| |
| |
| |
Brief van Jan Stukadoor, metselaar.
Onder toezicht gesteld van zijn neef den hulponderwijzer B.
Aan den lezer.
De neef van den werkman door wien mij het nevensgaande opstel in handen kwam, zal het mij - zoo min als de Lezer - ten kwade duiden, dat ik een aantal van zijne verbeteringen, zoowel in stijl als taal, tot het oorspronkelijke heb teruggebracht, ja zelfs dat eenige door hem geschrapte woorden - waarin de schrijver niets vreemds had gevonden - door mij op hun plaats zijn hersteld.
Dat de Nederlandsche werklieden de veelal zeer juiste beschouwingen van den wakkeren Jan met een Bravo! zullen begroeten, en, beter nog, ter harte willen nemen, is de wensch van:
j.j.c.
| |
Aan alle nederlandsche werklieden leden en geen-leden der internationale.
Vrienden, laat ik je zeggen, dat je gefopt wordt, op mijn woord van eer. Ik zeg niet, dat ze het niet goed met je meenen; nee, maar dan foppen ze zichzelf. Ik ben zooveel als handwerksman of metselaar, en versta mijn vak zoo goed als mijn baas, daar durf ik me op beroemen, en ofschoon de roem is uitgesloten, ik zeg het, omdat het waar is, en ik een hekel aan praatjes heb.
In den laatsten tijd hoorde ik gedurig van de kameraden dat ze armoe hadden, geen eten genoeg, omdat ze te weinig verdienden. Dat is waar, vooral als ze - zooals Jan van End - een vrouw hebben die vijfmaal in de kleine zes jaar een kind krijgt, en op den koop toe een slons is.
Weet je wat ik verdien in de week? Gemiddeld, winter en zomer, negen gulden. En daar moet ik van leven met mijn vrouw,
| |
| |
vijf kinderen - God weet of het er bij blijven zal - en, behalve een kanarievogeltje van Jans, mijn oude halfblinde moeder. Bedeeling zou ze kunnen krijgen, maar ik zeg: eer zullen ze me doodschoppen, eer dat ze mijn oude moeder van den arme zullen bedeelen.
Is negen gulden te veel met zijn achten, als ik de kanarie van Jans meereken? Dat weet jelui wel beter; en toch Goddank jongens, ik heb nog nooit honger geleden. Dat zit hem hierin dat ik geen drank gebruik. Of ik geen borrel lust? Nou, daar mot je om kommen! Als ik hem zie, dan komt me het water over 't hart; maar ik zeg, nee baas, je zult me niet pieren, want ik heb er een kennis aan dood; dien stond het schuim op den mond toen hij de eeuwigheid inging, en was zoo zwart van binnen als een schoorsteen. Nou, als je van klare zwart wordt, dan zit er toch de duivel in, al heeft hij geen bokspooten of kettings aan.
Ik zei dan dat ik nooit honger heb geleden, en daar geef ik je mijn woord van eer op. Maar weet je wie daar ook de schuld van is, dat is mijn vrouw. Als je ze zag - ze zit hier bij me terwijl ik dezen brief schrijf, want de meester zei: schrijf jij gerust Jan, jij weet het goed uit te leggen, en ik, zeidie, zal je wel met de taal en de spelling helpen - ik zeg dan, als je mijn vrouw zag dan zou je zeggen: een knap wijf; en ik zeg een goed wijf ook; die het anders zei, die heeft er geen verstand van of is jaloersch; zooals de vrouw van P. - ik wil zijn naam geen schande aandoen, maar die is jaloersch. Jongens, je moest ook eens kunnen zien wat een helder wijf of ik heb. Toen ze voor de vierde keer - in de negen jaren, een kleintje had, toen was Wouter, de lieve schreeuwerd met zijn mooie oogjes, nog geen tien uren oud, of ze had alweer vier wollen sokken gestopt, en, nog al geen gaten! - Nee, zooals mijn beste wijf den boel bij elkaar houdt, daar weet je niet van; en ik zeg, als ze van kapitaal spreken: daar zit kapitaal in de armen van Jans. En toch geen houten, waarachtig niet: mollig als boter. Als alleman zoo'n vrouw had, dan was er geen armoe. Van éen gulden maakt zij er twee; ook omdat zij van twee uren er vier maakt. Vroolijk is ze altoos; en als ze pruttelt, dan is het alleen over de belasting op de zeep.
Maar alleman kan zoo'n vrouw niet krijgen, dat weet ik wel; dáarom en ook met dien ellendigen drank heeft er menigeen veel meer noodig dan ik. Maar, is het misschien door ziektens of dingsigheden dat je armoe hebt, terwijl je werkt zooveel en zoo goed als je kunt, en den boel niet vergooit of verzwendelt, dán zeg ik jongens, zoekt, als je loon te laag is en je met al je werken niet te eten hebt, in de redelijkheid dat je wat meer krijgt. Ik zeg in de redelijkheid, want of wij elkaar een loer willen
| |
| |
draaien of niet, - anders draai je je zelf den hals om, en daar heb je niks geen plezier van.
Onze kleine Albert was krek een jaar - ik weet het nog, omdat de vrouw toen op suiker bij de koffie trakteerde, en dat is een heele ekstra - toen kwam Van Vlot bij ons inloopen. Ik begreep hem niet, want hij zei den heelen tijd zoo'n Fransch woord. Nou ken ik het; 't was de Internationale. - Meester heeft het me voorgespeld. Als ik daar lid van werd, dan kregen we mettertijd net zoo goed te vreten - dat waren met permissie zijn eigen woorden - als de rijkdom en al de grootheid in eigen persoon. Wis en waarachtig, zei Van Vlot, hier bij ons in 't land zijn we wel gek om ons eigen dood te werken voor dat rijkelui's volk, en voor de bazen die van ons zweet en bloed mooi weer spelen. De Internationale, zoo zeidie, wil met orde en recht onzen toestand verbeteren. We zullen een tijd beleven Jan, zoo zeidie, dat al die wind van groote huizen en van de swietmesjeus met hun mooie dametjes uit is, alleman egaal, jij net gelijk met je baas, en je baas net gelijk met den grootsten baron of ginneraal uit het Voorhout. Allemaal glad weg van éen slag, en allemaal krek evenveel centen op zak. Ook de centen van den koning moeten we verdeelen, en van de prinsen. Alle grootheid naar de weerlich, zeidie; dat was nou het communismus. Dit laatste woord heb ik zelf onthouwen, want dat ding leek me een slaadje als het goed was. Nou zei Van Vlot, als je niet tegen je eigen vleesch bent, dan moet je ook lid van die Internationale worden, daar staan pieten aan 't hoofd, en ze hebben in andere landen al zooveel jongens en centen bijeen, dat ze ons best den mond kunnen openhouwen als wij alvast de weerlich van 't werk geven.
Toen Van Vlot niks meer zei, toen zei ik: Maar dan zul jij er zeker al wel dadelijk uitscheien Piet, want aan werken daar heeft hij in den regel kaas aan. Nee nog niet Jan, zeidie toen, want die Internationale stuurt geen kind om een boodschap. Zoo gauw als wij van onzen stand hier te lande zoo goed als allemaal lid van die vereeniging zijn, en de kans schoon staat om onzen slag te slaan, dan beginnen we dat vetje; dan gooien we - 't waren zijn eigen woorden - bij al dat groote volk lekkertjes de glazen in, en houwen acht dagen vetpot, en dan: naar den grond met al de rijkelui'shuizen, en, verdeeling van de dubbeltjes in de Maliebaan! Wil je lid worden? zei Piet er bot bovenop. En ik zei: Wat kost het? Zooveel, zei Piet. - Ik keek Jans aan, en Jans zei niks, maar ik zei: Ik zou je danken. 'k Wil er eerst over prakkezeeren.
Toen Van Vlot weg was - eerst zanikte hij nog wel een uur lang, en 't meest over dat pleziertje in de Maliebaan - toen zei ik tegen Jans: Wat dunk je?
Jans zei: Wat wil dat zeggen Inter?
| |
| |
Dat weet ik niet, zei ik. Toen dadelijk naar meester.
Meester zei dat Internationale zooveel beduidt als een verbond tusschen alle naties of volken; en dat het hier dus de vereeniging was van al de werklieden over de heele wereld.
Dat zoodje zou ik wel eens bijeen willen zien, zei ik tegen Jans toen ik weer thuis kwam - 't was Zondag.
Ik niet, zei Jans: vooral vandaag niet, want dan staan de meesten niet vast op hun beenen.
De meesten, dat was onredelijk. Nu moet ik zeggen dat Jans alleen op dát punt onredelijk is. Maar ik dank er God voor, want als Jans het niet geweest was, wie weet of ik tóch niet van tijd tot tijd bij Nol op den hoek er eentje zou gepakt hebben. Eéns is geens zegt het spreekwoord, en zoo kom je op een kouwen avond tot tienmaal éens is tienmaal geens; en dan heb je veertig centen aan je broek, en je kijkt als een vijfcents pekelharing of een schar zonder kop.
Maar jongens, nou moet ik je zeggen, dat ik al een maand aan het denken ben geweest over die woorden van Van Vlot of eigenlijk over die Internationale. Ik zei tegen Jans: Ja maar, als we nu toch waarachtig door dat lid worden, in het huis van V.B... konden komen (meester zei dat ik den naam hier weg moest laten) nou, in dat mooie groote huis met al die meubels en gordijnen, me dunkt.....
Me dunkt, zei Jans, dat je je verstand moest gebruiken. Van Vlot zei dat ze al de huizen zouden afbreken, en dus kwam jij dan tóch niet in het groote huis van V.B.....
Dáar had ze gelijk in, en ja, als we allemaal precies gelijk zouden worden, dan moest eigenlijk - na dat pleziertje in de Maliebaan - de heele stad voor den grond worden gesmeten, om ook de steenen en het houtmateriaal gelijk te verdeelen. Jawel elk voor zich kon dan zijn portie meenemen om naar goedvinden op een - óok eerlijk gedeeld stuk grond, zijn huisje te kunnen zetten.
Maar zieje jongens, toen ik daar goed over prakkezeerde, toen begon het me te draaien voor de oogen. Wie drommel zou eerst de stad afbreken? Verbranden was nog zonde, want wat weg is is weg. - De voorname lui? Och goeje hemel, als ze een halven dag aan 't steenbikken waren geweest, bijvoorbeeld de graaf van.... (weer geen naam zei meester) afijn dan lee ie voor mirakel; daar zit geen pit in die vingers.
En ik zelf? Als ik mijn portie beet had, wat deed ik er mee? Metselen is mijn vak, jawel, maar al zat ik op water en brood, om een huis te bouwen, zoo'n beetje behoorlijk, ik zou er geen kans toe zien.
Maar, zei Jans toen, al kon jij als metselaar, net zoo wel als Hein van 't fabriek van Enthoven, en de baron van Die en Die,
| |
| |
en de grutter naast ons hofje, en Hannes de diender en allemaal die nooit gemetseld of gezaagd hebben, je eigen huis bouwen, wat moesten dan de zieke weduwvrouwen beginnen?
Ben je gek Jans, zei ik, dat verdeelen en zelf opbouwen da's onmogelijk, da's larie!
Ik moest er om lachen, en Jans begon ook te lachen, zoodat kleine Anneke die de borst kreeg, losliet. Toen lachten we allebei dat we schudden. Denkt eens jongens, hoe de molenaars en de ministers en de slachters en de boekverkoopers en de notarissen en de vroedvrouwen en de dominees en pastoors, afijn de heele wereld die van 't bouwen niks wisten, in de knoei zouden zitten. Wat zou je zien gebeuren - dat zei ik tegen Van Vlot op een avond dat hij mij weer den kop kwam gekmaken: Laten we nou veronderstellen, zei ik, dat er op de vijftig huishouwens die bouwen moesten, veertig er zelf niet kapabel toe waren, en dat elk drie honderd gulden vrij geld in de Maliebaan had gebeurd; niewaar, dan zou de een - al was het geen verplichting, toch alweer tegen den ander zeggen: Och vrind of burger-commun, help jij me een handje, want mijn moeder is rhumatiek of aamborstig en kan toch niet zoo tusschen 't afbraak blijven zitten. - Nee, zou die zeggen: Ieder voor zich. - Dan zou die ander hem bijvoorbeeld drie rijksdaalders onder den neus kunnen houwen. Was de persoon die rook, geresolveerd, dan zei ie: Accoord! Was hij een schrok, dan zei ie: Voor zes rijksdaalders; en was hij een luie kerel dan zei ie nee, en ging op zijn eigen afbraak liggen.
Nou vraag ik jou Van Vlot, of er dienzelfden dag alweer geen verschil van stand zou wezen, want die hielp, had de rijksdaalders van den ander. Zieje, zoo'n stad van gelijkheid is onmogelijk. Maar zei ik, verondersteld dat je zoo'n stad kondt hebben, dan zet ik het jou om me te zeggen hoe de magere kranten-Hannes met zijn zuster Letje - de strijkster-zwavelstok - aan den kost moesten komen? We zouden alles zelf moeten doen, want maatjes egaal, alles gelijk, niewaar? Op onzen lap grond, zaaien en oogsten; koren dorschen en malen; meel kneden, brood bakken, - vee fokken, slachten, natuurlijk alles!
Maar toen viel Jans me in de rede, en zei: Kom schei toch uit met die gekkepraat; waar wil jij mee ploegen als je geen ploegen kunt koopen, hoe wil je dorschen zonder vlegel, malen zonder molen, slachten zonder mes. Waar moet dat alles van daan komen en wie zal dat maken als iedereen zaaien en maaien en dorschen en bakken en fokken en slachten moet?
Waar de machines van daan moeten komen? zei Van Vlot: wel, net als de messen en allerlei meer tegenwoordig: uit Engeland.
Zieje jongens, nu zijn we wel dom, maar toen lachten ik en de vrouw toch nog éens zoo hard. Wij dachten dat die Interna- | |
| |
tionale over de heele wereld, voor alle landen was. Meende Van Vlot dan dat ze in Engeland toch wel ten pleziere van ons Hollanders aan 't werk zouden blijven!
Van Vlot werd nijdig om 't lachen en liep de deur uit. 's Nachts om éen uur kwam hij stomdronken in vergissing bij ons aankloppen, en toen vroeg ik: wie - ná dat vetje in de Maliebaan - den jenever voor hem zou stoken? En toen zeidie met een smoorvloek erg door den neus: Dat doet de.... de Inter... nation.... ale... voor den duivel! - Nou, als die Internationale de likeurstoker voor den duivel is, zei ik, dan blijf je me met dat ding van mijn lijf af, en ik bracht den lap in z'n huis, want ik had met z'n arme vrouw te doen.
Toen jongens, zijn er een paar maanden voorbijgegaan, en ik heb druk werk gehad in 't voorjaar, zoodat ik van dat ding niet meer hoorde. Maar op een avond dat ik naar huis ga zeit Pietersen tegen me - met een knoop er op: Waarom ben jij nog geen lid van de Internationale? We moeten er hier kerels als jou bij hebben.
Waarom Pietersen? vroeg ik.
Omdat jij een knappe kerel bent, zeidie: Van Vlot en zijn soort kunnen we missen. Dronken volk geeft geen fedusie, en het ding is goed - voor den donder!
Als het ding goed voor den donder is Pietersen, zei ik, dan is het toch ergens goed voor.
Ergens! zei Pietersen: wou jij zeggen dat het niet heelemaal goed was? Moet de eene mensch slaven en zweeten, terwijl de ander, God beter 't, als een lui varken in zijn stoel leit? Kijk - zie, daar heb je weer zoo'n schandaal! die mooie mesjeu in dat open rijtuig leit er als een beest. En wat doet ie? Niemendal! - Ik zeg je: eruit moeten ze! dat volk! 't Is van ons gestolen!
Nou wist ik toevallig dat de heer in dat rijtuig - want er kwam ons een rijtuig voorbij - een dokter was die zich niet geneert om bij de kwaadaardigste ziekten in de grootste achtergaten te gaan. Cholera of pokken daar maalt hij niet om; en ook dat hij niet alleen met de gift, maar niet minder om zijn taal voor de armsten als een vader is.
Wou jij zeggen Pietersen, dat dokter V. van jou gestolen heeft? zei ik.
Ja. G. v.d.! riep Pietersen. We zullen ze wel krijgen G. v.d.!
Toen jongens, wier ik er koud van, maar ik zweeg. Dat zwijgen beviel Pietersen niet. Hij begon lastig te worden en grof als riviergrint. 't Liep zoo graveelig dat hij zijn gezegde van ‘knappe kerel’ weerom nam; ik was een ...... (het woord was te smerig zei meester, ik moest maar titteltjes zetten.) Best; maar dat andere woord was eigenlijk nog gemeener hoewel het niet zoo vuil was: ik was een verraderlijke Pietjak. - Wat Pietjak is dat weet ik nog
| |
| |
niet. - Zulke kerels, die de goeje zaak tegenhielden moesten goddorie, zei Pietersen, al vooruit op d'r ziel hebben, en als hij mij t' avond of morgen bij de kraag kon krijgen, dan zou hij zijn eigen daarop trakteeren.
De kameraads wilden het bijleggen, maar ik zei dat er van bijleggen geen spraak was, omdat er niets bij te leggen viel. Maar toen we 't politieburo voorbijkwamen, toen zei ik, hard genoeg dat ie 't hooren kon: Zoolang als de eene werkman den ander nog bedreigt, is het goed dat ze dáar wacht houwen, en dat de heeren op 't Binnenhof ook nog recht en gerechtigheid spreken.
Nou vraag ik je jongens, als alles maatjes egaal-commun was, hoe zou je dan hulp krijgen als je ziek lei, en recht krijgen als een gemeene rakker je bij avond of ontijd een loer had gedraaid?
Toen heb ik gaan zitten nadenken, en hoe langer ik nadacht en met meester en Jans er over sprak - de meester is nog een neef van mijn vrouwskant, - hulponderwijzer - hoe meer ik begreep dat die heele broederschap en alles maatjes gelijk, net zoo onmogelijk is als met de hand aan den hemel te reiken. De meester zei, en daar had hij gelijk in: Moeten de kinderen dan voortaan niet meer leeren op school? Om kinderen te kunnen onderwijzen moet je met je hoofd en niet met je handen werken. Om dokter en rechter en profester te worden, is het allemaal met den kop werken. Nu moeten die lui toch op stoelen zitten als ze hun hersens inspannen om de wijsheid uit de boeken te halen. Zieje, en dáarom kunnen ze 't ruwe weer zoo niet verdragen; en als het werkvolk grof werk doet met de handen, dan doen zij fijn werk met het hoofd. En, werken met de handen, dat kun je vrij wat langer volhouden als met den kop. Laat Pietersen of Van Vlot eens een klein briefje schrijven, zei Jans, dan zul je eens zien hoe'n spul ze daarmee hebben. Wil je wel gelooven jongens, dat ik zelf over dit opstel al meer als een verreljaar doende ben; alle Zaterdag avonden, en soms Zondags een beetje. Maar ik zeg je dat ik er menig zweetje op gehaald heb, en dat ik 't al lang had laten steken als meester en Jans niet zeien dat ik 't doen moest, en meester niet altijd hielp met overschrijven. Wat betreft dat ik jelui wil zeggen wat ik denk, ik dank God dat ik het doen kan, want, nóg eens jongens, die Internationale die piert ons met open oogen. Ik zeg niet uit wreedheid of slechtheid, maar omdat ze niet zien kan.
Ik zeg tegen Jans, hoe moeten al de brieven door 't land komen, en van Oost en West - waar ik nog een broer bij 't Zevende heb - als je geen heeren hadt die al de landen en plaatsen van de wereld kennen en zooveel als de direktie verstaan? Als je alles zoo naprakkezeert, dan moeten er heeren zijn op 't kantoor die een boel meer weten als de bestellers die alleen maar 't adres hoeven
| |
| |
te lezen. - Larie dat maatjes-egaal van de commun. Larie, dat zei ik al een half jaar geleden. En nou? Jongens, lees jelui de krant niet? - Ei, zeg ik tegen Van Vlot - want tegen Pietersen daar spreek ik niet meer tegen - ze hebben zich mooi laten kijken in Parijs, die oppersten van de maatjes-egaals. Toen ze in de knoei kwamen en hun lijf moesten bergen, toen werden ze gevonden met duizenden franken - dat zijn zooveel als halve guldens bij ons - in hun kleeren genaaid aan specie en papier. Zieje, dat waren de lui die krek regeerden als alle andere regeerders, maar onder een schijn van maatjes-egaal. Ze aten en dronken van de bovenste plank, en verlakten het werkvolk, waar de meesten van hen, vroeger zelf toe behoorden. Begrepen jongens: éen zeit er bijvoorbeeld tegen je: Vooruit mannen, eronder met de rijken! Dan denken jelui: Vooruit naar den vetpot, niewaar? Maar hij die je aanvoerder is, komt het eerst bij het laadje, en als jelui dan aan 't vechten bent en in de konkels raken, dan pakt hij zijn biezen naar Noord- of Zuid-Amerika, en jelui - je wordt in de doos gestopt. Heb je 't niet gelezen? Nee, in de doos niet alleen, je wordt als krengen in de kalk verbrand, levendig, net als een slak waar je zout op doet. Maar - dat is de gerechtigheid. Ja zoo waarachtig als God leeft, jongens, ik zeg met de volle overtuiging: dat is de gerechtigheid! Als ik er niet zoo goed over geprakkezeerd had, dan zou ik zeggen: ik weet het niet. Maar nou, ik heb goed nagedacht en - ik begrijp er alles van!
Ja kameraden, God heeft groot en klein verordineerd in de wereld: daar heb je een vlooi en een olifant, niewaar? een keisteentje en een hooge berg, een grasscheutje en een eik in 't bosch. Notabene! Maatjes-egaal in de wereld! Jans en zelfs Van Vlot, toen ie goed nuchter was, we hebben weer geschaterd van 't lachen: dan moesten de vrouwen ook maar een broek aantrekken, en de kinderen hun vader en moeder de les lezen. Nee Van Vlot, zei ik, God heeft kleine sterren en groote zonnen gemaakt, en zoo denk ik dat Hij 't met de menschen ook gewild heeft. Neem jij éen stand uit de wereld weg - ik meen van wat wat goed of noodig is - en de heele boel leit op z'n .... - Als de opstekers van 't gas 's-winters bij donkeren avond, hun werk niet deden, dan ging jij en ik bij Janssens op den hoek, met een fortuintje 't water in; en - als ze commun waren, dan verdikten ze 't zeker om voor jan en alleman 't gas aan te steken. - Nog eens, die zijn hersens bijeen houd, die is wel stekeblind als hij niet ziet dat die heele Internationale, misschien met een goeden aard en bedoeling begonnen, eindelijk den ondergang van den werkman achter de mouw heeft. Lees de krant jongens, als je lezen kunt: geen mooie praatjes van vetpot, maar van daadwerkelijke zaken. Staat maar op tegen de wet van God of de natuur, en je krijgt
| |
| |
het voorgoed op den kop. Nu liggen al de mannen die alweer op den vetpot te Parijs rekenden, en die al met het omverhalen van rijkelui's huizen en verbranden zijn begonnen, voorgoed onder den grond. - Heb jelui daar plezier in, ga dan je gang; maar, ik zou je danken. Ik zeg tegen Jans - of eigenlijk ik heb het eergister avond gezeid, toen we samen in de bedstee leien: God geef dat onze Hollandsche jongens zich niet door die vreemde poespas in de draaierij laten brengen. Ik zeg maar: als je je best doet, zooals wij, niewaar, dan ben je misschien geen haar minder gelukkig dan bijvoorbeeld de baron van (ik schrijf den naam niet, want dat geeft weer spul met den meester) afijn, ik zeg geen haar minder. Of zijn bed zooveel mooier is, daar ziet hij niks van als ie slaapt; en als de rijke lui graag op die weeke spullen van bedden en donsen liggen, ik voor mijn part, ...'k zeg tegen Jans, kunnen ze nou beter slapen dan wij met zijn beiden? - En dan de pot? Jans heeft twee diensten gehad, de laatste als keukenmeid. Maar denk jelui, jongens, dat ze dien pot toen we getrouwd waren, een halven dag heeft gemist? Jans zeit dat het met lekker eten net gaat als met alles wat je alle dagen hebt, daar gaat het raar van af. Ze zeit dat haar volk - groote lui hoor - altijd aan hun vrinden vertellen van een reisje, toen ze ergens - ik weet niet waar - geen lozies konden krijgen; toen ze zich op een zolderkamertje in een bedstee behelpen moesten, en twee dagen niks als zwart brood en melk en een eindje worst konden krijgen, en dat ze daar altijd met zoo'n schik en behei van vertelden alsof dát nou de plezierigste tijd van hun leven was geweest. - Ja, zul jelui zeggen, maar 't rijkelui's smullen is toch niet kinderachtig, en ik wou toch liever aan hun tafels zitten dan voor onzen schralen kost. Ik zei het ook, maar meester gaf me laatst een goed bescheid: Dat moet je nog niet zeggen, zeidie. Alles heeft zijn mooi en zijn leelijk. God is
rechtvaardig, zei meester, en let jij nou eens op, zeidie tegen me, of de rijke lui over het algemeen niet ongezonder zijn, en bleeker en lang zoo sterk niet als de werkman. En wat de sterkte betreft, dat is vreemd genoeg, want de grooten kunnen toch alle dagen hun vleesch krijgen en eiers en al wat ze lusten; en neef zeidie, de rijke die altijd lekker volop heeft, kent geen honger. Alle lusten hebben hun lasten, en alle lasten hun lusten, want God is rechtvaardig, al schijnt het zoo niet. Het liedje zegt:
‘Rijken altijd volle maag.
Armen steeds in 't eten graag.
Honger maakt blauwboonen zoet.
Vet den maag bederven doet.’
Ik zeg ja, wij zijn sterk, jawel, maar als de ziektens komen, dan maaien ze toch altijd 't meest in onze buurten.
Dat komt omdat de mindere man niet zindelijk is, zei meester.
| |
| |
Toen wier Jans giftig; want Jans is als een brand. Maar toen zeit meester: Zoo! hebben jelui dan ook de cholera in 66 en nou de pokken gehad? Watblief? - Nee, zei Jans. - Accoord, zei meester, dat komt omdat jij van geen smerigheid houdt, en omdat jelui je zelf en de kinders verstandig hebt laten inënten, en geen kwezels bent die van Godslasterlijk jammeren als God zelf het medicijnmiddel aan de hand geeft. Zieje jongens, ik ben Griffermeerd van mijn geloof; wat jelui bent dat kan me niet schelen, want ik zeg altijd, de secties en de pletons maken toch maar éen schutterij is 't niewaar; en of je onzen lieven Heer al wegcijfert, dat gaat er net mee als met de ginneraal of kornel. Jij kunt wel zeggen: ik lach er wat in; maar je zult tóch aantreeën en marcheeren en ekserseeren, zooals hij verkiest, net zoo goed als de korperaals en de sergeants en de luitenants en de heele schutterij. - Nou jongens - en daar heb je het alweer - wat zou de heele schutterij doen - of laten we nou de heele militaare macht nemen - als er geen onderscheid van stand was? Wat waren de soldaten zonder onder- en boven-officieren? Over de stommigheid van Pietersen moest ik lachen. Die zei dat ze die luie bl..... boven op hun paarden mettertijd ook wel 't loopen zouden leeren. Nou vraag ik, wat wou een leger beginnen, als ze geen hoofdofficiers hadden die uit de hoogte alles afkeken en meer overleg in éen uur moeten hebben als een gewoon soldaat in een heel jaar?
Weet jelui wat ik zeg - en ik blijf er bij - al dat maatjesegaal-commun, dat is de kooi waar de vreemden ons in willen vangen. Ik heb er over geprakkezeerd, en zeg: als je goed werkt en niet den luiaard uithangt; als je je geld niet aan klare spendeert en ook niet door je vrouwen aan allerlei mutsen en linten en snoeperijen laat verknoeien; als je dan in de redelijkheid niet genoeg voor je vrouw en kinders te eten hebt, zeg het, en klaag er over in de redelijkheid, en zonder dreigementen, dát is van Gods wege ons recht; maar laat je niet pieren door mooie praatjes van de Internationale. - Weet je wat die heele Internationale is, zei meester: dat is de goeje domme eend die een haviksei uitbroeide en later door zijn kuiken werd opgegeten; of anders zei meester: 't is de vos die de kat de kastanjes uit het vuur laat halen. - Jongens als jelui lid er van wordt, dan ben je niks wijzer als die eend of die kat, en daar ben je toch te goed voor.
Weet je wat ik zeg tegen Jans, ik zeg: Jans, een varken eet afval, een koe gras en hooi, en 't roofgedierte verslindt de krengen. Maar de mensch eet wat gebakken of gekookt is, niewaar? Alweer ieder naar zijn aard van mensch of dier. Maar als een mensch zich verlaagt tot een roofdier, dan moet hij ook krengen verslinden zeg ik.
| |
| |
Ik zeg nóg eens, dat ik geen enkelen groote ken, noch van het Voorhout noch van de Vijverberg, die gestolen heeft, zooals ze vertellen, want ze zeggen: Bezitting is diefstal. Nee, als bezitting diefstal is, dan, zeg ik tegen Jans, kunnen ze jou gouwe bellen die ik eens met een ekstra verdiende, ook wel diefstal noemen; dan kunnen ze onzen baas die als gewoon opperman is begonnen, maar die van den morgen tot den avond gewerkt heeft en nog van alles geleerd tot in den nacht toe, dan kunnen ze hém, omdat hij een kop voor tien had, óok wel een dief noemen. Als ik onze baas was en ze noemden me een dief omdat ik met Gods hulp gelukkig gewerkt had, dan zou ik òf de tranen in de oogen krijgen òf liederlijk kwaad worden misschien.
Nee jongens, de standen in de stad en overal, dat zit hem in de verscheidenheid van hersens en het maaksel van de menschen. Net als er geen twee blaren aan de rozestruik dáar in den pot, egaal van maat zijn, en evenmin als er twee menschen zijn die je niet van elkaar kunt onderscheiden - tenminste altijd nog wat in 't een of ander - even zoo min kunnen er twee menschen bestaan die precies even knap zijn, of evenveel verstand en ook evenveel geld en goed in de wereld hebben. Dat is niet anders. - Of ik niet liever, als ik het voor 't kiezen had, een menister als metselaar zou zijn? Waarachtig wel, maar al dat gezanik, dat zoo'n man heeft en in de kranten en veel niet genoeg, dat is ook geen slaadje, zeit meester. - Als ik 's-avonds met Jans en de twee oudste kinders de boteram met koffie gebruik, dan zeg ik altijd: Goddank! - Vraag maar aan Jans of 't waar is of niet, en dat doe ik uit mijn hart en mijn ziel, want waarachtig jongens, als je tevreden bent, dan heb je niks meer van noode; meer is larie; lekker is ook larie, aan meer heb je niks anders als oppassen en bewaren en uit het bederf houwen, en lekker is..... koffie met roggebrood als je honger hebt, veel meer dan taart met wijn als je nooit honger en zelfs geen tijd of werk genoeg hebt om honger te krijgen. - Maar, zeg je, wijn is toch een andere smaak, en versterkend. - Versterkend? zeit meester, niks zeit ie: de rijken drinken het om de maag die nooit trek heeft wat grager te maken; en lekker? meester had eens op een trouwerij het spelletje gezien, dat ze met de oogen dicht geen onderscheid tusschen wijn en water konden proeven, dat had ie zelf mee ondervonden, en nu zeg ik: als dát je lekker is, dan komt er toch ook voor een stooter verbeelding bij.
Weet je wat het is jongens? Wij moeten voor ons eigen zien dat we, net als de voorvaders van onze rijke lui, door werken en goed oppassen vooruit komen. Als de rijke lui tekort komen tegen ons, dat moeten zij voor god en hun geweten verantwoorden; ja, dan moeten ze 't met hun krachtelooze en zieke
| |
| |
lichamen maar boeten ook! God is rechtvaaardig! Maar wij hebben niks van hen te reclameeren als alleen dat ze goed werk naar den eisch betalen. Rijden ze in mooie wagens, daar leven de wagenmakers van, en de lijstenmaker van 't verguldsel. Als je zeggen zoudt dat de groote kapitalen - zooals ze tegenwoordig op den winkel praten - ons den dood doen, en dat die de wereld uit moeten, en ook verdeeld moeten worden, net als alles in de Maliebaan, of ievers anders, dan, zeit meester, - en ik mot zeggen dat was het naadje van de kous - dan, zeit ie, als die kapitalen er niet meer waren, dan zou je nooit van zijn leven een groot werk zien tot stand komen. Zieje jongens, nu begrijp ik het ook: die heele rijke lui zitten met den aap, en spikkeleeren daarmee in wijsheid of domheid, net zoo lang totdat ze bijvoorbeeld een spoorweg moeten aanleggen, of een Haarlemmermeer moeten leegmalen - nog al geen kleinigheid - of totdat ze op groote schaal werkmanswoningen gaan bouwen. - Nou wat zeg je. Als we nee zeggen dan benne we onredelijk. Onder de grooten zijn er tegenwoordig meer als genoeg die toonen dat ze ons jandoosie beter lozies gunnen dan in 't gevangenhuis of in de ongebluschte kalk. - Pas op, jongens, laat je niet foppen. We moeten vooruit, dát is sekuur. Ons villen mag er geen een, dáarom moeten we lid van een goede werkmansvereeniging worden, waar we ons eigen belang naar wet en recht kunnen bespikkuleeren. Die vereeniging of vereenigingen kunnen we de Nationalen noemen, dan hebben we met geen Pruisen en Fransoozen te maken (ze zeggen dat het voornamelijk Engelschen en Italianen zijn, maar wat raken ons de Engelschen of Italianen!) Ik geef je den raad jongens, werkt, en drinkt niet, en laat je vrouw de kinders den neus afvegen, en verzuimt niet om ze naar school te sturen. Als ze goed geleerd hebben dan kunnen ze (als ze van God de hersens er voor kregen) bazen
worden, van niemendal op, en zelfs wel ginneraal of alles wat hoogheid is. Meester heeft uit een boek daarvan voorgelezen, maar Jans en ik sloegen de handen ervan ineen. Nou van De Ruyter dat weet jelui allemaal.
En als je nou zegt dat je toch geen loon genoeg krijgt, en dat ik wel schrijven kan, maar dat je daar niet van eten kunt, dan - dat zei Jans - lees dan eerst dit alles nog eens na, of laat het je voorlezen; en nog eens: wordt lid van een Nationale. Ga bij de lui die het zeker goed met je meenen, omdat ze de menschen niet ontevreden met Gods bestier maar tevreden willen maken. Ik zeg laten wij niet met de Fransoos of de Pruis konkelen, die leggen toch al op de loer, maar laten we echte Hollandsche jongens blijven - meester zeit echte Neerlandsche jongens blijven - en ons aansluiten bij die vaderlandsche vereenigingen die het goede en de verbetering van onzen stand in de redelijkheid bedoelen. In Utrecht
| |
| |
daar hebben de bazen en het werkvolk het allereerst een voorbeeld gegeven. Daar gaven zij die Internationale een schop, en hebben ze zich vereenigd met de spreuk: Orde, vrijheid en recht. - Orde in de hut, dat is de baas! Vrijheid bestig, als je in vrijheid maar geen kwaad doet. Vrijheid is een wonder ding. Als ik bijvoorbeeld mijn vrijheid wou gebruiken om mijn moeder dood te slaan, of om te luilakken, of mijzelf te bedrinken en ons zoodoende aan lager wal te brengen, dan zeg ik, vrouw, als het noodig mocht zijn - wie weet waar een mensch toe komen kan - hou mijn arm vast; sluit de deur, of blaas de lamp uit. Ja de vrijheid is een wonder ding, want daar heb je de kanarie van Jans, als die los in de kamer vliegt dan gaat ie strijk en zet vanzelf de kooi weer in; en niewaar als een vogel die voor de vrije lucht is geschapen dan tevreden in een kooi is! Ik geloof jongens dat tevreden zijn met je staat, terwijl je toch werkt om het beter te krijgen, al de rechte vrijheid is. - En dan van Recht gesproken: accoord! Recht moeten we hebben, niet meer en niet minder. Ik zeg: met God in de gerechtigheid, vooruit!
Meen jelui dat wij zelf toch niet meer zoover kunnen komen, dan zeg ik: jongens laten we dan toch zorgen dat ze van onze kinders pieten maken. Zonder leeren komen er geen knappe bazen in de wereld. Naar de school moeten ze! als wij dan oud zijn dan lachen we nog in ons vuistje, want zij zullen 't beter hebben dan wij tegenwoordig in het algemeen. - Of ze dan allemaal bazen zullen worden? Nou zoo gek ben je ook niet! Maar aldat de roem is uitgesloten, omdat ik zelf maar werkman ben, en kapabel genoeg om dit verhaal te schrijven, zoo ben ik daardoor juist in een tevreden humeur, en heb er plezier in; en dat komt omdat ik op de school zoowat haantje op de voorste bank was, en voor het bouwkundig teekenen kreeg ik de medaille.
Maar nu denk je, Jan gaat zijn eigen opvijzelen. Nee, ik wou nog van de bazen spreken. Pas op jongens, je hebt van die zoogenaamde royale bazen die je laten verdienen in de drukke maanden, maar je dan naar huis sturen; of ook die je meer loon geven als een andere baas, omdat zij slecht werk leveren; ik zeg je, dat je dan de heler van den steler bent. Laten de bazen eerlijk blijven, en zoodoende geen brave bazen het brood uit den mond stooten. De groote lui kunnen best betalen. Wat ze niet betalen kunnen daar moeten ze maar afblijven; dat is soms beter ook, want Jans haar eerste dienst was bij zoogenaamde groote lui, en daar heeft ze een armoe bijgewoond misschien nog erger dan bij ons. Want ze moesten nog mooi weer spelen ook. En er zijn er zoo een boel: van boven bont en van onderen ...... Meester wou niet hebben dat ik het laatste woord zou zetten; maar het is zoo.
Nou, als je merkt dat de bazen slecht werk leveren en je dáar- | |
| |
door meer betalen, verlaagt je dan niet om dat bedrog een handje te helpen. Tegen de gerechtigheid in, dat komt toch altijd neer op je zelf, want als die bedrieger-baas genoeg van je heeft, dan smijt hij je weg als een afgekloven bot en dan komen de honden en knauwen je kapot. Dat rijmt wel, maar dat vleit niet.
Luistert toch naar me kameraden, als ik zeg zoekt hooger loon en verbetering van je stand in de gerechtigheid, - misschien was het ook niet kwaad, als het kon, door een aandeeltje in de winst van de bazen? - want op mijn woord, in de verhooging van loon alleen zit de voorspoed nog niet. Als wij, zal ik veronderstellen, het loon te hoog opdrijven, dan moet bijvoorbeeld de winkelier het huis dat hij laat bouwen ook duurder betalen; en, om dát er uit te halen, smeert hij ons de katoen en pilo en petten en koloniale waren ook weer duurder aan, en zieje, dan kom je met al dat hooger toch aan geen beter kantoor. Hebben de bazen al niet vrijwillig in de laatste jaren de loonen met 20 à 30 percent verhoogd! En is het er beter om?
En zoodoende zal ik met goed fatsoen besluiten, want nu kan ik je die vereenigingen in ons land - die Nationale Werkmansvereenigingen van orde vrijheid en recht aanrecommandeeren. Als je daar lid van wordt, en ik geloof dat je dat maar twaalf stuivers of twintig borrels voor je heele huishouwen in het jaar kost, dan kun je klagen, en in de redelijkheid zooveel recht krijgen als je wilt.
Maar jongens, denkt niet dat je er dadelijk geld mee winnen zult en vet van worden. Larie! Werk je niet dan eet je niet, en werk je niet en eet je tóch, dan ben je een dief, en je eindigt in de kast, of erger zooals dat arme opgehitste werkvolk te Parijs.
Jongens, de standen zijn van God verordineerd. Nog eens: laat je vrouw de kinders wasschen, en stuurt ze naar school, dat is heel wat voordeeliger op den duur dan dat ze zoo vroeg worden afgebeuld om bloedgeld voor jelui te verdienen. Ja bloedgeld mannen! Zoo denken ikke en Jans.
En alzoo, laat het vreemde ding loopen; sluit je niet bij die Inter- maar bij een echt Nationale Werkmansvereeniging aan, en toont dat je wijzer bent dan de eend die - je weet wel - door zijn eigen kuiken werd opgegeten.
Nou weten jelui er alles van, en blijf ik, niet met de pen maar met het hart,
Jelui Kameraad,
jan stukadoor,
Metselaar.
Den Haag geëindigd tot Juli 1871. |
|