‘Geen wonder! waarachtig geen wonder! Een man een man, een woord een woord; en, als die..e. dinges, aan jou of je zoon, Eldorp beloofde, dan moest ie zoo goed d'rwuit gedrwaaid als ie z'n neefje d'rwin drwaaide. Maarw,’ liet de majoor er op volgen: ‘Maar, het verwondert mij toch datte.... dinges....’
‘Van Babel!’ hielp mijn vader.
‘Ja juist;’ hernam de majoor: ‘dat hij beloofde zonder zijn woord te houden, en dát zou de crime zijn; zieje dát... maar het andere niet.’
‘Welk andere?’ vraagde mijn vader, terwijl hij weder eens anders karakter scheen aan te nemen.
In korte en - volgens het gedurig goedkeurend knikken mijner moeder - bevattelijk overtuigende woorden, ontwikkelde de majoor Hör zijn - zooals hij zeide - individueel gevoelen. Bij gelijkstaande bekwaamheid of aanspraken op eenig ambt, achtte hij het een valsch begrip van rechtvaardigheid, wanneer, met terzijdestelling van den nabestaande, een vreemde werd benoemd of voortgeholpen. Op.. pe... dinges kon mijn vader alzoo dán slechts met reden verstoord wezen, wanneer hij werkelijk een stellige belofte ten gunste van Jonas gedaan had, en vooral wanneer Jonas meer aanspraak op dien post had.
Mijn vader had maar ten halve vrede met het rechtvaardigheidsgevoelen van den majoor; althans de handelwijze van Van Babel, dien hij nog, nota bene - door bijzondere connecties in Gelderland - een partij uitstekende hammen, à zeven stuivers de vijf ons, bezorgde, en gepasseerden zomer een fameuse mand met délicieuse meikersen had gezonden, Van Babel was en bleef een beau parleur, die enfin, geen knip voor den neus....
De majoor maakte een zeer afkeurende beweging met zijn linker knevel, en kneep het oog dicht dat er boven was: ‘Tu tu!’ viel hij in: ‘Die.. e e dinges,’ - de majoor scheen zijn naam niet te kunnen vatten - ‘wordt anders, naar 't geen ik somtijds vernam, zeer geroemd als rechtvaardig mensch en uitstekend ambtenaar. Maar mijn waarde Kranze;’ liet hij er spoedig op volgen, terwijl hij mijn vader vertrouwelijk op den arm klopte, en daarna opspringend, met echt militaire buiging een kopje thee aannam dat mijn moeder hem toereikte: ‘Teleurstellingen maken dikwijls ons oordeel gestreng. Is eenmaal de veldslag verloren, dan poetst een goed soldaat zijn wapens weer blank en zegt: morgen aan ons de victorie!’
Dat vond mijn moeder ook, want ze zei: ‘Ja zeker!’ en om te toonen dat ik - als de spil waar het gesprek om draaide, voor die gunstige wending of draaiing zeer dankbaar was, betuigde ik dat de majoor daar gelijk in had, en dat de soldaat daar ook gelijk aan had, en dat het zeker het allerbeste was.
In vaders eigen karakter verbaasde hij zich dat de majoor nog