Hanna de freule
(ca. 1900)–J.J. Cremer– Auteursrecht onbekend
[pagina 292]
| |
Hartverscheurend was inderdaad de aanblik van die saamgestroomde menigte. Wat tal van ingevallen en doodsbleeke mannen en vrouwen ontwaart men hier te midden van de vele nieuwsgierigen, die mede zijn binnengegaan. Tot de laateten behoorde ook Glover. Neen, tot de nieuwsgierigen niet. Tot de belangstellenden wil hij worden gerekend. - Abel weet het, en zij die hij medenam, weet het ook. Pijnt hem niet alle dagen opnieuw de gedachte dat hij, ofschoon ter goeder trouw, heeft meegewerkt aan den bitteren nood van zoovelen. - Ter goeder trouw? - Ja! En toch, neen - neen. Die laatste eisch was dwaas, was slecht! - En dat hij Binzer vertrouwen kon, o, dat was in den tuimel der wraakzucht. - Nu is die wraakzucht overwonnen. Ja - door háár, die ter zij van den grijzen Abel schuin vóór hem staat; door háár, wier sprekend gelaat nu glanst in den zonnestraal, die mede schittert op den helderen muur van het schoolgebouw. - Ja, zij is het geweest, die den storm altijd deed bedaren. Heeft zij niet zoo even nog gezegd: Maar Wouter, kon hij dan doen wat onmogelijk was? - En wat zal het nu? Aan het eind van het ruime lokaal wordt eene kleine deur geopend. - Wie zijn het die daar binnenkomen? De kleinen verheffen zich op de toonen. De grooten zien het reeds. - Veel slordige petten gaan eensklaps naar beneden. ‘De Pastoor,’ zoo fluistert men. ‘En Dominee Knipping.’ ‘Piet Tholen is er bij.’ ‘Ja, Piet Tholen zal een stuk uit de courant lezen.’ ‘Ze zeggen dat we toch mee zullen deelen van 't geen ze ophalen voor den watersnood.’ ‘Dat kan nog lang aanloopen. In den broodnood deelen we zeker.’ ‘Stil Jan, geen gekheid: ze zien je. Voethof zeit dat het een brief van den Koning is, en dat we allemaal naar de Ommerschans moeten.’ ‘De Ommerschans! Ben je gek; alsof ze dat maar zoo kunnen doen! En ons allemaal voor niemendal den kost geven! Ik weet het beter: Ze willen ons fleuren voor de Oost of de West. Dan kom je bij de apen te land.’ ‘En bij de katoen.’ ‘Maar daar werk je heelemaal voor niemendal; ze zeggen twee eenten per dag.’ | |
[pagina 293]
| |
‘Loop!’ ‘Waarachtig!’ ‘Neen, 't is een lokvink,’ zegt Manus Berkman - de kippendief, die zich tusschen de sprekenden indringt, en juist aan Hanna's zij is gekomen, zonder haar evenwel aanstonds te bemerken: ‘Ik zeg een lokvink! - omdat we voor een groot deel den nacht aan de kerk hebben, lieten ze ons in de school komen. - Ze zullen ons waarschuwen om liever te sterven van den honger dan een knol van het land te rapen.’ Manus schrok geweldig. - Dat waren de oogen van Hanna de freule; dezelfde oogen, die hem eens op inbraak betrapten; die hem terugdreven van het kantoorraam op Reespoor; die hem deden neerzinken op de knieën, en weer opjoegen met den uitroep: ‘O God barmhartig!’ - Hoor! Er wordt stilte gevraagd. Schier aanstonds zwijgt het gegons der stemmen. Wat al holle oogen staren er nu naar den kant waar men des meesters hoogen lessenaar ziet. Hanna heeft het oog nog niet naar dien kant gewend. Een vuurrood overtrekt haar gelaat: Wouter Glover heeft haar nog toegefluisterd wat het wezen zal. Een die het weten kon had hem gezegd: Het was een brief van de firma Degen & Bronsberg. - Gods vinger, zoo luidde die brief, had het gebouw neergeworpen, want de winden hadden gewaaid en de waterstroomen waren gekomen. - En de hand van den mensch zou zich niet vermeten om zich te verheffen tegen den vinger Gods. Daarom, zoo luidde het verder, moesten de voormalige arbeiders van Het Kromveld niet langer in werkeloosheid neerzitten en wachten op een toekomst die niet komen zou. Het verzonken Kromveld kon hun geen werk en geen brood meer geven. Dat had de hand des Heeren te duidelijk getoond. Maar met de kracht en den zegen van dien Heere God, moesten zij opstaan uit hun ellende en de luiheid hunner handen. Nutte kundigheden moesten zij zich verschaffen - zooals Piet Tholen, die ten minste lezen en schrijven kon. Zij moesten ambachten leeren, en zien vooruit te komen in het belang van vrouwen en kinders. En dan - al kon de firma Degen & Bronsberg ook onmogelijk met de daad haar vroegere werklieden steunen in 't geen zij zouden beproeven, haar goeden raad zou ze hun nimmer onthouden, en met de geestelijken hier tegenwoordig, zich nu en ten allen tijde gaarne vereenigen in den gebede tot God, opdat het den voormaligen | |
[pagina 294]
| |
arbeiders van het Het Kromveld mocht welgaan tot in lengte van dagen! - Dat, ja dat stond er in den brief. ‘Die vervloekte huichelaar!’ heeft Wouter als geschreid in Hanna's oor. Toen is ze zoo bloedrood geworden. ‘Bedaar Wouter, stil!’ Haar hand drukt de zijne. - O! nog een oogenblik te voren was het haar, in weerwil van al de ellende, die zij nu bijeenzag, alsof de hemel werkelijk in deze ruimte was neergedaald, terwijl het een donkere nacht, een hel was, toen ze nog stond in Elie's schuur, en de dolle paarden haar zoo wild door 't hoofd joegen. - Zoo even wist Hanna nog zeker, heel zeker, dat die jonge fabrikant voor allen doen zou wat hem mogelijk was, al duurde het lang, al moest Gods vinger het uur nog wijzen. Maar, die glimmende maten en gewichten ginds aan den wand, ze lachen haar uit; ze lachen, en.... - Hoor, ze wordt nu gedwongen om op te zien naar den man, die ginds den lagen preekstoel beklommen heeft. - Die stem is haar bekend! Rollen ook hier de orgelklanken? - Moet ze toch meelachen met die blinkende metalen, die maten en gewichten.... arm volk zonder brood! Hoor, 't is de stem uit de kerk. En hij zegt: ‘Mannen en vrouwen, voormalige arbeiders van de katoenspinnerij Het Kromveld! - Aan den heer Pastoor Van Dijk en aan mij is een brief gezonden door de firma Degen & Bronsberg. - Wij waren overeengekomen om u dien brief gezamenlijk te doen voorlezen door een der uwen. Hij, op wien onze keuze gevallen was, verklaart zich echter niet in staat om u het geschrift zoo duidelijk als dat noodig is, voor te lezen. De heer Pastoor heeft mij verzocht nu die taak te vervullen. - Ik verzoek u even niet te spreken. De brief is kort. ‘Luistert:’ En dominee Knipping leest:
‘Mannen en vrouwen, voormalige arbeiders van de firma Degen & Bronsberg! Voor eenige weken hebt gij den arbeid gestaakt omdat uw werkgevers niet aan uw eisch konden voldoen. Zoolang het fabrieksgebouw nog in zijn muren stond, bleef de gelegenheid om door arbeid in uw behoeften te voorzien - en rui- | |
[pagina 295]
| |
mer dan te voren - voor u opengesteld. Het Kromveld wachtte u, doch, tevergeefs. Wanneer gij thans zoudt willen terugkeeren, is dat onmogelijk. Op de plaats waar Het oude Kromveld stond, groef het water een diepe kolk. Arbeiders! In uw vrijwillige werkstaking heeft de firma Degen & Bronsberg moeten berusten. In een onvrijwillige wil zij dat niet. Van heden af verzekert ze aan allen - bazen en arbeiders, die zich daartoe nog dezen avond willen aanmelden - een loon volgens den maatstaf der laatste afrekening, tot den dag dat een nieuwe fabriek, die aan de Noordzij van het buitengoed Reespoor op den Hoogen-kant zal gebouwd worden, ter inwijding gereed is.’ Een zonderling rumoer deed zich hooren. ‘Nog een oogenblik!’ zegt de spreker, en vervolgt dan met verheffing van stem: ‘Drie eischen stelt de firma. Ten eerste: Zoodra de nieuwe fabriek voltooid is, zal men op de vroeger aangeboden maar verworpen voorwaarden der firma, tot den arbeid terugkeeren. Ten tweede: Wanneer het noodig mocht zijn, zal de firma ten allen tijde tot het doen van eenigen arbeid over de mannen kunnen beschikken, tegen een voldoening van vijf centen per uur boven het loon dat omniet wordt geschonken. Ten derde: Van morgen, den 6den dezer tot aan de voltooiing van het fabrieksgebouw met zijn schoollokaal, zullen de kinderen van hen die vrijloon genieten, zich alle dagen moeten bevinden in het vanouds bekende Boter-en-kaas-huis, en wel van 10-12 en van 2-4 uren; om er reeds voorloopig onderwijs te ontvangen op kosten der firma, en mede onder welwillend toezicht van de Heeren Knipping, predikant, en Van Dijk, pastoor te Veenwijk.’ Men kan zich niet bedwingen. - Heeft men wel verstaan? Zullen zij loon trekken, nú.... terwijl de fabriek....? ‘Een laatste woord!’ herneemt de predikant met groote verheffing van stem, en leest verder: ‘De firma Degen & Bronsberg besluit dit schrijven met de opmerking, dat zij, ondanks het groote verlies, 'twelk zij moest lijden, tot | |
[pagina 296]
| |
den belangrijken herbouw van haar fabriek, en mede tot hetgeen zij den arbeiders heeft aangeboden, wordt in staat gesteld, door het bezit van haar kapitaal.’ Uit naam der firma voornoemd: En te midden van een diep getroffen, stil juichend, half schreiende menigte, staat daar Hanna met een gloeienden blos op het gelaat. - Ziet ze die maten en gewichten nu werkelijk schaterlachen in de feller blinkende zon? ‘Wouter, Wouter, wist ik het niet?’ fluistert ze vurig. Maar Glover heeft het hoofd van haar afgewend. Nu ziet ze naar Abel. - Moet zij hem vastgrijpen....? - Wat dringt haar met geweld uit den boezem naar 't oog? - Wat ze gevoelt......? Ach, ze kan het niet zeggen. Ze vat Abels hand. - Zie, dikke tranen glijden den oude langs de magere wangen tot den grauwen baard. En de arme grijze, hij vouwt de handen saam, en hij dankt zijn God en Vader, die niet slechts hém heeft gesteund in de verdrukking, maar nu ook genadig en lankmoedig aller zonde vergeven wil. |
|