| |
| |
| |
Derde bedrijf.
Een salon op 't kasteel.
Eerste tooneel.
de gravin, elmire.
Beiden op een causeuse gezeten.
(houdt een brief in de hand.)
Nu luister dan mijn lieve.
Goede moeder!
(Geeft haar een kus op 't voorhoofd.)
Ik moest kort zijn. 't Was niet gemakkelijk.
(Leest.)
Zuiderbeek, 7 Augustus. Hoog Welgeboren Heer! Ofschoon ik, 't zij oudere of nieuwere vriendschaps-relaties ongaarne verbreek, zoo zie ik mij tot mijn leedwezen genoodzaakt, u beleefd maar ernstig te verzoeken, mijne dochter en mij als vreemden te beschouwen.
Douairière gravin Van Hartsbergen.
O dank beste moeder. U hebt mij een steen van het hart genomen.
Alleen de gedachte dat schijn kan bedriegen, en de mogelijkheid van onrechtvaardig te handelen, doen mij nog aarzelen den brief te verzenden.
Twijfel niet beste moeder. Bij onze eerste ontmoeting hinderde mij al de vrije toon waarop Wolkheuvel tot mij durfde spreken; maar nu, sinds dien avond op de kermis - sinds mijne ondervinding van dezen morgen vooral....
| |
| |
Het oordeel van mijn Elmire zal niet lichtvaardig zijn.
Immers die goedhartige rijmer heeft mij den laatsten twijfel benomen. Ik verhaalde u hoe hij mij inwachtte op het kerkpad om mij, met boerschen eenvoud, te waarschuwen voor den man die zijn Elsje belaagde. En nog bij 't heengaan riep hij mij toe terwijl de tranen hem in de oogen sprongen: Waak jij voor je zelve, ik zal het voor mijn Elsje doen!
Ja met een trouw en edel hart.
(Opstaande)
O ik geloof zeker dat de frissche landlucht ook weldadig op de reinheid van het hart werkt. Wat zijn veelal de jonkers in stad, en wat hoort men van hen: laffe vleitaal! niet veel meer, terwijl hier op het land....
Wees niet onrechtvaardig lieve kind. Het kwade of goede zit niet in de lucht die men inademt. Ook in de stad hadden we edele brave vrienden. Maar hier...
(Opstaande)
Welnu Elmire, wat hoort men dan hier van de jonkers?
Moeder u ziet me zoo aan.
Ga dan voort. Mij dunkt de jonkers hier, ze zeggen niet veel. Men ziet ze aan tafel - maar verder...
(aarzelt; dan haastig.)
Lieve moeder, Oscar is verlegen; zijn aanhoudend studeeren maakt hem afgetrokken; maar waarlijk, een enkele blik van hém zegt dikwijls méer dan vele woorden van anderen. Al een paar malen bleek het mij dat hij een open oog heeft voor al wat schoon
| |
| |
is in Gods schepping; en - waar de liefde voor dat schoone fonkelt in het oog, daar moet het hart wel rein wezen.
Mijn goed kind die in haar hart geen hoekje heeft waarin ze haar moeder niet aanstonds een blik gunt! Moest het Oscar zijn? Ik vreesde wel...
Wát, wát hebt u gevreesd lieve moeder?
(zet zich in een voltaire aan de andere zij van het tooneel.
Ik heb gevreesd dat de kiem niet zou verstikt zijn, en dat mijn Elmire, in Oscar zou beminnen wat ons vele jaren van Zuiderbeek verwijderd hield.
(Snel terwijl Elmire zich naast haar zet)
Kind, je oom is edel en goed, maar de echtgenoot mijner liefste vroeg gestorven zuster, beschouwt de wereld met een gansch ander oog dan uw brave vader het deed. Je vader placht meermalen te zeggen: ‘het heeft wel den schijn alsof wij graven en baronnen slechts in de wereld kwamen, om over alles wat 's menschen geest en hand ter veredeling of ten nutte der menschheid tot stand brengt, onze hooge tevredenheid te betuigen.’ Herinner je maar Elmire, hoe hij niet lang voor zijn dood, toen hij een lucifer in de hand hield, nog zoo eenvoudig zei: ‘De man uit wiens brein dat kleine kopje te voorschijn kwam, had méer dan ik den graventitel verdiend!’
Moeder, ik geloof dat Oscar denkt zoo als die goede papa....
Ja Elmire; maar Oscar's vader denkt anders. Je oom is edel en goed maar.... Stil, daar komt hij.
| |
Tweede tooneel.
De vorigen, de baron.
Indien men een tête à tête van moeder en dochter mag storen...?
| |
| |
(Gravin en Elmire geven een toestemmend teeken)
Dan moet ik haar zeggen dat men met de meeste blijdschap de dames in de melkerij verwacht. Ik gaf mijn bevelen, en hoop dat men zich door bescheidenheid de eer van je bezoek zal waardig toonen. Dat boerenvolkje is zoo spoedig geneigd om familiaar te worden, Ze zouden je waarlijk zonder complimenten aan 't boter kneden of eenig ander werk zetten. Maar ik behoef je niet te herinneren dat....
Al te veel zorg mijn goede
(zacht)
hooghartige Alexander.
En wanneer ik u eens een kaasje gemaakt had beste oom, u zoudt er toch van eten niewaar?
(vriendelijk.)
Ik gebruik nooit kaas Elmire. - Bonjour!
(in 't heengaan.)
Tot straks.
(Gravin en Elmire af.)
| |
Derde tooneel.
de baron, even daarna mevrouw van diepmeere.
(loopt eenige malen in zichtbaar onaangename stemming het tooneel op en neer; gaat eindelijk zitten; schudt bitter lachend het hoofd, en herhaalt:)
Hooghartige Alexander!
Mijnheer Van Heidenhoeve, daar is een boer die u spreken wil; het is die dikke boer die altijd zoo deftig in de kerk tegenover ons zit: boer Miechels van 't Haverveld.
Mevrouw Van Diepmeere, er zijn immers domestiquen die de menschen bij mij kunnen aandienen?
| |
| |
O pardon, 't was geen moeite. De man ging juist den stoep op, toen ik met een klein bouquetje dat ik voor freule Elmire geplukt had, uit den tuin terugkwam. Hij vroeg mij...
Geplukt...? Is er dan geen tuinman, zijn er geen tuinknechts meer? Mij dunkt....
(vriendelijk.)
Ik meende mevrouw, dat ik u dikwijls mijn denkbeelden op dergelijke punten had meegedeeld. Sedert eergisteren dat ik het genoegen heb mijn schoonzuster met haar dochter hier te zien, moet ik tot mijn leedwezen gedurig bespeuren dat u dienstbodenwerk verricht.
Ik bid u, men kan niet alle...
(vriendelijk, hoog.)
Met verlof: een bloem voor zijn genoegen te plukken is geheel iets anders dan bouquetten maken. Dezen morgen aan het tweede déjeuné, toen de kippen werden gediend, zag ik u opstaan omdat de stoffelige Johan verzuimd had aan mijn zuster schoon zilver te geven. Ook toen de zon ons hinderde, stond u op om de gordijn wat neer te laten. In tegenwoordigheid van derden mocht ik u daarop niet attent maken. Johan heeft een duchtige vermaning gehad, maar u mevrouw, verzoek ik heel vriendelijk, toch niet te vergeten dat u mij, als de weduw van mijn goeden vriend Walter, ten zeerste verplicht met de honneurs hier waar te nemen. In geen geval - wil mij ten goede houden - mag ik dulden dat de douairière baronnesse Van Diepmeere zich in mijne woning door een - mag ik het zeggen - kwalijk begrepen ijver, de airs eener huishoudster geeft. Men kan beleefd, men kan vriendelijk zijn, ja zelfs dat is plicht, doch onze stand legt ons ook andere verplichtingen op. Daar zijn meesters en dienaars. De raspaarden behooren in het renperk, men spant ze niet voor de kar. Oh! sans comparaison.
| |
| |
Ach! wanneer die raspaarden in verval komen, maar al te dikwijls!
Dat is de bassesse der wereld. De edele vergt er geen diensten van.
Hij geeft het zijn genadebrood. Dat is edel, en toch blijft het genadebrood. Maar denk niet dat ik ondankbaar ben mijnheer Van Heidenhoeve. U die de arme met schulden beladen weduw...
(snel.)
Ik bid u dáarover geen woord! Van Diepmeere was edelman, geen financier; en voorts: uw hierzijn verplicht mij.
| |
Vierde tooneel.
De vorigen. miechels, johan.
(die aan de deur door Johan wordt tegengehouden.)
Zie je niet wie je voor hebt? Denk je dat ik een dief of moordenaar ben? Jij met je mooie spullen aan je lijf, ken jij den boer van 't Haverveld niet...? Op zij met je kunsten!
(komt haastig naar voren, wijst op Miechels.)
Mijnheer, die boer...
(tot Johan.)
Nou slopkousen-kavalerie, waar blijf je nou hé!
Je hebt wat lang moeten wachten boer Miechels, ik had...
(op mevrouw Van Diepmeere wijzend.)
Geen complimenten baron. Ja, de juffrouw bleef me wel een
| |
| |
beetje lang uit, en toen dacht ik bij m'n eigen: goeje bekenden dacht ik! - Jongens baron, watte dekselsche mooie krullerijen heb je boven in de blaffonage van je gang zitten! Ik had er m'n oog op! Weerlichs netjes! Als ik dat vroeger had gezien, dan had ik dat bij mijn in de nieuwe voorkamer ook motten hebben. Een aardig ding baron, dat bij je voordeur staat; krek 'en boom zonder blâren; 'k heb er den hoed ook maar aan opgehangen.
(Johan tracht een lach te onderdrukken.)
(met gebiedenden wenk om heen te gaan.)
Johan!
(Tot Miechels op hoogen toon)
Je wilt mij spreken nietwaar?
(Johan af.)
Dat zou ik je verzoeken baron.
(Wijst op het portret van den baron)
Netjes hoor! krek, krek! Je ziet er ouwer uit, maar anders op 'en prik! Gepassseerde kermis een jaar, toen heb ik me ook - eens laten uitphotografieeren, maar het ding wier te klein, en die kerel wou d'r geen kleur op brengen. Geen kleur, zei ik, denk jij dat de boer van 't Haverveld zijn eigen kleur niet betalen kan!
(Op een vrouwenportret wijzend)
Zeker de overleden mevrouw. 't Is of je ze ziet. Je zoudt ze zoo g'en dag zeggen - zoo'n goedig gezicht. 't Is jonker Oscar op 'en haar, op 'en prik!
(zichtbaar ontroerd.)
Nietwaar?...
(Herstelt zich spoedig; vriendelijk)
Je verlangt mij te spreken. Wil je niet zitten...?
(in 't heengaan tot den baron.)
Als u soms thee mocht verlangen....
Wanneer ik schel, wilt u dan zoo goed zijn ze hier te doen brengen.
(Mevrouw Van Diepmeere af.)
| |
Vijfde tooneel.
baron, miechels.
Wat je mij te zeggen hebt boer Miechels, moet zeker iets buiten-
| |
| |
gewoons zijn dat je het niet met den rentmeester bespreken kondt.
't Is tenminste nog wel de moeite waard om 'r 'en stoel bij te vatten.
(Neemt een stoel en zet zich.)
Hoor is menheer de baron, al heb ik je taal niet dikwijls gehoord, we kennen mekaar van jaren herwaarts. Je vader heb ik gekend, je moeder heb ik gekend, allemaal! - Nou weet ik best dat ze mijn in 't dorp wel eens den naam van trotsch geven, best! maar dat doen ze jou ook! Nee, met je permissie, en waar zit 'em dat in...? Omdat anderman niet in 't laadje het zitten wat wij d'r in hebben. Ik wil nou....
Met je permissie, ik wil nou alleen maar zeggen dat de nijd nog niet uit de wereld is, en dat ik liever benijd dan beklaagd ben.
(snel.)
Wel mogelijk man, wel mogelijk.
Nee niet mogelijk, maar zeker!
Met je permissie. - Suspeneer nou eens dat ik trotsch was, omdat ik over een ton of drie in de wereld te kommandeeren heb. Ja waarachtig! Trotsch, omdat ik 'en hofstee heb zooals er geen tweede, zes uur in den omtrek wordt gevonden; omdat ik 'en eenige dochter bezit met 'en snoetje... daar geen adellijke freule tegen op kan. Suspeneer nou eens dat ik trotsch was; zie, dan ben ik evel nog gezond bij m'n positieven, en weet best en goed - alschoon we op het punt van klinktum éen span voor de ploeg zijn - dat ikke boer ben en jij baron!
(ongeduldig.)
En daarom verlang je?
| |
| |
(haalt zijn tabaksdoos te voorschijn; neemt er een papier uit, en reikt het den baron toe.)
En dáarom wou ik dat jij dat papiertje eens eventjes inkeek. Gerust, vat maar aan; 't heeft alleen een beetje in den tabak gelegen.
(heeft geaarzeld; neemt het behoedzaam tusschen twee vingers; tuurt er op, en gaat er straks mee naar het raam.)
Van onderen, van onderen! -
(Bedenkt zich.)
A juist!
(Klemt de tabaksdoos tusschen de knieën; haalt een boerenzakportefeuille uit den zijzak; scheurt er een blaadje wit papier uit; doet er tabak uit de doos in; rolt het tot een sigaar, en steekt het in den mond, zeggende:)
Zal uwe het rooken ook hinderen?
(Knijpt over zichzelven tevreden een oog dicht.)
(tuurt steeds op het papier.)
Ik begrijp volstrekt niet wat ik hier lezen moet.
(heeft tondeldoos en vuurslag te voorschijn gehaald: ketsend.)
Niet... niet... Lees je daar niks, niemendal? Niets van 1711? van Ma.... van Maagdenburg. Van dat armelui's weeskind..... Katharina. Wablief?
(Steekt zijn sigaar aan.)
Boer Miechels je hebt mij te spreken gevraagd en ik wensch dus zonder verdere omwegen te vernemen wat je verlangt?
Maar m'n goeje baron, ruik je dan nog geen lont, zeg...?
(De baron gaat voor den rook terug; drukt op de veer van een tafelschel.)
Begrijp je niet waar dat heen wil?
(Wijst op 't vrouwenportret.)
't Is alsof ie me aankijkt. - Voel je nou nóg niks...?
(tot Johan die binnenkomt.)
Zet den ventilator open, en laat de deur los.
(Johan buigt; af.)
| |
| |
(beleefd doch gebiedend.)
Ik wenschte dat je kort en rond met je verzoek voor den dag kwaamt.
Daar hebben we mekaar! Rond, zoo mag ik je! - 'k Zei tegen m'n Elsje: rondeman voor den dag er mee! Een ander zou er om heen praten, maar dat is mijn gewoonte niet, en dat hoeft ook niet als je boer van 't Haverveld bent, en een ton of vier te kommandeeren hebt... Khem. - Wat ik dan zeggen wou: ze willen weten dat je zoon... zooveel als Oscar, verliefd van m'n dochter is.
(eerst onaangenaam getroffen, herstelt zich terstond. Vriendelijk hoog.)
Zoo!
Smoorende.... smoorende verliefd! Maar hij is bleu, wonderlijk bleu. Niet dat 'em dat tot schand is; dat waren we ook toen we
(wijst op het vrouwenportret)
om je-weet-wel kwamen! 't Gaat er met de jaren wat af. Maar zieje, verliefd dat is ie; en... ik kan 't hem pardonneeren baron, want m'n Elsje - als is 't m'n eigen vleesch en bloed, - zoo mooi als zij is, zul je d'r in 't heele land geen vinden. Ze is me letterlijk uit m'n gelaat gesneejen, dat is ze!
(Johan, met thee binnengekomen, presenteert den boer.)
Een kommetje thee, wel vrindelijk. Als ik je niet ontrief.
(Bedient zich. Tot den baron.)
Je moet de scha maar eens weerom komen halen.
(Johan presenteert den baron.)
Zet neer.
(Zacht)
't Was zóo niet bedoeld.
Mevrouw zei dat u gescheld hadt.
(loopt op en neer.)
Ga heen; doe de deur dicht.
(Tot Miechels)
En...?
(Johan af.) | |
| |
Ja!... en... ne... Nou is mijn begrip in de wereld dat we mekaar wat helpen motten. Elsje is mooi, en zeventien jaren. Al het jongvolk uit de buurt danst om d'r heen als de muggen om 'et licht: ook al adellijke kapers op de kust baron! en...
Ja zie... ik zou ze je voor den jonker niet willen aanprezenteeren, dat niet, maar... als jij voor hem beslag op d'r legt, dan ben jij nommer éen en m'n man hoor!
(heeft met de vingers op de tafel getrommeld, en gedurig naar buiten gezien. Ernstig en afgebroken.)
Wanneer ik wel zie, dan kom je den jonker van een misslag beschuldigen, nietwaar? Beschuldigen misschien dat hij je dochter.... heeft.... beleedigd...?
De hemel beware! Complezant, alles wat je maar wilt: ‘zal uwe het rooken ook hinderen?’ Vat je - Maar, je kijkt me zoo zwart uit je oogen. Ja, ik dacht wel dat er bij jou zoo'n beetje grootsigheid zou doorspelen. Baron en boer hé? Zie, daarom stak ik de wereldgeschiedenis in de tabaksdoos. Zoo'n Maagdenburger armelui's kind Keizerin van Rusland, da's nog wat anders! Zoo'n potentaat trouwt er maar voor de vuist weg zonder dat ie d'r misschien ooit had gezien of gesproken; terwijl Oscar, zal ik maar zeggen, haar kent van A tot Z. 't Was 'em gister nog maar alleen om d'r hand te doen; en nou kom ik...
Wanneer ik door al die praatjes heenzie, dan kom je den jonker bij zijn vader beschuldigen dat hij je dochter heeft...
(snel)
onteerd misschien, en eischt...
(ontsteld.)
Hé! watte!
(Hevig.)
Als dát waar was dan had ik 'em tienmaal den hals gebroken. Bij m'n ziel!
(verruimd.)
Goed, en dus...?
| |
| |
(met verontwaardiging.)
Háar! zoo'n lam uit de wei!
(Slaat zich op de borst.)
Dat zou zelfs een boer van koerakter niet doen. Nee! maar d'r naloopen dát doet ie. D'r uitgeteekend het ie, nog geen drie maanden geleejen.
(getroffen; hoog.)
Dat is niet waar!
Zie je me voor een leugenaar aan?
Sedert lang teekent de jonker niet meer, op mijn uitdrukkelijk bevel.
Mooie komedie! Als dat dan ook geen teekenen heet dat ie haar van top tot teen in de klei het uitgeschreven. Dat ie met z'n eigen fijne handen, een beeldje van d'r gemaakt het. Dat ie...
(hevig.)
Man...!
(Bedwingt zich)
Och, wil je zoo goed zijn mij eens te zeggen waar dat gebeurd is?
Gebeurd...? wel man in de hermitage; - 't kind is gisteren den heelen voormiddag daar bij 'em geweest. Eerst had ze d'r vreeselijk op tegen. Kom zei ik, ga jij gerust; de jonker is geen parlecheur; en... 't is d'r best bevallen. Accoord! En van middag daar krijgt ze nou weer 'en briefje van 'em; zeker om een deuntje te vrijen. - Uit! zei ik. Ikke en de baron, we houwen van rejaal spul! 'k Zal 't been wel in 't lid zetten. Ik ga naar 't kasteel. Jij 'en half uur later naar de hermitage; en als ikke en de baron het dan óok accoord zijn, dan komen we samen bij je. Zie - op 'en tien duizend gulden zal ik niet dood blijven.
(zoekt, en geeft het al lezend.)
‘Mooi lief Elsje, ik wacht je tegen 't vallen van den avond bij den hollen weg.’
| |
| |
Dat is geen schrift van mijn zoon.
(ongeloovig.)
'En mooie grap!
(ernstig.)
Ik vrees boer Miechels, dat die grap je niet zal meevallen. Naar 't mij voorkomt zoekt men jou en je kind op een boosaardige wijze te misleiden. Waar je meent dat de jonker, mijn zoon - zooals je zegt, teekeningen of pleisterbeeldjes maakt, en nog wel portretten van je dochter, daar zou ik inderdaad haast om je lichtgeloovigheid willen lachen...
Bedaar mijn goeje man. Wanneer jij je hersenschimmen in het hoofd haalt als van een huwelijk, dan wil ik je beklagen, en den raad geven om dien hoogmoed een weinig te beteugelen, en je kind niet ongelukkig te maken door haar een toekomst voor te spiegelen die... die... Maar 't is dwaas, al te bespottelijk dwaas!
(schreeuwend.)
Beklagen! Dwaas! hé, wat, wát blief je!
Ik verzoek je vriendelijk, niet zoo luid te spreken; dat hindert me. Stel het op prijs dat ik je zoo geduldig heb aangehoord; en wanneer ik je nu zeg dat ik aan al die praatjes geen geloof sla, dan is dat niet om je te beleedigen of je geloofwaardigheid te betwijfelen m'n goeje man, maar om je te zeggen dat je misleid bent; om je te raden over je kind te waken waar misschien een schaamtelooze haar strikken spant en den schijn op mijn zoon tracht te werpen.
(als voren.)
Maar wat donder! denk jij dan m'n goeje man dat ik gek, razend gek ben? Zou m'n eigen vleesch en bloed me dan voorliegen dat ze in de hermitage is geweest, dat jonker Oscar een
| |
| |
beeldje van d'r gemaakt heeft? Heb ik dan, voor den weerlich, m'n oogen niet, en heb ik niet gezien hoe ie op den kermisavond haar bij de hand vatte? Heb ik niet gehoord hoe ie wel honderdduizendmaal zei, dat er geen mooier op de heele wereld was, dat ze azuur in der oogen had. Wát! wou jij me dat liegen heeten! Alla! mee naar de hermitage!
(De baron schelt.)
Nou kom dan mee als je durft...?
(tot den binnenkomenden Johan.)
Laat den boer van 't Haverveld uit.
(Tot Miechels.)
Ik heb geen tijd meer.
Wat! wil je niet meegaan! Niet? Dan zal ik er heengaan.
(Vat Johan bij den arm)
En jij vooruit. - Vooruit man! Jij zult m'n getuige zijn!
Ik verzoek je niet den parkweg, en niet naar de hermitage te gaan, maar hier aanstonds door het groote hek bij den oprit de plaats te verlaten.
(woedend.)
Nou nog mooier! Dat wil me kommandeeren! dat wil me wegjagen en verbieden te loopen waar Jan en alleman loopt! Mij, boer Peter Miechels van 't Haverveld, die zich nooit door iemand laat kommandeeren; die vijf tonnen te presenteeren het!
(Tot Johan)
Trek jij een lacherig bakkes, lummel! Jij, zeg...? Zie je niet wie je voor hebt?
(Johan treedt voor den dreigenden boer achteruit)
Zeg...? hé...?
(drukt tweemaal op den schelknop.)
Ik verkies dat leven niet. Wanneer je niet krankzinnig bent, ga dan heen, of anders...
(als voren.)
Of anders...!?
(Een tweede bediende komt aan de deur.)
| |
| |
Of anders ben ik genoodzaakt je er toe te dwingen.
Dwingen! dwingen!! niemand zal me dwingen.
(tot de knechts.)
Die man is krankzinnig. Brengt hem de plaats af; zoo noodig kun je Hector los laten!
(met gebalde vuist.)
Wát, wát! jou trotsche barrabas, wou je honden loslaten!?
(De knechts willen Miechels aanvatten.)
Handen van m'n lijf, vergulde papegaaien!
(Tot den baron)
God zal je krijgen, trotsche wittebroodswurm! Mij en m'n eenig lief kind te schandalizeeren!
(De knechts vatten Miechels stevig vast; doch hij werpt ze van zich.)
Los zeg ik je, vergulde lappe-dekens! Los! - De klok van 't dorp zal 't rondkleppen wat boer Miechels van 't Haverveld weervoer! Nooit in d'r eeuwigheid krijgt ie m'n dochter, nooit!
(IJlings weggaande nog hoorbaar achter de coulissen)
Nooit!
(Miechels af. De knechts volgen hem.)
(staat een oogenblik in gedachte; vat hoed en stok, legt de hand aan 't voorhoofd en zegt:)
Oscar!
(Gaat haastig, terwijl de gordijn valt, een andere deur uit.)
Einde van het derde bedrijf. |
|