het bijwonen der academische lessen afgewezen. Elmire
(verrast.)
Afgewezen? Oscar! Dat moet grievend en ontmoedigend voor je geweest zijn. Mij dunkt... | |
[pagina 237]
| |
Oscar.
Nee, ik schaamde mij niet. Master Tymwood had altijd gezegd, dat er in mij een kunstenaar stak, en geen geleerde noch diplomaat. Die afwijzing moest de smeekbrief bij mijn vader zijn. Elmire, van dat oogenblik nam mijn lijden een begin. Mijn vader, over mijn afwijzing diep geschokt, heeft den goeden Tymwood niet meer op 't kasteel willen ontvangen. Het beeldje van den hermiet - waaraan ik in de dagen van mijn examen de laatste hand had gelegd - was verdwenen met al mijn schetsen en wat er meer van mijn kleine kunstwerken bewaard was geworden. (Gejaagd.)
Op den avond van mijn t'huiskomst, zat ik voor het venster en tuurde naar de donkere wolken. - Mijn vader zat dáar. - Mijn lieve moeder dáar, dáar, in haar voltaire met lichtblauwe zijde. - Mijn vader kwam voor mij staan. Ik was op den weg om zijn levensgeluk te verwoesten, zoo sprak hij. Ik moest beseffen dat ik zijn eenig kind, zijn eenige zoon, de stamhouder van zijn geslacht was. Oscar, zijn Oscar, had hem bedrogen. Tegen het uitdrukkelijkst bevel had hij zijn studies verwaarloosd, en zich met beuzelingen onledig gehouden. Daar was het nu bekend, door het gansche land! dat de zoon van den baron Van Heidenhoeve een... De woorden wilden hem niet van de lippen. Maar hij greep mijn hand, en zei met een vreeselijken nadruk: dat ik edelman was; dat ik de schande moest uitwisschen; de studies die de diplomatieke loopbaan voorafgingen, moest ik aangrijpen als de krijger het zwaard tot den strijd, met moed en vastheid van wil; en toen... toen gelastte hij mij om voor nu en altijd mijn lievelingswerk te staken... en... Maar daar lag ik aan zijne borst; ik bad, ik smeekte hem het schoone pad der kunst te mogen betreden; ik bad hem... Wát ik zeide weet ik niet meer... en wat mijn vader zeide weet ik ook niet meer. Ik geloof niet dat hij veel gezegd heeft; maar zijn blik toen hij ijlings de kamer verliet, dien blik vergeet ik nooit. (Schier weenend)
En dáar, dáar in den blauwen stoel zat mijn lieve moeder te schreien! (Eensklaps opziende naar Elmire die hem met een traan in de oogen vol deernis aanziet)
Dat is schoon!... dat is... Elmire
(opziende, verrast.)
Schoon...? Wat? (Haastig)
Je lieve moeder, Oscar. En toen...? Oscar
(zich bezinnend.)
Toen...? toen heb ik hand in hand gezeten met die lieve bleeke moeder die te spoedig sterven zou! En ze sprak met haar zoete stem: Oscar, al moet het je strijd kosten mijn jongen, weerstreefje | |
[pagina 238]
| |
vader niet. (Treurig)
Dat heeft ze gezegd, en drie maanden later lei ze het hoofd voor altijd te slapen. Maar, o! bij den laatsten handdruk heeft ze nog gefluisterd: Oscar, lieve Oscar, ik had je zoo gaarne gelukkig gezien. - Gelukkig! - O die onverstandige engelachtige moeder! En Elmire... ze gaf me een sleutel, onder haar hoofdkussen verborgen, en wees mij op haar boudoir. Dáar, in een kast had zij mijn schatten bewaard, mijn schetsen en beeldjes! O dat ze sterven moest, die engelachtige, die onverstandige moeder! Elmire.
Het is mij alsof ik ze nog voor mij zie, de goede tante met dat zacht blauwe oog, dat vriendelijk lachje! (Snel)
Maar Oscar, je vader? Oscar.
Ik heb den strijd dien hij eischte begonnen. Ik heb dagen en nachten, nijdige en domme hoeken geteekend, zonder ze een schooneren vorm te kunnen geven. Ik heb duizenden onbekende Xn gezocht, maar de X voor mijn zoekenden geest niet gevonden. Ik heb doode talen geleerd en classieken gelezen, alleen om hen te benijden die aan de eeuwig schoone gedachten der oudheid nieuw leven kunnen schenken op doek of in marmer. Ik heb van Rome's recht gehoord, slechts droomend van Rome's kunsttrezoren.... O Elmire! Elmire.
En je moest telkens uit dien droom ontwaken om te gevoelen dat je gedroomd hadt goede Oscar. Oscar
(snel.)
Noem mij niet goed. (Angstig.)
Ik ben een schuldige, een meineedige! Doch jij zult het begrijpen, want Gods schoone schepping speelt je niet slechts in het oog maar prent zich ook vast in je ziel. - (Gejaaga)
Ginds in de academiestad ontmoette ik een knaap. Hij was een vriend van onzen grooten Roijer. Wat wilt ge, die edele kunstlievende jongen werd mijn Mephisto; met hem sleet ik uren vol verrukking in de beeldenzaal van het Leidsch museum. Aan zijne zijde bezocht ik het atelier van den beroemden Amsterdammer. Met hem bezag ik de prachtigste werken der beeldende kunsten in IJ- en hofstad. Naast hem heeft een traan in mijn oog gefonkeld, toen ik dat marmeren, neen! dat levende beeldje beschouwde boven Tollens' graf. - En... je begrijpt het Elmire, als met geweld ontwaakte in mij wat slechts had gesluimerd. Ja | |
[pagina 239]
| |
ik studeerde, en deed mijn examens tot nu toe goed, maar óok, ik teekende weder, soms tot in den vroegen morgen; ik boetseerde in klei, - jij veroordeelt me niet, jij verstaat dat, niewaar? En, - hier gekomen, zeker dat niemand mij op mijn dringend verzoek, ter wille van mijn studies zou storen, wierp ik gedurig de boeken terzij en... Elmire
(ziet hem eenigszins schuchter aan.)
En je naamt ook hier den boetseerstok ter hand? Oscar
(angstig verrast.)
Hoe! je weet dat! Ik bid, ik bezweer je! Zeg - papa weet dat immers niet? Kon hij vermoeden... Elmire.
Nee Oscar, ik geloof het niet. (Aarzelend)
Maar ik... door anderen wist ik dat je een beeldje gemaakt hadt, en... Oscar
(verheugd.)
O! en nu je alles weet, nu veroordeel jij me niet Elmire? - Nee, jij verstaat, jij begrijpt het! En je wilt het beeldje zien...? Ja ja, het is goed geslaagd! alleen dat schoone oog moest meer spreken! (Elsje gluurt opnieuw door een reet der gordijn.)
Elmire
(met heimelijk vermoeden dat Oscar háar bedoelt.)
Oscar. Oscar.
Die schoone taille had nog slanker moeten zijn. Elmire
(als voren.)
Oscar! Oscar.
Je moet begrijpen dat het maar een herinnering is. Ik zag dat schoongevormde boerenkind, (Elmire ontstell vluchtig zonder dat Oscar het bemerkt)
op den dorpel van haar vaders woning toen ze aan een arme haar aalmoes gaf. Het beeld der menschlievendheid, Elmire! (Hij gaat naar het beeldje en ontdoet het van den doek.)
| |
[pagina 240]
| |
Wacht! ik moet voorzichtig zijn; het beschadigt zoo licht. Zie, dat is niet volmaakt; nee,.. maar tóch, niewaar... (Houdt eensklaps op met spreken; ziet Elmire strak aan, die half droefgeestig half bewonderend naar het beeldje tuurt)
Elmire! blijf zoo eens staan. - O! er is nog een andere liefde. Ja, zóo zie ik haar weer, mijn lieve moeder...! ‘Oscar ik had je zoo gaarne gelukkig gezien!’ dát waren die laatste woorden. - (Plechtig)
Moederliefde! Een engel wil ik scheppen, zóo, zóo - en de tijd moet komen dat ik dien engel zal houwen in marmer! - O, moeder, moeder! | |
Vierde tooneel.De vorigen, de baron.
(De baron vertoont zich in de opengebleven deur; blijft op den achtergrond staan. Elmire hem bemerkend, loopt naar hem toe, doch werpt in het voorbijgaan haar zwart kanten shawl over het beeldje. Oscar staat als versteend.)
Elmire
(vleiend, verward.)
Lieve oom, u hebt mij gezocht. U dacht niet... ik wilde... ik heb... Baron
(komt naar voren en ziet bedaard in het rond.)
Je voldeedt aan je verlangen om de oude hermitage nog eens te bezoeken. - Zij is zeer veranderd niewaar? Zeer... veranderd. (Steeds rondziende)
Ik bedoel dat de hermitage zeer... is... veranderd... Elmire
(komt hem terzij.)
Ja oom, zij is fameus veranderd. Baron.
Wat ik zeggen wilde nichtje... ik geloof dat mevrouw Van Diepmeere je nog met de thee wacht. Elmire.
Mag ik niet in uw gezelschap naar huis wandelen lieve oom? Baron
(ziet eenige oogenblikken zwijgend, schijnbaar kalm naar het beeldje.)
Ik zou het gaarne... maar... (Snel)
Men wacht je Elmire. | |
[pagina 241]
| |
Elmire
(ziet onrustig naar Oscar. Neemt haar hoed.)
Lieve oom...! Elsje
(om het hoekje der gordijn; zacht.)
Mis! Mis! (Schrikt van haar eigen woorden terug.)
(Baron en Elmire, die de stem hoorden, zien vragend rond. Oscar blijft onbeweeglijk staan.)
Baron
(tot Elmire.)
Je zegt....? Elmire
(ziet rond.)
Ik meende.... Baron.
Men verwacht je, nichtje. (Op het beeldje wijzend)
Je vergeet je shawl. Elmire
(in groote verwarring.)
Oom! Baron
(neemt den shawl van het beeldje, geeft dien aan Elmire; verzoekt haar, door een wenk, te vertrekken.)
(Elmire vertrekt.)
| |
Vijfde tooneel.
de baron, oscar, elsje (Elsje als voren achter de gordijn.)
Baron
(luid.)
Oscar! (Oscar schrikt uit zijn bedwelming op.)
Baron
(met zelfbeheersching.)
Men mag den jonker niet bezoeken; zelfs zijn vader niet, want de geringste stoornis kon het welslagen van zijn volgend examen in gevaar brengen. - Oscar, zie mij eens aan! Nee, keer dat gezicht nog niet van mij af. 't Is je vader die voor je staat - Er moet reden zijn dat je zoo roerloos blijft nu ik hier ben; reden, onverklaarbaar veel reden! - Maar Oscar, als er dan schuld is, ben ik | |
[pagina 242]
| |
niet je liefhebbende vader...? Je staat daar als een marmerbeeld. (Oscar schrikt)
Zie je vader toch eens aan. - Zóo... Ben ik nu een tiran? Ben ik niet kalm, al werd ik ook heviger geschokt dan je begrijpen kunt. We zijn hier met ons beiden. - Ga daar zitten Oscar. (Beiden zetten zich)
Zóo - je ziet dat ik heel bedaard ben. (Na een kleine pauze)
Eerst, onder de leiding van een onwaardige, moest je schande brengen over onzen naam! Je deedt een gelofte; ik schonk vergiffenis, en de uitkomst bewees dat je ze waard bent geweest. - Vrees niet Oscar, ik zal bedaard blijven, zelfs dán, wanneer alles waar is wat mij een dwaze boer, met den onbeschaamdsten trots en in de domste verwachting, kwam berichten. (Elsje luistert zichtbaar gespannen)
Ik nam mij voor, mijn kalmte niet te verliezen, en mijn eenigen lieven zoon, zoo noodig, nog eens aan de gulden spreuk te herinneren: noblesse oblige! Helaas! ik ben nu verplicht je te waarschuwen, heel ernstig te waarschuwen. Die laatste woorden bij mijn binnentreden door je gesproken; een blik in dit studeervertrek geworpen, 't zegt mij genoeg... Je bent op den verkeerden weg. Moet ik gelooven Oscar, dat je een eenvoudig boerenmeisje ongelukkig wilt maken? (Oscar ontwaakt al meer en meer uit zijn verdooving)
Ik laak ze de uitspattingen der jeugd, maar de onschuld te vermoorden, is laag en beneden den edelman. Oscar
(den baron open aanziende.)
Vader ik heb... Baron.
Die blik getuigt voor je onschuld. En, evenmin kan het waar zijn - de onderstelling alleen is dwaasheid - dat je een passie, een dwaze liefde voor zulk een boerenkind zoudt voeden, en er aan dacht haar je hand te schenken. Oscar.
Een passie...? liefde!? mijn hand!? aan wie? (Elsje houdt de gordijn al meer terzijde, en luistert met angstigen blik. De actrice die deze rol speelt, vertoone zich nu vooral zonder den wijden onderrok en drukke, zachtkens naderend, haar gemoedstoestand uit.)
Baron.
Ik wist het Oscar, 't is een ongerijmdheid. (Ernstig)
Maar er is meer: Het schoone oog van een boerendeerne heeft je tot wat anders verleid. (Wijst met den stok op het beeldje.)
Wat staat daar? | |
[pagina 243]
| |
Oscar
(de oogen ter neergeslagen.)
Lieve vader! Baron
(bestraffend.)
Lieve vader! ja, maar dien lieven vader te misleiden 't is zoo goed als hem bespotten... verachten. Oscar, nog eens, aan het welslagen van je examens hangt je toekomst; en waar breng je den kostbaren tijd mee zoek? Zie, je handen zijn morsig - vuil. Je drijft hier een dwaas en onedel spel. De baron Van Heidenhoeve die eens aan vreemde hoven zal verschijnen, en de eer van zijn land en van zijn eigen geslacht zal hebben te handhaven, hij werkt en wroet met zijn handen in de klei; (hevig)
hij daalt vrijwillig af tot een lageren trap, om schande te brengen over den naam van zijn vader; hij vergeet dat zijn stand en zijn rang... (Houdt eensklaps op; ziet Oscar die roerloos en strakstarend neerzit, angstig aan; vermant zich en herneemt bedaard)
Oscar, zit toch zoo wezenloos niet; wend dat hoofd niet telkens weer af. Zie - ik ben niet driftig. Ik heb je niet willen bestraffen, mijn eenige lieve zoon! Ik heb je alleen willen waarschuwen voor die mogelijke schande bij het mislukken van je examen. Ik wist wel dat mijn Oscar door geen lage hartstocht beheerscht werd, noch dat een kind uit het gemeen hem in hare strikken had verward. Maar, waarheid blijkt het toch te zijn dat een ijdele boerendeern hem al te dikwijls in zijn studeervertrek bezoekt. Oscar
(vóor zich ziende, hoofdschuddend.)
Nee... nee! Een enkele maal - gisteren... eergisteren... ik weet het niet... Baron
(opstaande.)
In elk geval dat ze hem diende tot model; dat mijn Oscar zijn tijd verspilde met het vormen van een pop, om eindelijk, verliefd op het werk zijner handen misschien, zijn glorie te vieren in de armen van het ijdele schepsel dat hem schaamteloos diende, zich zelve maar vooral mijn kind ten verderve! (Elsje die bij de laatste woorden al luisterend is nader gekomen, staat eensklaps met rustigen doch akeligen blik voor den baron; ziet hem stijf aan.)
Elsje
(zacht, doordringend.)
Zeg, meen je mij...? | |
[pagina 244]
| |
(De baron, hevig ontsteld, doet een schrede terug. Elsje met den vinger op hem wijzend, doet mede een paar treden achteruit. Lacht in overspanning. Op Oscar ziende, die haar in het eerst niet bemerkte, geeft ze een gil; vliegt naar een raam ter linkerzijde; stoot het naar buiten - waarbij men de glasscherven hoort klinken - en springt er uit.)
| |
Zesde tooneel.
de baron, oscar.
(Oscar staart, hevig ontsteld, naar het raam. De baron loopt er op toe; ziet Elsje snel in het bosch verdwijnen. Trekt het raam dicht, keert langzaam terug.)
Baron
(slaat de armen over elkander.)
Dáar ijlt ze heen! - Onwaardige!... Zij was zelfs hier...! Oscar
(verward.)
Ja, ik zag het... maar... ik wist het niet. Baron.
Kind! is je gansche zijn, bedrog en oneer geworden? Oscar
(als ontwakend, slaat zich met de hand voor het voorhoofd.)
O! dat ik woorden had! (Vurig)
Bedrog, oneer! Nee, nee vader, strijd en lijden is het; ja, strijd en lijden! Baron.
Oproer en strijd tegen een vader; tegen een moeder in het graf. Oscar
(hevig.)
Noem haar niet! Zij, die engel, wil mij gelukkig zien. Baron.
Zij!... En ik? | |
[pagina 245]
| |
Oscar.
U!... U niet! U wilt mij doen uitbloeden, langzaam dooden! Baron.
Ik? Kind, ben je krankzinnig geworden? Oscar.
Mijn geest wordt door u in boeien gesmeed. Ze walgen mij die boeken! (Met fonkelend oog)
Ik wil scheppen vader; ik wil kunstenaar, ik wil beeldhouwer zijn! Baron.
Wat heb ik gevreesd! De démon die met woede den kop verheft. (Bitter)
Zeg, dwaas kind - wát is een kunstenaar, een beeldhouwer? Wat anders dan een verfijnde, een vermomde werkman! Oscar
(vurig.)
Een nastrever der Godheid; een bezieler van het stof! Baron
(schijnbaar kalm.)
Is hij die ter verlustiging van het oog, boom en zee en wat er leeft, nakunstelt op het doek, is hij in waarheid meer dan de stoffeerder onzer salons? Staat de man die den marmeren schoorsteen beitelt, in waarheid lager dan de houwer van een beeld hoe schoon het ook is...? Oscar
(bezield.)
Wanneer de verven op het vlakke doek u den blik doen verliezen in een onmetelijke verte; u doen ijzen voor die bruisende golven; u kluisteren aan het zielvolle oog van een dierbare afgestorvene; wanneer ijzer en metaal, herschapen in een grootsch en heerlijk beeld, harten doen kloppen voor helden en geniën; wanneer het koude marmer u tranen lokt uit het oog, dan... dan zweefde over doek en verven, dan dreunde door metaal en marmer een geest, de geest der Kunst, de geest van 't Genie, dan zegt men... Baron
(snel invallend.)
Dan zegt men - opgewonden kind, dan zegt men: die | |
[pagina 246]
| |
werkman was uitstekend in zijn vak; men noemt hem groot, ja zelfs het volk richt hem een standbeeld op. Waarom? Omdat het volk daarmee zich zelf vleit. En wij, wij juichen het toe - want ook voor die menschen moeten er prikkels zijn om hun ijver en lust te bewaren; - maar, een edelman is de werkman nooit. Waar de drang van het volk hem hier of elders, een hoogst zeldzamen keer, tot den adelstand deed verheffen, daar bleef hij - ook bij het gejuich der zijnen - toch steeds zijn afkomst gevoelen. Die de kwartieren tellen in de wapens, beschouwen hem nooit inderdaad tot de hunnen; hij blijft een kind van het volk, niets meer. Oscar
(als voren.)
En ik zeg u: die werkman, zooveel landen op den aardbol waar hij gekend wordt, zooveel kwartieren heeft hij veroverd in zijn blazoen. Baron.
Zwijg Oscar, je vermoeit me; die weerspannige taal wondt mijn ziel. Die hooggeroemde kunst, die beeldenmakerij, wat doet, wat wrocht ze...? Onheilig wordt ze; menschenvergoding! Oscar
(gevoelig.)
Vader, het schoone te storten in de ziel, kan slechts Godsvereering zijn. Baron.
Zwijg! Nog eens: de mensch die werkt met zijn handen in het stof, is geen edelman meer, hij is... Oscar.
Prijs dan den Eeuwigen Werkman niet die het stof schiep, en uit dat stof, én hemel én aarde. Baron.
Laster uw God niet! (Tikt met zijn stok op het beeldje)
Kind, kind! die onzalige hartstocht voert je tot razernij. Oscar
(ziet angstig naar het beeldje.)
Vader, het is zoo broos... | |
[pagina 247]
| |
Baron
(met gevoel doch hevig.)
Broos! Heeft het gevoel, gevoel zooals ik voor het toekomstig geluk van mijn kind! (Met gezag)
Gebroken moet die hartstocht, zul je waarlijk gelukkig zijn. - Vernietigd moet die hartstocht - als het beeld... (Heft den stok.)
Oscar
(snelt toe en wil hem weerhouden.)
Vader! Baron
(slaat het beeldje aan stukken.)
.... dat ik in stukken sla! Hier! dáar - vernietigd! Vernietigd!! Oscar.
Wát! wát! mijn werk! (Vliegt als een razende op zijn vader toe; rukt hem den stok uit de hand, en als hij hem daarmee een slag wil toebrengen, dan zakt de arm, zoodat de stok bij het vallen, slechts even aan het achterbeen raakt. De baron bedwingt een geweldig stijgenden toorn. - Oscar krimpt ineen; valt op de knieën; wringt de handen en kermt)
Vader! O vader! | |
Zevende tooneel.De vorigen. elmire (komt ijlings den koepel binnen; tot voor den baron.)
Elmire.
Oom, lieve oom! Oscar.
Vader... vader, vergiffenis!? Baron
(hevig bewogen; schijnbaar kalm; met de eene hand aan het hoofd, met de andere wijzend naar de deur.)
Ga heen! kom nooit - nooit terug. Oscar
(smeekend.)
Vader... om moeders wil? Elmire.
Oom ik bid u!? | |
[pagina 248]
| |
Baron.
Laat af! (Wenkend)
Ga heen! Ik ken je niet meer... Ga heen! (Stoot Oscar terug die aan zijn voeten krimpt. Elmire richt Oscar op; voert hem langzaam naar de deur.)
Oscar
(aan de deur.)
Vergiffenis! Vader...? Baron
(steeds afwijzend.)
Weg... weg..! (Oscar verdwijnt; Elmire ziet hem na; snelt dan terug; valt den baron te voet.)
Elmire.
Oom! Baron
(met beide handen voor de oogen.)
O! Mijn kind, mijn eenig kind!! (De gordijn valt.)
| |
Vijfde afdeeling.
| |
Eerste tooneel.
oscar, elsje.
(Elsje, in zwijm gevallen, ligt terzijde van een boom tegen een grasheuvel.)
Oscar
(treedt blootshoofds, strak voor zich heen starend, van achter de voorste coulisse rechts, op het tooneel; gaat er dwars over; blijft in 't midden even staan; zucht, en zegt opwaarts ziende.)
Moeder! O moeder! | |
[pagina 249]
| |
(Gaat dan voort: blijft met den elleboog tegen een boom geleund eenige oogenblikken staan, en verdwijnt dan achter de voorste coulisse ter linkerzij. Op het oogenblik dat Oscar zich verwijdert ontwaakt Elsje. Ze huivert; ziet stil voor zich heen; schrikt eensklaps op; huivert gedurig; trekt den bovenrok over 't hoofd - waar ze zich bijna geheel inwikkelt; en blijft zoo, in een half liggende houding bij den boom.)
| |
Tweede tooneel.
elsje, jonker wolkheuvel, jozef.
(De beide laatsten komen van den achtergrond ter linkerzijde. Jozef wijst reeds van verre op Elsje terwijl hij den jonker terughoudt.)
Jozef.
Zie je, dáar! - Ja ik wist wel m'nheer dat het muschje zou uitvliegen, en dat je het vangen zoudt. Wolkheuvel.
Waar? Jozef.
Dáar, achter den boom. (Elsje hoort gerucht; ziet rondom zich; drukt de hand op 't voorhoofd, en staart weer voor zich heen.)
Wolkheuvel.
Ha, eindelijk! (Wijzend.)
En langs dat pad kom ik terug op den grooten weg? Jozef.
Ja, maar dan moet je het huis van den rijmer voorbij. Neem de Grijperlaan; deze brug, zieje; dan links. Wolkheuvel
(op Elsje wijzend.)
Maar zij kent immers de wegen. - Mond houwen hoor! (Jozef slaat zich op den mond, en verdwijnt langs den achtergrond.)
| |
[pagina 250]
| |
Derde tooneel.
elsje, jonker wolkheuvel.
Wolkheuvel
(treedt snel op Elsje toe die hem zonder te ontstellen aanziet.)
Lief kind, je bent niet verwonderd mij te zien, is 't wel? Je hebt me begrepen en aan mijn wensch willen voldoen. Dat is braaf, dat is vriendelijk van je. Ik had je ook zooveel moois te zeggen lief Elsje. Elsje
(stil, in verwarring.)
Ben jij de hermiet? Wolkheuvel.
Een aardige ontvangst! Welzeker, ik ben Laurentius de hermiet, die smoorlijk verliefd was op Bregitta het aardig boerinnetje; en je weet wel: toen kwam de boschnimf en veranderde den hermiet in een prins, en het boerinnetje werd de prinses, en reed in een gouden koets met negen schimmels. Elsje.
Negen schimmels! (Rillend.)
Hu! ik ben zoo koud! Wolkheuvel.
Maar kindlief, je zit daar ook zoo stil in 't natte gras. Kom, sta op! (Elsje doet het.)
Waarom kwam je niet op de afgesproken plaats bij den hollen weg? Ik heb je overal gezocht; en zeker heb je lang moeten wachten. (Vat haar om 't middel, 't geen Elsje vreemd schijnt te vinden maar toelaat)
Zoet duifje, mijne liefde... Elsje.
't Is een leelijk wassen poppetje niewaar? in een donker hok. 't Is de hermiet. (Rukt zich los; wijst op den jonker; later op haar voorhoofd)
Die ben jij! - Ja, ja! Rikketik! Rikketik! Rikketik! O zoo klopt het hier. Voel jij dat ook? (Ziet naar boven)
Dáar, dáar zit ie; een kraai; die doet het! (Schreeuwend)
't Sa. 't Sa aa... Wolkheuvel.
Lief mooi Elsje, kom tot je zelve. Je bent daar zeker in slaap gevallen. | |
[pagina 251]
| |
Elsje
(haastig rondziende.)
Waar? Wolkheuvel.
Dáar op dien grasheuvel; en je hebt er zeker gedroomd. Je hebt er misschien wel de nachtmerrie gehad; maar zie... Elsje
(staart nu voor zich heen.)
Ja de nachtmerrie. Daar staat ie nog. Hij heeft me den karnmolen in het hoofd gezet. Hij draait en wil niet ophouden. (Dreigend met den vinger.)
Pas op, pas op! je bent op den verkeerden weg! Wolkheuvel.
Maar in 's hemelsnaam lief kind, wat deert je toch? Ik wil je zeggen dat ik je lief heb; ik wil... Elsje
(hem akelig strak, steeds in verwarring aanziende.)
Stil, stil! Dat is een dwaasheid. - Liefde - liefde! voor zulk een boerenkind! Wolkheuvel.
En toch... Elsje
(als voren, sterker.)
Ongerijmdheid: een boerendeern je hand te schenken! Wolkheuvel.
Maar lieve Elsje, hij die hier bij je staat is je vriend, en hij wil.... Elsje
(als voren.)
Hij daalt af tot het lage, het gemeene! Hij wil schande brengen over den naam van zijn vader, omdat een ijdele boerenmeid hem schaamteloos dient; hem strikken spant! (Zacht)
Wie ben je...? Ben je Thijs? (Hevig)
Zeg ben je Thijs? - (Vat hem bij den arm)
Of... of... Wolkheuvel.
Meisje, bedaar... stil, stil! Dat moet een vreeselijke droom zijn geweest. (Angstig, gaat een stap achteruit)
Of mogelijk...! Zie je niet wie ik ben? Ik ben je vriend. Ik wilde je nu van m'n liefde spreken, en later... | |
[pagina 252]
| |
Elsje
(verheft zich en neemt een gebiedende houding aan.)
Maar... maar... de onschuld te belagen dat is afschuwelijk en beneden den edelman! O, voort! voort! (Vliegt naar den achtergrond. De jonker bedenkt zich, en snelt haar na; vat haar om het middel. Elsje geeft een gil.)
| |
Vierde tooneel.De vorigen. elmire, een knecht.
(Elmire vooruitgegaan door een knecht die een lantaarn draagt, is over de hooge brug in het park gekomen; deinst terug; treedt dan snel op Elsje toe, terwijl ze de lantaarn grijpt. De jonker laat Elsje los. Elsje vliegt naar den voorgrond en blijft er roerloos staan.)
Elmire
(licht den jonker in het gelaat.)
Hoe! Jonker! zoo moet ik dan zelf ongezocht de waarheid zien...? Een eerroover heeft mij van liefde durven spreken! (Loopt op Elsje toe)
Arm kind! Je bent ontsteld; o, ik ben het ook. Kom, spoedig, geef mij den arm? Elsje
(doet het.)
Mijn hoofd! mijn hoofd! Wolkheuvel
(smeekend.)
Elmire! Een ontmoeting... een vergissing... Op weg om u te bezoeken... Elmire.
Eerlooze leugenaar! Moest ik een ongelukkige opzoeken om dit arme kind uit den klauw van een bedrieger te redden! Mensch, je aanblik is mij een gruwel. (Tot den knecht)
Wijs mij de naaste woning. (Tot Elsje)
Kom meisje kom! (De knecht geeft een wenk hem te volgen.)
Elsje
(aan Elmire's arm.)
Mijn hoofd! O, o mijn hoofd! (Elsje, Elmire en de knecht vertrekken langs de tweede coulisse rechts.)
| |
[pagina 253]
| |
Vijfde tooneel.Jonker wolkheuvel, later thijs.
Wolkheuvel
(balt de vuist. Elmire naziende.)
Vervloekt, dat kost je je naam! Thijs.
(buiten adem, komt haastig met een dikken stok links van den achtergrond.)
Goddank niet te laat! (Grijpt den jonker bij zijn kraag)
Halt jij! Ik moet bij adem komen. 't Bosch is wat groot. Als jij je wat beter aan je afspraak hadt gehouden, dan had ik je eerder goejen avond kunnen zeggen. Den heelen namiddag heb ik bij den hollen weg geschilderd. Wolkheuvel.
Wat wil je...? Laat me gaan. Thijs.
Wablief! Gaan? Dat lieve kind en haar edele redster achterna? Zeg, heb je geen gil gehoord? Ik wel. Vleugels had ik niet; maar redding kwam er toch; en - ik heb jou. (Schudt hem heen en weer.)
Wolkheuvel
(gebiedend.)
Laat me los! Thijs.
Wat toeter je hoog! Torenwachter en koekoek doen 't ook, bij brand of slecht weer. 't Is boos, boos weer bij me, en brand van belang! Wolkheuvel.
Laat los, of ik schreeuw om hulp. Thijs.
Jou komt niemand helpen: zelfs de duivel laat je in den steek. Maar - wil je los wezen... dáar! - En ben je bang voor dien stok (smijt hem weg)
dáar! Nou hebben we eenerlei wapens. (Stroopt de mouwen op)
Alla, komaan als je durft. (Jonker wil gaan loopen; Thijs grijpt hem, en houdt hem terug.)
Halt wat! | |
[pagina 254]
| |
Wolkheuvel
(ziet naar boven.)
Ik bid je, m'n vrind.... Thijs.
Vrind! allerliefst! Kijk nou zoo smachtend maar niet naar den hemel, dáar kom jij toch niet. Wolkheuvel.
Geloof me... ik ga... Thijs.
Je gaat dood! en dan kom je dáar, (wijst op den grond)
daar onder; en dan blijft er niets van je over dan het beetje stof dat ik opschop met den voet, zie zóoveel. - Dat vin-je náar hê? Wolkheuvel.
Hier, dit gouden horloge... Thijs.
Nou benje kinderachtig. (Een mesje ziende dat de jonker ter hand nam, slaat het er uit)
En dát, dat mes in die hand, vind ik wonder gemeen. Komaan, vuist vooruit! vuist in 't oog! Wolkheuvel.
Mensch! in Gods naam! Thijs.
Zóo, ken jij dien naam óok nog; dat verwondert me. Ik dacht dat je edel bloed te dik was. Vijf en twintig bloedzuigers om je hart dat zou je goed doen misschien. Je kunt niet gelooven hoe me de vingers jeuken om je de oogen eens uit je hoofd te dorschen; maar... ik heb haast; ik zie het lantaarnlichtje nog maar flauw in de verte. (Houdt hem de vuist onder den neus)
Dat komt nooit weer in deze kwartieren, hé? Wolkheuvel.
Laat me gaan! Thijs
(als voren.)
Dat neemt het nooit meer in zijn edele hersens om een rein eenvoudig landkind op onzalige wijs te verlokken? Jongens kerel, wat jeuken me die vingers! | |
[pagina 255]
| |
Wolkheuvel.
Ik zal... Thijs.
Je zult... Uit den mond van Thijs, den eenvoudigen boer zul je 't hooren: dat ie driemaal z'n pet afneemt voor den braven edelman, maar, dat ie jou geen edelman maar adellijk noemt; da's nou 'n woord van 't gemeen versta je...? En dan, dat ie zich eigenlijk te voornaam acht - om jou... een paar blonde oogen te slaan, of z'n handen aan je vuil te maken. Je kunt gaan, man.... Nee hier, dezen weg. (Hij wijst hem langs de eerste coulisse rechts naar voren)
Dan ga je in de richting van Oostervliet - dwars de hei over. - Daar moet je maar eens vragen en kun je in de vroegte den nachtwagen snappen. (Naar den grond ziende)
Ja - dat mesje zal ik als een gedachtenis bewaren. Ik ben geen dief man. (Geeft hem den weggeworpen stok)
Daar, daar heb je wat in ruil. (Jonker neemt den stok; wil er aanstonds mee slaan.)
Thijs.
(grijpt den stok en dwingt hem te gaan.)
Nou voort, verachtelijk monster, of mijn eigen geduld zou me gaan vervelen. Voort! ginds op de hei heb je de ruimte; zeg: doe daar nou verder de verreketjes na. (De jonker heeft het in de aangewezen richting op een loopen gezet. Intusschen treedt langs de achterste coulisse links, Oscar te voorschijn, schrijft in een boekje; blijft bij de brug in gedachten staan.)
| |
Zesde tooneel.
thijs, oscar.
Thijs, Oscar ziende, legt zich den vinger op den mond; tuurt dan het bosch in, naar de zij waar Elsje verdween, en naar den kant waarheen hij den jonker Wolkheuvel dreef; plaatst zich achter een boom, en bespiedt Oscar die... eerst in het water bij de brug heeft gestaard, dan het boekje waarin hij schreef op een der steenen, en zijn horloge er bij legt.
Oscar
(eenige schreden teruggaande en vervolgens naar boven ziende.)
Moeder! (Snelt op het water toe om er in te springen. Thijs dit ziende, schiet ijlings toe en vat hem bij den arm.)
| |
[pagina 256]
| |
Thijs.
Halt jonker, halt! Oscar
(hevig ontsteld.)
Wie is daar...? Thijs
(trekt Oscar bij den arm naar voren.)
Ik! En ik ben er van geschrokken jonker. Een bad te nemen nu het tijd wordt naar bed te gaan! Oscar
(schijnbaar kalm.)
Ik wil slapen, ik wil naar bed gaan. Thijs.
Maar bezijden die brug is het bed zoo nat en zoo diep jonker. Oscar.
Zóo... is 't er diep! (Wil op het water toesnellen; Thijs weerhoudt hem.)
Thijs.
Nee, nee jonker, dat mag niet! Voor je plezier doe je 't niet, voor je verdriet da's niet noodig, en voor de visschen is 't overdaad. Lieve Hemel, hoe kom je er toe! Als ik een zoon van je vader was baron, dan dronk ik een fijne flesch, maar geen vischwater. Oscar.
Jij bent vroolijk. Thijs.
Ja dat zal wel waar zijn, 'k ben er moe van. Maar, reden heb ik, dát heb ik. Oscar
(bedenkt zich.)
Wil je een briefje voor me bezorgen? | |
[pagina 257]
| |
Thijs.
Als ik het antwoord aan jou zelf weerom kan brengen; ja. Oscar.
Mijn moeder wenkt me (wijst naar boven)
dáar. Thijs
(wijst naar omlaag.)
En je wilt naar beneden. Da's een verkeerde weg baron. Oscar.
Zeg, jij luchtige man - weet jij wat lijden en strijden is? Thijs.
Lijden is dulden en verdragen; strijden is precies het tegenovergestelde van gaan loopen baron. Dat laatste zou zeker menheer je vader niet willen. Oscar.
Mijn vader!.... vloekt me. Thijs
(bewogen.)
Jonker Oscar! Oscar.
Ik heb... de hand tegen mijn vader durven opheffen! Thijs.
Kan 't mogelijk zijn! Maar dan had hij je toch zeker het eerst....? Oscar.
Nee, nee! Maar het beeld dat ik maakte met deze handen, het beeld dat ik liefhad, heeft hij geschonden, verminkt; en toen, toen - vergat ik mij zelven.... O! Thijs.
Het beeld dat je lief hadt, geschonden, verminkt! (Wijst in de
| |
[pagina 258]
| |
richting waar jonker Wolkheuvel verdween)
Als het zóover was gekomen monster! dan zou het óok anders zijn afgeloopen. (Tot Oscar)
Maar 't was je vader niewaar? en dat beeld maar een beeld! Oscar.
Ja, mijn eigen vader! - 't Is nacht; o, nacht! Thijs.
Zeker, en hier in 't bosch is het donker; maar straks komt de maan op; en morgen roepen de vogels de zon weer wakker - Jonker!! Oscar
(verrast.)
Wat? Thijs.
Jonker, al weet ik van alles het rechte niet, en al ben ik maar een eenvoudige boer, ik zeg het (tikt den jonker zachtjes op de borst)
dáar, dáaronder klopt een goed en edel hart, maar, 't is ziek of dronken. De schelm snoeft op zijn wandaad; maar jij, wat je misdeedt, dat berouwt je, en jaagt je voort. Jonker! moedig den sprong gedaan, maar - niet er in, nee, óver het water. Oscar.
Hij wees mij af met de hand. Thijs.
Een vader heeft twee handen jonker, en twee armen er bij. Oscar.
Nee, hij wil mijn geluk niet. - O moeder! Thijs.
Geluk! 't Kind plukt de bloem en lacht - de bloem treurt zich dood in 't warme handje! - Wat is geluk! Oscar
(verrast opziende.)
Jij hebt gevoel... hé? | |
[pagina 259]
| |
Thijs.
Zooveel als de lieve Heer in een boeren hart lei. Oscar.
Jij veracht me niet? Thijs.
Heb je ooit de onschuld vermoord? Oscar.
Hoe! Zou je denken...! Thijs.
Je moeder gehoond? Oscar.
Mijn liefste moeder! Thijs.
Je vader gehaat? Oscar.
Nee, nee... maar geslagen...! O hemel, die blik! (Snelt naar 't water)
God! moeder! moeder!! (Springt er in. Men hoort een doffen plomp.)
Thijs
(hevig ontroerd.)
Arm ziek hart!... (Aarzelend, doch snel)
Elsje! Ouwe moeder! (Werpt zijn bovenkleeren uit; loopt dan snel op het water toe, en springt den jonker achterna.)
Einde van het vierde bedrijf. |