onbegrijpelijk voorkomt dat de man met zijn behoeftig gezin, terstond na de werkstaking tot zoo iets heeft kunnen besluiten.
Een vluchtig rood kleurt Nelly's gelaat, nu zij het bitter armoedig maar toch zindelijk huisvertrek binnentreedt.
Hanna te zien en te spreken is het doel van haar komst; maar toch ademt zij ruimer nu zij slechts Abel met twee zijner oudsten ginds op den vloer aan 't mandenvlechten, en moeder Lina aan de tafel met haar jongste bezig vindt. - Hanna was er niet.
Abel ziet op, en geeft zijn verbazing te kennen dat de juffrouw van Reespoor zich zoo onverzeld in deze achterbuurt van Veenwijk vertoont. - Het volk was niet kwaad, maar - de juffrouw wist toch misschien dat het korzelig door den nood was. - Zeker, zij kon het niet helpen, en mijnheer Bronsberg zou ook wel volgens Gods bestel hebben gehandeld, maar men was nu in de verdrukking, en hoe licht konden ruwe gasten de juffrouw kwaaddoen.
Abel wist niet dat er door Bronsberg - ofschoon deze steeds zijn grootste kracht in zijn recht vond - de noodige maatregels zijn genomen om de beide vrouwen, wier welzijn hem zoo na aan het hart ging, tegen driest geweld te beschermen indien het noodig mocht zijn.
Ook nu in zijn afwezigheid, was er voldoende gezorgd; en, of Nelly het zelve wist of niet, toen het rijtuig van Reespoor in Veenwijk gezien werd, en de juffrouw zich van De Posthoorn, waar men stalde, te voet naar het huisje van Abel begaf, toen hield de ontwaakte politie, ofschoon van verre, een oog in 't zeil.
‘Mijnheer Bronsberg meent het goed,’ antwoordt Nelly: ‘en wie het goede wil, vreest niet. - Jij bent immers ook niet bevreesd Abel?’
‘Ik....?’ vraagt de man verwonderd, terwijl hij inmiddels is opgestaan, en de pet in de hand draait.
‘Men heeft mij gezegd dat je Hanna Van Til in je gezin hebt opgenomen. En als men dan toch zelf in nood verkeert; mij dunkt....’
‘O spreek daar niet van, lieve juffrouw,’ valt vrouw Lina in: ‘dat is een wonder van den Heer.’
‘Ja,’ zegt Abel: ‘dat er een wonderbare zegen op haar arme hoofd rust, dat moeten we getuigen. Wat er met haar gebeurd is, dat weet je juffrouw; maar hoe liefderijk van hart en gemoed ze was, dat heb ik ondervonden, ik! Zij heeft mijn arme Klaartje welgedaan, en toen ze nu als een onbeheerde wees zonder dak en brood alleen stond in de wereld, toen zei ik: kom jij hier kind. En dat sprak vanzelf. - Maar wat niet vanzelf spreekt, dat was