Romantische werken. Deel 4: Boer en edelman, Emma Berthold en De lelie van 's-Gravenhage
(1878)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 260]
| |
Eerste tooneel.
elmire, elsje.
(Elsje zit, half liggend en rustend met het hoofd tegen Elmire's borst, in een ouden leuningstoel.)
Elmire.
Gaat het wat beter Elsje? Leun maar goed. (Ziet gedurig angstig naar de deur)
Die onrust, o die onrust! (Elsje doet een beweging met de hand als wil ze Elmire terughouden)
Nee, wees niet bang, ik blijf hier bij je. De oude vrouw zal wel aanstonds terug zijn en je vader meebrengen. (Elsje tikt zich op het hoofd, en doet een afwerende beweging naar de andere zij)
Ja dan zal het in dat hoofdje wel kalm worden. 't Is een heete koorts, maar straks zal het beter gaan. (Ziet weer naar de deur)
O Oscar! Oscar! Elsje
(wild opziende.)
Weg - weg - Jonker Oscar! Elmire.
Stil kind, je meent een ander; maar die is er niet meer. (Ziet nog eens naar de deur)
O, o dat wachten! | |
Tweede tooneel.De vorigen. miechels, vrouw losser.
Miechels
(komt dreigend op.)
Dat ze mij beleedigen, vertrappen; goed! Maar m'n kind! dat lage grootelui'svolk! | |
[pagina 261]
| |
Vrouw Losser
(wijst op Elmire.)
Stil Peter-neef, die lieve freule zelve redde haar immers en bracht haar hier. (Elmire gaat voor Miechels terzij.)
Miechels
(Elsje ziende; diep bewogen.)
Heb ik je dan eindelijk weer! eindelijk, mijn lieve lieve Elsje! (Werpt zich op de knieën aan Elsje's linkerzij)
O wat angsten heb ik doorgestaan. Je kwaamt niet te huis; in dien koepel vond ik je niet; op het erf, nergens, nergens! Maar nu... ja, nu heb ik je weer. Ze hebben je ongelukkig willen maken niewaar? Die trotsche haan van Zuiderbeek heeft je vader willen knakken, even als zijn kuiken jou! Maar God zal ze straffen! Ja God zal ze straffen! Mijn beste kind! (Elsje ziet hem aan, doch sluit de oogen.)
Elmire
(die intusschen buiten de deur heeft gezien.)
Boer Miechels! ik bid je wees bedaard. Je kind heeft koorts. Wat je weervoer dat weet ik niet, en van Elsje kan ik het slechts gissen, maar dit is zeker: wanneer je den jonker van Zuiderbeek smaadt, dan doe je het onrechtvaardig. Nooit heeft hij Elsje kwaad willen doen; nooit, daar ben ik zeker van. Miechels.
O Goddank! Zij is rein; zij is onschuldig gebleven, mijn lieve kind. Maar beleedigd werd ze; mishandeld! Zie maar, o goede God, wat is ze bleek, doodelijk bleek! Elmire
(tot vrouw Losser.)
Wij moesten haar te bed leggen goede vrouw. (Gaat weer snel naar de achterdeur en ziet naar buiten.)
Vrouw Losser
(wijst rechts achter de tweede coulisse.)
Ja Peter-neef, dáar in dat hokje - als het je niet te min is, leg er Elsje-nicht dan in mijn bedstee. Miechels.
Maar... ik wil dat ze mij zal aanzien. Die adem gaat zoo zwak; | |
[pagina 262]
| |
dat gezicht is zoo koud. (Zeer angstig)
Dat zal toch geen sterven kunnen zijn...? (Grijpt Elsje bij de hand)
Elsje! Elsje zie mij eens aan? Hier is je vader! Zeg lieve kind, wie heeft je kwaad gedaan? Vader deed je nooit kwaad, niewaar? O Elsje geef dan antwoord: nooit, nooit niewaar? Elsje
(zacht.)
Ja... jij, ja!.. O, o! Miechels
(bijna schreiend.)
Ik!! - Zij ijlt. Kind! ik heb je gelukkig willen maken, gelukkig en groot! - Kon je niet alles van je vader krijgen wat je hebben woudt: geld, mooie kleeren, van alles?.. Zeg...zeg Elsje, hier ben ik, je lieve vader! Elsje
(zacht.)
Mooie kleeren... weg weg er mee. Hoor... hij zegt: een ijdele boerenmeid. (Slaat den arm om Miechel's hals)
Thijs, lieve Thijs, ik was te zwierig mooi hé...? Maar vader wou dat hebben. Zie ik moest de vrouw van jonker Oscar worden. (Klagena)
Thijs... lieve Thijs, mijn hoofd... O o, dat hoofd! (Laat Miechels los.)
Miechels
(vliegt op; bedekt met beide handen het gelaat.)
O God wat ziet ze mij akelig starende aan. Als ze waanzinnig was? (Angstig)
Kan dan niemand haar helpen? - (In vertwijfeling)
Niemand, niemand? Zeg, hoor je dan niet dat ze om Thijs roept! Waarom komt hij dan niet? Wáar, wáar is ie? (Valt bij Elsje neder en roept dan luide)
Thijs! Thijs! | |
Derde tooneel.De vorigen. thijs.
Thijs.
(nog ten deele in natte kleeren in de deur boven de trappen, met den vinger op den mond soms nog in het kelderkamertje terug ziende.)
Sust! Sust! Vrouw Losser
(verrast.)
Thijs, ben jij hier! | |
[pagina 263]
| |
Elmire
(mede verrast.)
Zoo nat! Miechels
(tot Elsje.)
Ha zie, daar is hij; mijn lieve beste engel! Nou zul je beter worden; hoor, daar is Thijs. Thijs
(naar beneden komende, wijst op het kamertje.)
Stil stil! Want daarboven... (Loopt op Elsje toe; legt zijn hand op haar voorhoofd)
Wat ziet ze bleek! Elmire
(vragend.)
Daarboven? (Miechels ligt steeds bij Elsje's stoel geknield. Thijs, terwijl hij met Elmire spreekt, vat Elsje gedurig bij de slap neerhangende hand.)
Thijs.
Familie van je freule, maar niet zoo kloek als jij bent. Elmire.
Heb je mijn neef... jonker Oscar ontmoet en hem hier gebracht? Thijs.
Tweemaal ontmoet, hoe langer hoe frisscher. Elmire.
O hij deed wat ik vreesde... En... jij hebt hem gered!? Thijs
(op Elsje wijzend.)
U hebt het háar gedaan. Welnu, hij bleef voor mijn rekening. 't Was geen alledaagsch werk; en hier gekomen, droeg ik hem, om niemand te verschrikken, de deel over, mijn kamertje in. Elmire.
En....? Thijs.
Een beetje afgekoeld freule: 't zal wel terecht komen. | |
[pagina 264]
| |
(Elmire snelt op de keldertrappen toe, bedenkt zich, en wil dan naar buiten gaan.)
Thijs.
Blijf nog hier freule. De knecht dien u, om den dokter te halen, naar 't dorp zondt, heb ik in 't terugkomen ontmoet; hij zou den baron gaan zeggen dat den jonker een onheil overkwam, en dat hij hier is. (Tot Miechels)
Maar zie je niet Peter-neef dat je het goede kind met je liefde benauwt. Hadt je dat eerder begrepen! Miechels
(haastig opstaande, vat Thijs bij de hand en ziet angstig naar Elsje.)
Thijs zie, ze ligt daar zoo stil, zoo wonderlijk stil, juist.... ja.... zooals haar moeder lag toen ze gestorven was. - O o! als ze stierf! Goeje groote God, genade! mijn hoofd dreigt te bersten! (Werpt zich opnieuw bij Elsje neder)
Kind, liefste Elsje. Och zie mij weer aan? Thijs.
Maar wees toch bedaard boer Miechels, 't zal overspanning zijn. Morgen zal ze, zoo wij hopen, weer beter wezen. Jij bent het al; is het niet...? Misschien nog een enkel koortsje. - Kom moeder, leg het lieve kind in je bedstee. Ja, 't is wel wat arm en wat klein in dat hokje, maar, daar ziet Peter-neef niet op, als ze er rustig kan slapen niewaar? Miechels.
Ja, ja zeker, als ze maar rustig kan slapen! (Thijs neemt Elsje onder de armen op; vrouw Losser en Elmire helpen hem.)
Miechels.
Voorzichtig! Voorzichtig! Vrouw Losser.
't Is er armoedig maar rein. Miechels
(luid.)
Wat doet het er toe, als ze maar slapen kan en beter mag worden; mijn lieve kind! (Allen af in het kamertje - tweede coulisse rechts.)
| |
[pagina 265]
| |
Vierde tooneel.De baron van heidenhoeve, een knecht (buiten.)
Baron
(in de deur.)
Ja, het rijtuig moet wachten. (Komt alleen binnen. De baron ziet bleek, zijn oogen zijn rood en gezwollen. Treedt naar voren, het vertrek rondziende. H'mt een paar malen. Stoot met zijn stok op den grond. Blijft voor op het tooneel naar omlaag starend, staan. - Wendt zich eensklaps om. Luid.)
Is er niemand? Heidaar! | |
Vijfde tooneel.
baron, elmire.
Elmire.
Ja oom, ja! Baron.
Jij hier Elmire! Je waart naar je kamer gegaan...? Elmire.
Om in uw park, in uw bosch te dolen. - Oom, het laatste woord dat Oscar buiten den koepel u nazond was: Vaarwel, voor eeuwig! (Baron ontstelt.)
Dat woord voor eeuwig. Baron.
Is... er met Oscar een ongeluk gebeurd? Elmire.
Een vreeselijk ongeluk. Baron
(hevig ontsteld.)
Vreeselijk? Elmire
(ernstig.)
Ja oom, een zeer vreeselijk ongeluk. Baron.
Zeg... zeg... Oscar is... is toch niet... dood? | |
[pagina 266]
| |
Elmire.
Hij was immers dood voor u, arme oom. Dat hebt u gezegd toen hij vertrokken was. Baron.
Maar werkelijk dood. Waarachtig dood. Gestorven. Nee, nee, dat is hij niet!? Elmire
(gevoelig.)
Oom u hebt Oscar nog lief...? Baron.
Lief! O! God weet dat ik hem liefheb. Elmire
(snel.)
Hij... viel in het water lieve oom, maar werd gered. Baron.
Ah! Gered! Door u....? | |
Zesde tooneel.De vorigen. thijs op den achtergrond. Later miechels.
Elmire
(voert Thijs naar voren.)
Door dezen knaap. Thijs.
Och freule... het was... Baron.
Zóo! ik zal je beloonen vriend. (Tot Elmire)
Wáar is Oscar? Thijs.
Beloonen... beloonen menheer de baron! Beloon je de moeder die aan je eigen kind het leven gaf? Nee, maar je kust, in haar | |
[pagina 267]
| |
bijzijn dat kind. - Kom baron, ik bid je doe dat nu ook. (Wijst op de deur boven de keldertrap.)
Dáar, dáar is hij! Baron.
Knaap! - Is de jonker daar? Viel hij in het water? Thijs.
Wat naar beneden gaat dat valt, ja! Baron.
En door jou toedoen...? Thijs
(met nadruk.)
Ligt hij nu dáar, en wacht je, baron. Ik bid je, hij wacht. Baron
(aarzelend.)
Maar hij is gezond, gezond niewaar? Thijs.
Werk eerst den visch een angel in zijn kaak; houd hem tien minuten boven z'n element, en vraag 'em of ie gezond is! Baron.
Ik vraag of er geen gevaar meer bestaat? Thijs.
Er zijn veel gevaren baron, maar te laat is het ergste. Baron
(peinst.)
Te laat! (Gaat op de deur toe, - aarzelt; keert terug.)
Maar hij leeft - Welnu... (Gaat naar den achtergrond.)
| |
Zevende tooneel.De vorigen. oscar.
Oscar
(met nog natte haren, komt snel de trapdeur uit en naar beneden; roept.)
Vader! Vader!? (doch blijft op een afstand angstig smeekend staan.)
| |
[pagina 268]
| |
Baron
(met strijd.)
Hij!... God! Oscar
(als voren.)
Vader! - Zal God mij vergeven als mijn vader me vloekt? (Elmire en Thijs maken zwijgend een gebaar om den baron te verteederen.)
Baron
(angstig.)
Hem vloeken! (Diep bewogen, en met de geopende armen op hem toetredend.)
Oscar! Mijn jongen! mijn eenig kind! Miechels
(komt in de deur rechts.)
Stil stil, zij slaapt! Thijs
(op den baron en Miechels wijzend.)
Boer en Edelman! (Gordijn valt.)
| |
Zevende afdeeling.
| |
Eerste tooneel.
Dorus, Boeren en Boerinnen in feestgewaad. - De muziek speelt het refrein van het stuk door Thijs in het eerste bedrijf gezongen. De boeren en boerinnen dansen in het rond, en verzamelen zich dan rondom Dorus, die met een groot papier in de hand staat.
Eenigen.
Maar 't is alleraardigst Dorus. Anderen.
Mooi, mooi! Velen.
Waarlijk, stellig Dorus! | |
[pagina 269]
| |
Dorus
(nederig.)
Nee, maak geen gekheid, mooi is het niet, maar 't zal 'em plezier doen. Die wijs lei me nog versch in 't hoofd, en ik dacht: wij mochten ook wel eens uit den hoek komen als menheer de baron zoo rojaal is om voor Thijs met z'n Elsje een feest aan te leggen, en 'em permissie te geven om er bij te vragen wie hij maar wilde. Velen.
Ja da's waar! Ja da's rojaal! Een boerinnetje.
Nou... maar Thijs heeft dan toch den jonker ook netjes uit het water gehaald. Boeh! sinds dien tijd sta ik de dood uit als Arend 's avonds alleen naar de rivier gaat. Een boer
(geheimzinnig tot Dorus.)
Zou jij niet denken dat er in dien avond méer gebeurd was!? Dorus.
Daar heb je Hannes weer. Och m'n lieve man we weten immers genoeg. We weten dat Thijs den jonker uit het water haalde, en dat de jonker zoo gek naar Thijs is als een kind naar z'n moeder. Eenigen.
Ja, en dat Thijs boschwachter van Zuiderbeek, Grampel en Nevenvecht is geworden. Dorus.
Juist! en dat mooi Elsje Miechels morgen zijn wijfje zal zijn en dat er - - zoo als Thijs zegt: een engel op 't kasteel is, een engel! Een boerinnetje
(luid.)
Ja da's waar, die freule is een engel; voor ieder heeft ze een vriendelijk woordje. Tweede boerinnetje.
Ze is nog meer dan de baron. Ze is een gravin! | |
[pagina 270]
| |
Velen.
Een gravin!? Tweede boerinnetje.
Ja dat weet ik zeker. Thijs en Elsje hebben het zelf gezegd. Velen.
Ei - ziet! daar komen ze! | |
Tweede tooneel.De vorigen. thijs, elsje gearmd in bruiloftsgewaad met ruikers op de borst. Miechels met vrouw Losser aan den arm. De boeren en boerinnen loopen, in groepjes, op de komenden toe en omringen het bruidspaar.
Allen.
Hoezee! leve Thijs de boschwachter met zijn Elsje! Thijs en Elsje.
Dankje jongens! Dankje meisjes! Dankje! Dorus
(houdt zijn papier in de hoogte.)
Alla, allemaal meedoen hoorje. Muziek! (Zingt.)
Zong jij, brave Thijs, vaak bij kermis of trouw,
Nou zingen en springen we blij eens voor jou;
Voor jou viert de grootheid een feest, en hoezee!
Jij bent het wel waard, en wij doen het graag mee.
Allen
(behalve Thijs en Elsje.)
Riederie die dom dijn.
Riederie die dom dijn.
Dorus.
Heil, heil dan voor Thijs en lief Elsje zijn vrouw,
In leven en sterven elkander getrouw!
Thijs.
Dankje vrinden, dankje! - Da's aardig van je! (Geeft ze allen de hand)
Op m'n woord, we zullen altijd fideel onder mekaar blijven, niewaar Elsje? Elsje.
Altijd goeje vrinden. (Geeft ze de hand.)
| |
[pagina 271]
| |
Dorus
(geeft een teeken.)
Helder op! Allen
(zingen.)
Riederie die dom dijn.
Riederie die dom dijn.
Het boschwachtershuis zij een woonstee der Min,
Maar klopt er de Vriendschap die mag er bij in.
(Allen dansen in 't rond.)
Thijs en Elsje.
Bravo, bravo! Ja, ja, zoo zal het zijn! Miechels.
Zonder viesefazen! Boeren en boerinnen.
Hiep hiep hoerah! (Vroolijke dans.)
| |
Derde tooneel.De vorigen. de baron, gravin, elmire, mevrouw van diepmeere (komen uit het kasteel. Oscar loopt snel vooruit naar Thijs toe; drukt hem met warmte de hand. De boeren nemen hun hoeden af, de boerinnen nijgen.)
Baron
(tot Thijs.)
Boschwachter, nu zal het mij plezier doen wanneer je samen recht vroolijk bent. Daar ginder is voor vermaken gezorgd, en als er niet genoeg fourage is, dan moet je hier de freule, mijn nicht, en den jonker (wijst op Elmire en Oscar)
maar aanspreken, zij hebben dit feestje voor je belegd, en dus... Thijs.
Uw goedheid menheer de baron...! Miechels
(tot den baron.)
Niet genoeg!? dat zal zoo'n vaart niet loopen, en anders (neemt den hoed af)
menheer de baron, daar niet van, maar als je soms mocht te kort komen... bij mijn genoeg in den kelder.... geen zwarigheid hoor! (Tot vrouw Losser)
Wat zei je gister van dat wijntje hé...? | |
[pagina 272]
| |
Baron.
Wel vriendelijk boer Miechels. Thijs
(tot Elsje.)
Of we gelukkig zijn hé! (Hij omhelst haar. De boeren en boerinnen loopen aan paren heen en weer.)
Oscar
(tot den baron.)
Vader, zij zijn gelukkig. Baron.
En jij dan Oscar...? Heeft Elmire je nog niets gezegd...? Elmire.
Lieve oom... U zoudt het doen...? (Baron geeft een teeken dat Elmire zal spreken.)
Elmire.
Oscar... je vader vergunt het. (Aarzelend, maar dan met verheffing)
Je moogt Oscar... je moogt naar Rome! Oscar
(met verrukking.)
O vader... dank! (Omhelst hem)
Elmire, Engel! - Moeder, ik zal gelukkig zijn! Elmire
(ziet Oscar van terzijde aan en gaat dan naar de gravin.)
Thijs
(verrukt, zingt bewogen tot den baron.)
Vrij uit, Eedle Heer, gun den rijmer een woord,
W'ontblooten, voor grooten, het hoofd naar 't behoort.
Maar grooten en kleinen, al staan ze in hun stand,
Ze zijn voor elkaar, en ze vormen een band.
Ieder trouw op zijn post,
Tot er klinkt - afgelost!
Voor grooten en kleinen, hoerah dan - maar 't meest:
Hoerah voor den adel van hart en van geest!
Dorus - boeren en boerinnen.
Voor grooten en kleinen, hoerah dan - maar 't meest:
Hoerah voor den adel van hart en van geest!
(De gordijn valt.)
Einde. |
|