‘Ja, zij zal beter worden!’ roept de vader: ‘Zie maar, de morgen is helder en de lucht onbewolkt: de zachte lichtstraal die door de openstaande alkoofdeur naar binnen valt, beschijnt juist haar hoofdje; zie - ja, zij zal beter worden. Zij moet schitteren als eene zon; ik heb het gedroomd. Waak Bartje, waak! ik haal den dokter.’
- Goddank! Goddank! juicht het in Bartje's boezem: Gevaar is er niet! De geneesheer heeft dat verzekerd: Goddank, die lieve zal behouden worden! Geen vrees! Samuël heeft recht gehad toen hij haar herstelling voorspelde! Doch, terwijl die trouwe verpleegster der kleine zoo juicht, rijst meteen haar bee ten Hoogen: Och, of dit krankbed hem leerde, zijn kind meer te sparen en zijn eerzucht te beteugelen!
En de dag spoedt voorbij, en de zon daalt glansvol ter kimme.
Er is een dringende bede gekomen dat Emma Stoppel zich met haar vader nogmaals in 't publiek zal doen hooren; er kwamen ook bezoekers en - nóg meer bloemen, levende bloemen!
De nacht gaat voorbij. 't Wordt weer morgen, een schoone morgen.
‘Vooral niet erger;’ zegt de geneesheer.
De zonne daalt; de zonne rijst, - nog eens, - alweder, - ten derden - ten zesden - ten negenden male. - Ja, het leven zal in dien kamp de zege behalen.
Samuël heeft de bloemen, nu reeds negen dagen oud, nog heerlijk frisch gehouden; de steeltjes afgeknipt, en gedurig versch water gegeven. De bouquet is nog mooi; zij mag niet verflensen.
De arts heeft verzekerd dat de crisis voorbij, en alles zeer wel is.
‘Ik beloof het je Bartje, ik zal mee ter kerke gaan en God danken voor Emma's herstel;’ fluistert de vader, en voegt er bij: ‘Den vierden Vrijdag van Januari dan speelt mijn liefje nog eens voor een onbegrensd groot publiek; al spoedig dáarna gaan we naar Parijs; en jij Bartje, jij gaat met ons mee.’
Kleine Emma is wel dof en mat, maar zij houdt toch haar oogjes gevestigd op het muziekblad dat de vader haar voorhoudt. ‘Dit - maar eerst heel weer beter;’ spreekt hij zachtjes: ‘den vierden Vrijdag in Januari.’
't Meisje fluistert: ‘Goed lieve paatje;’ en sluit haar oogjes.
De avond daalt nogmaals. 't Blijft heerlijk November-weder.
De nacht is stil. 't Is ook stil binnen het ledikantje in de alkoof. Heel stil.
Bartje ligt voor Emma's bedje geknield.
Hemel! wat beeft die trouwe verzorgster. Hoor zij snikt... luide, luider! Zij wil opstaan, - zij kan niet:
‘Samuël, Samuël!!’ krijt ze dof en, - daar nadert de vader.
O! vraag ons niet meer; eisch geen hartverscheurend tooneel;