zie ik - een jonge moeder. Of het de schoone van straks zou wezen? Ja....? dan is haar toekomst toch een heerlijke werkelijkheid geworden.
't Is vroeg in den morgen. Nog ligt zij daar neder op het mollige kussen van haar ledikant, en een aanvallig wicht heeft haar gestreeld en geliefkoosd, en dartelt op de sponde der moeder.
En die moeder? Hare oogen zijn ten halve gesloten; slapen, dát kan zij niet; neen, ook nu slaat zij een blik in dat donkere verschiet, in de toekomst van haar kind; en - wat haar voor de oogen treedt, dat aanschouw ik als zij.
Zie, daar zit haar lieveling, haar blonde meisje.
Engelachtig kopje! Al gelijkt gij nw schoone moeder slechts weinig, uw aanvalligheid is er niet te minder om.
Tienjarige onschuld! zeg, is die bruine Filax uw vriend? Goed zoo! Honden leeren aan de menschen wat getrouwheid beteekent.
Zult ook gij getrouw blijven in het goede?
Zeg, gij leest al gaarne; dat boek in uw handje getuigt het. Gij zult wel altijd het liefste lezen wat schoon en wat rein en wat goed is, niewaar? van 't geen uw geest kan beschaven en vatbaar maken voor een hoogere, een reinere wereld?
Uw kleeren zijn wel fraai, mijn lieve; dat breede lint hangt wel sierlijk langs uw hagelwit jurkje neder. Zeg, houdt gij veel van 't uitwendige schoon? Ja? - gij doet wèl; maar kindlief, hecht er uw ziel niet aan; zie, daaráchter u bloeien rozen, heerlijke rozen! Bedenk, de dorens kunnen u kwetsen en......
Maar ik zie u niet meer, althans niet als kind. Een ander tafereel boeit mijn oogen:
Het pas nog zoo teedere knopje vertoont zich nu als een prachtige bloemkelk.
Aanvallige maagd! tot volle ontluiking gekomen, moogt gij nu de roem der schoonen genoemd worden. Gewis, vele aanbidders werpen zich als om strijd aan uw voeten; zij baden zich in uw smachtende oogen, en hangen aan de zoete woorden die in hun bijzijn aan uw mondje ontglippen: Ach! of hij ook benijders zal vinden die u het meeste bekoort!
Maar stil, indien uw moeder u in dezen stond moest ontwaren, dan zou ze droevig zuchten.
Het schijnt mij toe als zijt gij zoo even van een weelderig feest in uw eenzaam vertrekje wedergekeerd. Daar liggen de sieraden waarmee gij u tooidet achteloos naast u op de tafel verspreid; uw haarvlecht heeft losgelaten; misschien verhoogt het uw schoon, maar - geenszins de schoonheid die uw reine moeder zoo hoog in u schatten zou.