| |
| |
[pagina t.o. 307]
[p. t.o. 307] | |
P.A. Schippers del. lith.
De Paauw, Buitenverblijf van Z.K.H. Prins Frederik Der Nederlanden
S. Lankhout & Co den Haag
| |
| |
| |
Het Huis de Paauw.
Onder den naam van het Huis de Paauw is de prachtige bezitting van Z.K.H. prins Frederik der Nederlanden, aan den straatweg tusschen den Haag en Leiden, het meest den volke bekend. Zoo heet dan ook het paleis met de daartoe behoorende buitenplaats. De bezitting zelve bestaat uit zes aan elkander grenzende landgoederen, waarvan er vier langs den straatweg liggen.
Komen wij van den kant van de hofstad, dan vinden wij aan onze linkerhand eerst Backershagen en vervolgens de Paauw. Daar achter, door den Wassenaarschen binnenweg er van gescheiden, ligt Groot-Haesebroek, dat zich langs den duinzoom uitstrekt en ook achter de ons reeds bekende goederen Oud-Wassenaer en Rust-en-Vreugd heenschiet. Regts van den straatweg ontmoeten wij Eikenhorst en Raephorst, terwijl ter Horst, waarvan het fraaije jagthuis van den spoorweg is te zien, zich ten O. aan deze beide buitenplaatsen aansluit. Te zamen vormen deze bezittingen een geheel van ver over de 600 bunders, ten deele welig weiland en rentegevend bosch, maar grootendeels ingenomen door een' vorstelijken aanleg met breede rijwegen, lanen en wandelpaden, prachtig geboomte, trotsche
| |
| |
waterpartijen, rijke bloem- en moestuinen, en wat overigens gerekend mag worden tot een echt prinselijk landgoed te behooren.
De lusthof, waar de hooggeschatte vorst zoovele zijner dagen heeft doorgebragt, waaraan hij zooveel zorg en liefde heeft besteed, die hem in zijn' hoogen, maar nog krachtvollen ouderdom tot een vast zomerverblijf verstrekt, waar hij menigmaal zijn geliefde dochter mag ontvangen en zijn kleinzonen spelen ziet, verdient zeker wel de belangstelling van het Nederlandsche volk. En die belangstelling wordt nog verhoogd, sedert de vorstelijke weduwe van den diep betreurden prins Hendrik op Backershagen eenige weken of maanden pleegt te vertoeven en aldus twee geëerbiedigde namen aan het schoone landgoed zijn verbonden. 't Zou een leemte zijn in een geschrift, dat de bekoorlijkste en merkwaardigste plaatsen van ons vaderland tracht te doen kennen, indien daarin een bezoek aan het Huis de Paauw en zijn aanhoorigheden werd gemist. 't Hangt evenwel niet van onze willekeur af, of wij daar al of niet zullen wandelen. Er is tot het bezigtigen van de buitenplaatsen een toegangskaart noodig, die op aanvrage aan 's prinsen hofmaarschalk, graaf M. van Limburg Stirum, kan worden gegeven, maar die vergunning wordt niet verleend dan wanneer de hooge bezitter het huis niet bewoont. Te meer hebben wij het te waardeeren, dat ten onzen gunste een uitzondering wordt gemaakt en wij in de gelegenheid worden gesteld, ook hier de gidsen onzer welwillende lezers en onzer belangstellende medewandelaars in den geest te zijn.
De ‘reporter’, die omtrent het Huis de Paauw en wat daartoe behoort, verslag zal geven, heeft een hoogst aangename taak. Maar hij heeft ook een hoogst vermoeijend werk. Wie alles zien wil, kan er wel een drietal dagen voor rekenen. Wie alles goed en in bijzonderheden wil opmerken, zou dien tijd nog wel mogen verdubbelen. Zóólang kunnen wij er in geenen deele ons ophouden. Wij hebben maar éénen dag ter onzer beschikking en dan moet voet noch oog van vermoeijenis weten. Ruim zeven uur lang wandelen wij rond en dien tijd hebben wij zeer noodig, om althans het voornaamste te zien. Voegen wij er de twee ‘zeer
| |
| |
dikke’ uren bij, die er noodig zijn, om van 't station Voorschoten bij het Huis de Paauw te komen en later van daar 't station van de H. IJ. S.M. in den Haag te bereiken, dan blijkt het wel, dat de bezigtiging der prinselijke goederen niet zonder eenige inspanning is te doen.
Eenigszins gemakkelijker zou men 't zich kunnen maken, door met rijtuig tot aan den hoofdingang te gaan. Maar voor den togt terug zou men er toch niet veel aan hebben. Immers 't Huis den Deijl, waar 't zou kunnen stallen, is van de uiteinden der plaats zóóver verwijderd, dat de afstand naar den Haag niet zooveel grooter is. Het dorp Wassenaar, of de kleine herberg aan den straatweg niet ver van Oud-Wassenaer, zijn misschien de geschiktste punten om uittespannen voor hen, die met een toegangskaart worden begunstigd. De wandeling over de buitenplaatsen kan dan zooveel mogelijk er op worden ingerigt, om op den straatweg of op den achterweg uit te komen. Maar wie niet goed ter been is en tegen eenige uren loopens opziet, die wage zich aan een bezoek van deze uitgestrekte en belangrijke bezittingen in geen geval.
De grintweg van 't station Voorschoten loopt tusschen de landerijen van prins Frederik en die van Jhr. Steengracht van Duivenvoorde in. 't Is de zoogenaamde Papelaan, reeds in het jaar 1290 als de ‘Paip weg’ bekend en ook destijds de grensscheiding der heerlijkheid Raephorst uitmakend. Aan weerskanten liggen vruchtbare weilanden, die hun aandeel leveren aan den boter en de kaas, waarom Leiden niet minder dan om zijn hoogeschool bekend en vermaard is. Elzen, populieren en wilgen omzoomen den weg, die door een tamelijk breed vaarwater wordt doorsneden en van waar overigens slooten en wateringen in overvloed zijn te zien. De hooge bosschen van ter Horst en Raephorst rijzen op eenigen afstand uit de frissche groene vlakte op, totdat het zware en digte hout van
| |
| |
dit laatste landgoed, door rasters afgesloten, onmiddellijk tot den weg nadert. Dan zien wij reeds een deel van de krachtige eiken en van de donkere dennen, die Raephorst versieren, terwijl ook aan onze regterhand akkermaalshout en opgaand geboomte de weiden vervangt en voor ons de Wassenaarsche duinen golven. De grond wordt hier zandig en enkele akkers zien wij voor den bollenteelt in gebruik. Spoedig zijn wij nu op den grooten straatweg. Willen wij ons bij tijds nog naar den inwendigen mensch versterken, - een niet onnoodige voorzorg bij de zekerheid dat in de eerste uren de gelegenheid daartoe niet zal worden gevonden, - dan moeten wij eenige schreden doen in de rigting naar Leiden. Daar treffen wij de van ouds bij de studerende jongelingschap welbekende uitspanning, het Huis den Deijl aan. 't Was vroeger een adellijk huis, naar men zegt een oud grafelijk jagtslot, dat zijn' naam aan het deelen van den jagtbuit ontleende, en dan is er zeker menig feestelijke beker rondgegaan aan het vrolijk maal, waar de edelen van Holland met den graaf mogten aanzitten. In tijden, waaruit meer stellige berigten en overleveringen tot ons zijn gekomen, was het huis aan zijn oude bestemming niet gansch ontrouw geworden. Hoe vaak is de spes patriae hier niet afgestapt op haar rijtoeren, en wat al promotiepartijen werden hier niet gegeven! De geestige ‘Klikspaan’, die voor den oningewijde eenige geheimenissen der studentenwereld heeft ontsluijerd, heeft dan ook het Huis den Deijl niet vergeten, en op den Deijl is men met de eigenaardigheden der ‘jongelui’ even goed bekend, als de zoöloog met de gewoonten der diersoorten. 't Is thans intusschen nog te vroeg of reeds te laat, om er eenige vertegenwoordigers der studerende jongelingschap te vinden, en welligt ook behoort de rol, door dit huis in het studentenleven vervuld, reeds eenigszins tot het verledene.
Tegenover de Papelaan loopt de weg naar Wassenaar. De torenspits steekt daar ginds boven 't geboomte uit. 't Is een net en tamelijk welvarend dorp, dat van de nabijheid der prinselijke goederen en onderscheidene andere buitenverblijven belangrijke voordeelen trekt. Met zijn' naam is die van een onzer edelste
| |
| |
geslachten verbonden, en uit het stamhuis der Wassenaars ontsproten niet weinige adellijke familiën, die met eere hun plaats in onze geschiedenis bekleeden. Van den ouden burgt is alleen een groene heuvel in een weiland over. 't Zou misschien de moeite en kosten wel loonen, wanneer de tegenwoordige eigenaar der heerlijkheid en der vormelooze ruïne de fundamenten ontblooten liet, om den omvang en de inrigting van het eenmaal belangrijke kasteel zooveel mogelijk aan het licht te brengen. Evenals het kasteel nagenoeg is verdwenen, is ook de hoofdstam sinds lang in de mannelijke lijn uitgestorven. De tegenwoordig nog bloeijende Wassenaars zijn allen afkomstig uit den zijtak der Duivenvoorde's, die in 1590 naam en wapen van Wassenaar heeft aangenomen.
Aan den hoek van den Wassenaarschen weg begint het heerlijke plantsoen van het Huis de Paauw, door een breede heldere sloot van den straatweg gescheiden. Slanke stammen schieten uit het welig groeijend onderhout op en spiegelen zich in het frissche water. Een fraaije beukenlaan langs den zoom, zorgvuldig onderhouden grasperken, bloeijende rhododendrons in menigte, - een sierlijke portierswoning met ‘laube’ en metalen beeldgroep, de witte zuilen van een koepeltje en een marmeren Victoria beeld in groen en bloemen, - prachtige hooge boomgroepen, waartusschen het paleis, met de marmeren leeuwen en de gloeijend roode azalea's bij den ingang te voorschijn treedt - dit een en ander vormt van den straatweg gezien een vorstelijk geheel, terwijl de weg zelf, onder de gewelven van rijzige eiken, iepen en beuken, aanmerkelijk de schoonheid van het landschap verhoogt en het groote golvende gazon van Raephorst, door trotsche boschpartijen lingesloten, zich aan de andere zijde waardig daarbij aansluit.
Bij de tweede portierswoning, aan den oprijweg, uitsluitend voor de hofrijtuigen bestemd, vinden wij onzen gids en onder
| |
| |
zijn geleide betreden wij den witten schelpweg naar het paleis. Het blijkt nu, dat dit huis veel grooter is, dan zich van den straatweg liet vermoeden. Van daar zagen wij het oudste gedeelte, 't oorspronkelijke heerenhuis van drie verdiepingen, met twee een weinig vooruitspringende vleugels, in driezijdige uitbouwsels eindigend. Het overige, dat aan den N. kant in verschillende tijden is aangebouwd, bleef achter het digte hout verborgen. Daar is de hoofdingang onder een breede, met marmeren beelden gekroonde colonnade en daarnevens strekt zich een lange vleugel uit, in verband met de oranjerie en de serres.
De deftige huizinge van den rijken particulier was niet ruim genoeg voor het prinselijk hofgezin, al had zij ook meer dan eens den koning van Holland als gast ontvangen. Mr. Adriaan Pieter Twent van Raephorst, sedert 1795 heer ook van het eiland Rozenburg in de Maas, heeft in het toenmalige Raephorster duin het huis gebouwd en een lustplaats er om heen aangelegd. Als minister van waterstaat tijdens de regering van koning Lodewijk, heeft hij niet alleen den weg van den Haag naar Leiden laten bestraten, maar ook het groote werk, dat aan den Rijn bij Katwijk zijn uitwatering gaf, is onder zijn bestuur tot stand gekomen. Koning Lodewijk schatte hem hoog en verhief hem tot graaf van Rozenburg, terwijl hij herhaaldelijk zijn' bekwamen minister op het huis de Paauw bezocht. Reeds toen was de aloude en uitgestrekte heerlijkheid Raephorst, met ter Horst en de Paauw vereenigd, een aanzienlijke bezitting, maar sedert prins Frederik haar in 1838 kocht, is zij nog belangrijk uitgebreid en heeft zij, door de voortdurende zorgen aan haar besteed, aanmerkelijk in schoonheid gewonnen.
Het paleis bestaat thans uit drie hoofddeelen: 1o. het oude huis, 2o. de aanbouw van 1853 met de colonnade, de vestibule en de groote zaal, en 3o. de vleugel, die het vorige jaar voltooid werd. In dezen laatsten liggen, aan weerskanten van een' langen dwarsgang, op beide verdiepingen logeerkamers en salons voor de hooge gasten van den prins. In het middengebouw is de groote vestibule, wier wanden met witte medaillons op fijn groenen grond
| |
| |
zijn versierd en daarachter de ruime gekoepelde zaal, met fraaije basreliefs, die in bevallige groepen de zinnebeelden van verschillende kunsten, nijverheid, jagt en dergelijken vertoonen. Hooge vensterdeuren van spiegelglas geven een heerlijk uitzigt op het park achter het paleis. De billardkamer prijkt met schilderijen, waaronder wij de bekende episode uit den slag bij Bautersem en een teekening van Rubbens opmerken. In een antichambre daarnevens zijn vooral eenige copiën van portretten op ‘het Mauritshuis’, van de hand van 's prinsen koninklijke moeder, merkwaardig. De ‘dagelijksche eetzaal’, eveneens met schilderstukken versierd, is een ruim vertrek in het oudste gedeelte van het huis, met een koepelvormig uitbouwsel, dat op den straatweg uitziet. Een dergelijke kamer, aan de andere zijde van het paleis, deftig en met edelen eenvoud gemeubeld, is tot bijzonder gebruik van Z.K.H. zelven bestemd. Overigens vinden wij in dit gedeelte, in het midden van het gebouw, over de geheele diepte een schoone zaal, die aan de achterzijde, als een koepel uitgebouwd, over den grooten vijver en aan het front tusschen de trotsche boomgroepen en het prachtige gazon op den straatweg ziet; voorts nog een antichambre met antieke meubelen en portretten, en een salon van Mevr. de prinses-moeder von Wied, met smaakvolle schrijftafel en sofa naar Duitschen trant met klimop omgroeid. Twee breede trappen leiden naar boven, naar de vertrekken der vorstelijke familie von Wied. Het salon der prinses is een heerlijk vertrek, aantrekkelijk door het uitzigt op den vijver en het majestueuze geboomte, waartusschen zich het torentje der R.K. kerk van Wassenaar vertoont, aantrekkelijk niet minder, omdat het te zien is, dat een moeder met haar kinderen 't gebruikt. Dit maakt het schoone huis zoo bekoorlijk, dat wij er niet de doode pracht aantreffen van gesloten statievertrekken, waardoor een rijk
gegalonneerde lakei den bezoeker rondleidt, om hem de kostbare meubels en de tentoongestelde kunstschatten op de rij af te laten zien, maar dat wij hier een vriendelijke woning vinden, waar harten kloppen en kinderen spelen.
| |
| |
Het schaadt den indruk niet, wanneer op de smaakvolle tafel een boek ligt opengeslagen, op het donzig tapijt een stuk speelgoed achterbleef. Daar is poezij in de ruime kinderkamer, met hobbelpaard en bouwdoos, met omnibus en kruiwagen. Daar is leven in het gezellig studeervertrek des prinsen von Wied, met zijn couranten en boeken en den grooten vleugel, die 's vorsten smaak voor toonkunst en letterkunde verraden, gelijk in het atelier daarnevens de schetsen van zijn hand langs de wanden, van liefde voor de schilderkunst en van liefde voor de natuur getuigen en het kinderportret op den ezel den gelukkigen vader doet zien. Liefelijker sieraad voor de marmeren vestibule dan de kostelijkste bloemenschat of de rijkste beeldenpronk, is het eenvoudig driewielig wagentje, dat er van verhaalt, hoe den grijzen vorst, dien Nederland zoo hoog vereert, de zegen is geschonken, waar de psalmist van spreekt: ‘hij zal de kinderen zijner kinderen zien.’
De bekwame Petzold, die onder de leiding van geen' minderen meester dan vorst Puckler Muskau de kunst geleerd had, lusthoven aan te leggen, die in de parken van den hoogen Engelschen adel zijn talent en zijn' smaak had geoefend, die de prachtvolle schepping van den zonderlingen, maar in menig opzigt merkwaardigen Duitschen edelman, thans ook prins Frederiks eigendom, had helpen voltooijen, - de bekwame Petzold heeft ook het terrein rondom het Huis de Paauw aangelegd.
Wij zagen reeds van den straatweg de trotsche boomgroepen, de breede grasperken, de heerlijke bloembedden. Wij merkten reeds langs de oprijlaan menig statigen boom en naast het paleis de deftige beukenlaan op. Wij bewonderden reeds de schoone partijen rondom den grooten, helderen vijver, en achter 't paleis ontging ons de reusachtige kastanje niet, wier tot den grond neerhangende takken een aanmerkelijke uitgebreidheid beslaan. Ook door de spiegelruiten van het huis lieten wij met welgevallen het oog
| |
| |
weiden over den grootschen aanleg. Zetten wij onzen togt voort, dan worden wij overal door de schoonheid van het park verrast. De beukenlaan, waarop 's prinsen bijzondere kamer het uitzigt heeft, met witte vazen en zitbanken versierd, leidt naar de ‘Perkela’, of ‘den Prinsessetuin’, een vierkante ruimte in het hooge hout, een afgesloten bloementuin, van een terras met een begroeide ‘laube’ omringd. Een koepel in Pompejischen stijl, met cariatiden, beschilderde en vergulde tegels en marmeren vloer, wisselt het groen der klimplanten af, evenals een kleine tempel die een marmeren beeld overwelft. De regte paden, die de bloemrijke binnenruimte in regelmatige vakken verdeelen, de op gelijke afstanden geplaatste standers met varens en hangplanten, zijn de offers, door de tegenwoordige tuinmanskunst gebragt aan den veldwinnenden smaak om terug te keeren tot den Franschen stijl uit het einde der 17de eeuw. Als een enkele proeve bekleedt de ‘Perkela’ een geenszins onwaardige plaats; zij is ten minste groot genoeg om indruk te maken, en door haar niet overladen sieraden en haar vorstelijke oranjeboomen wordt zij bewaard voor 't gevaar van kinderachtig te worden. Overigens weerhouden wij den wensch niet, dat zulke partijen op onze buitenplaatsen uitzonderingen mogen blijven. Veel liever zien wij de kunst
‘onmerkbaar en bescheiden’
heerschen over de natuur, door haar te dienen.
Onder de fraaije, zij het dan ook meer kunstmatige, gedeelten van het park behooren ‘het Victoriavak’, met tal van stamrozen, oranjeboomen en agave's, en ‘het Rozenvak’, met het marmeren beeld in het midden en het witte koepeltje er nevens, dat wij reeds van den weg af zagen. Maar meer boeit ons telkens bij vernieuwing de prachtige waterpartij, aan alle zijden ingesloten door het hooge hout, waaronder wij prachtexemplaren van abeelen, kastanjes, bruine beuken en treurbeuken, nevens gewone beuken, eiken en linden aantreffen. Van de overzijde van den vijver vertoont zich 't paleis niet minder schoon dan van den straatweg, terwijl een opening in het bosch een liefelijk uitzigt geeft
| |
| |
over een ruime, frissche weide, op het torentje van Wassenaar en het wilde, donkere hout, waarin de hertenkamp op Groot-Haesebroek ligt.
Op eenigen afstand van het paleis vinden wij de ruime stallen, waarvan het achtergebouw de paarden huisvest en de twee vleugels voor de rijtuigen zijn bestemd. De beide zwarte poney's, doorgaans door den prins zelven tot een' wandelrid over de plaatsen gebruikt, trekken het meest onze aandacht onder de nobele viervoeters, die hier het goede der aarde genieten.
Van de stallen leidt een breede rijweg naar de smaakvolle portierswoning, het digtst bij den zijweg naar Wassenaar, en ook het terrein aan deze zijde der vorstelijke buitenplaats is rijk aan heerlijk geboomte, deftige lanen, welig bloemhout, helder water, terwijl het uitloopt in een groote weide, waarlangs het pad naar Haesebroek loopt, en waaruit wij 't gezigt hebben op het schilderachtige dorp aan den voet der duinen, bij welks ingang zich de groene puinhoop van den ouden burgt der Wassenaars verheft.
Aan de Paauw grenst Backershagen, in 1846 door den prins aangekocht en thans met de Paauw een geheel uitmakend, al heeft het ook zijn' afzonderlijken ingang met portierswoning en, evenals de overige buitenplaatsen, zijn afzonderlijk personeel van boschbaas, tuinman en arbeiders. Houtgewas en aanleg draagt hier een ander karakter. De grond is er min of meer heuvelachtig en digt met klimop, varens en leliën van dalen begroeid. Een donkere, kronkelende oprijlaan voert van het inrijhek tusschen hoog en vol houtgewas, langs smalle, schaduwrijke zijpaden, langs een uitgestrekte boschweide en een waterwerk, half tusschen het overhangend groen verborgen. Op een kunstmatige hoogte is een achtkantige koepel gebouwd, uit wiens vensters hij, voor wien de deur geopend wordt, welligt een ruim uitzigt geniet. Wij, die aan den voet van den koepel blijven, vinden daar slechts één doorzigt op het bosch en op een breede, bruine laan daar beneden. Een ingezonken pad tusschen steile, met kloeke stammen bekroonde moskanten, leidt naar een grot aan den vijver,
| |
| |
een liefelijk, rustig plekje, midden in het weelderig hout, waar de vogels zingen en fezanten hun zomervrijheid genieten, waar het zonlicht op de lagere heesters gloeit en het donkere klimop zich om de zuilen van dezen plechtigen woudtempel slingert.
Op Backershagen was eertijds de hertenkamp, eer die naar Groot-Haesebroek verplaatst werd. Een uitgestrekt wild terrein, met kleine heuvels en dalen, door fraaije boomgroepen afgewisseld en van een' waterloop doorsneden, bood daartoe een uitstekende gelegenheid. 't Voormalige hertenhuisje in de groote weide is er nog van over. 't Werd later met tegeljes en Delftsch aardewerk, met een' antieken schoorsteen en ouderwetsche meubels voorzien en strekte voor de jonge prinses tot een geliefkoosde rustplaats.
Niet ver van hier ligt het heerenhuis te midden van een' trotschen aanleg. Uitgestrekte, frissche grasperken, met prachtige linden, eiken en bruine beuken versierd, rijk bloeijende rhododendronbosschen, lange donkere lanen, breede slingerpaden en rijwegen, digte houtpartijen, waarin een doorzigt op Wassenaar is gespaard, omringen het vriendelijke, grijs gepleisterde huis, waar thans prins Hendriks weduwe haar verblijf houdt. En tusschen statig hout, fier uit den groen bemosten of met bruine bladeren bedekten grond oprijzend, loopt in bevallige bogten de rijweg, die Backershagen aan de Paauw verbindt.
Het huis van Backershagen ziet, even als dat van de Paauw, op den straatweg uit, en wie dien fraaijen weg langs komt, heeft, als hij den zandigen zijweg naar Wassenaar voorbij is, geruimen tijd genot van de schoone boschpartijen op het eerwaardige buitengoed. Blijft ook veel achter de rasters voor zijn oog verborgen, de vier oude eiken aan den ingang en de breedgetakte linde bij de ‘belvedère’ behoeven hem niet te ontgaan.
Gelijk Backershagen en de Paauw van elkander verschillen, zoo verschilt Raephorst van beiden. Ook in dit opzigt
| |
| |
is er onderscheid, dat Raephorst niet een betrekkelijk nieuwe buitenplaats is, maar een overoude heerlijkheid. Reeds sinds de eerste jaren der 13de eeuw komen edelen van dien naam in de geschiedenis van Holland voor. Zij nemen er in den raad der graven en op het oorlogsveld een eervolle plaats in en zijn met de aanzienlijkste geslachten vermaagschapt. Niet onwaarschijnlijk zijn zij uit de oude burggraven van Leiden gesproten en bezaten zij hier reeds belangrijke goederen, voor dat het burggraafschap aan de Wassenaars verviel. Tot 1290 althans was Raephorst een eigen goed. Sedert was het een leen, dat tot het midden der 17de eeuw in het bezit van den ouden stam is gebleven. 't Schijnt, dat een onrustig bloed door de aderen dier Heeren stroomde. Op het slagveld waren zij te huis. Dirk en Gerrit van Raephorst vielen in 1272 onder de knuppels der Westfriezen, en meer dan één van hun geslacht wordt als een wakker ridder vermeld. Maar minder eervol was de rol, die Gerrit van Raephorst in 1508 door de gewelddadige schaking van de dertienjarige Catharina de Grebber speelde, en volgens de sententiën van Alva moet ook Herbert van Raephorst, een der verbonden edelen, zich zoowel in de Wassenaarsche kerk als in Friesland als een woesteling hebben gedragen, tot schade en schande van de zaak, die hij diende.
Met Hendrik van Raephorst stierf het oude geslacht uit. Zijn gebroken wapenschild werd in de kapel der familie in de kerk te Wassenaar met hem begraven en het huis verviel bij erfenis aan Cornelia van der Myle, die met den baron van Boetzelaar van Asperen was gehuwd. Maar er kwamen booze dagen voor de erfgenamen van dien doorluchtigen naam. Haar dochters Anna Magdalena en Maria Cornelia waren door den nood der tijden diep in schulden geraakt. Haar kasteel in Asperen was in 1672 verwoest, de vaste goederen wegens den oorlog onverkoopbaar, en in 1709 wendden zij zich tot de H.H. Staten om verlof tot het verloten van de heerlijkheid Raephorst, gelijk aan anderen omtrent Giessenburg en Marquette was toegestaan. Het bleek, dat de heerlijkheid jaarlijks omstreeks ƒ 2790 op- | |
| |
bragt, waarvan ƒ 400 uit huur van het huis, met drie morgen land, ƒ 335 uit tienden, ƒ 700 uit pacht van het Raephorster duin, ƒ 40 uit het verhef van achterleenen, ƒ 150 uit den houthak en het overige uit de vier boerderijen, gemiddeld tegen 14 à 15 gulden het morgen verpacht. De vergunning werd verleend, en hetzij dan door het lot of door koop, de bezitting ging in 1712 over aan de echtgenoot van den Luitenant Generaal Cadogan, die zoowel het huis herbouwde, als den aanleg belangrijk verfraaide. Maar het grootste sieraad van het uitgestrekte landgoed dagteekent toch uit de laatste jaren.
Dat sieraad is de ‘zanderij’, de groote vijver, die op last van den tegenwoordigen vorstelijken eigenaar gegraven is. De grond van Raephorst is grootendeels zandig en heuvelachtig. 't Eigenaardige van deze plaats is vooral het schilderachtige dennenhout, dat nu eens terugwijkend, dan weêr vooruitspringend, de ruime watervlakte omringt en tevens een uitgebreid grasveld insluit. Tegenover het paleis vormt dit gazon een dal met sierlijk glooijende kanten, waar prachtig geboomte groeit, van kloeke rhododendrons omzoomd. De maaimachine is hier aan het werk, de hooihark volgt haar en uit de oppers waait de heerlijke geur ons tegen. Op een zeer fraai punt op een hoogte is een smaakvolle ‘laube’ geplaatst, vanwaar wij de schoone waterpartij overzien, en daartegenover rijst uit het donkere bosch ‘de hooge koepel’ op, die een' ruimen blik over den omtrek belooft. Wij worden dan ook niet teleurgesteld, wanneer wij het steenen pad beklimmen, tusschen seringen, wilde rozen en ander bloemhout zich om den steilen heuvel wendend. 't Is daar inderdaad bij den met riet gedekten koepel een prachtig uitzigt. Aan onze voeten ligt het groene dal en blinkt de waterspiegel in de lijst van dennen en eiken. Rondom, als een zee van loof, golven de kruinen der bosschen. Naar den kant, waar de zee werkelijk ligt, rijzen en dalen de helder verlichte duintoppen in lange reeks, landwaarts in vervangen door de frissche weidevelden van Rijnland, van verre door boschjes begrensd. De torens van Wassenaar, de Scheveningsche watertoren, de hooge torens van den Haag,
| |
| |
Delft en Leiden, die van Voorburg, Leidschendam, Voorschoten en eenige anderen in het verschiet, steken boven het digte houtgewas uit. Een rijk landschap ligt daar voor ons, tintelend in het zonlicht, of onder de koele wolkschaduw, die er statig overheen trekt, en vreemd is het niet, dat wel menigmaal de voet van het prinselijk gezin het pad naar deze hoogte bestijgt, waar een zoo treffend schoon panorama te genieten is.
Bij den vijver ligt ‘het schiethuis’, een sierlijk gebouwtje met een schietbaan, van binnen met een aantal opgezette, ten deele op het goed geschoten dieren gestoffeerd. Ook vinden wij daar een ligte kano, wier teedere bouw het noodig maakt, haar onder het veilig dak een bergplaats te verschaffen. De zware, sterke roei- en zeilboot is genoeg bewaard in het gemetselde schuitenhuis daar ginds. Ook van het terras boven dit gebouw, waarheen een breede steenen trap ons voert, vertoont zich de waterkom met het omliggende bosch in boeijende schoonheid.
Een ander deel van Raephorst vertoont zich weêr anders. De hooge zandgrond van het vroegere Raephorster duin gaat in een' lageren veenachtigen bodem over en eiken vervangen de dennen. Regte vijvers, wegschuilend in het malsche groen, vierkante boschpleinen, met lanen doorsneden en van breede slooten omringd, herinneren aan den ouden aanleg en zouden ons doen denken aan door grachten ingesloten terreinen, waar de voormalige burgt met zijn vesten en voorburgt stond. Naar het schijnt zouden wij ons dan echter bedriegen. Nog wat verder, als wij nog eenige eikenlanen en boschpartijen achter ons hebben, vinden wij de tegenwoordige rentmeesterswoning, een eenvoudig, ouderwetsch, vierkant huis, met een breed nevengebouw, dat stallen voor paarden en vee, wagenschuur en bergplaatsen bevat. Een steen in den muur vertoont het wapen van Raephorst, met het jaartal 1639. Op deze plaats heeft, zoolang bekend is, het heerenhuis gestaan, en volgens overlevering moet daar ook de burgt worden gezocht. Van oude steenen en fundamenten wordt, naar men ons verhaalt, echter niets meer gevonden en de grachten zijn ook geheel vergraven.
| |
| |
Achter het rentmeestershuis, dat van fraai opgaand hout omringd is, liggen groote weiden, waardoor een pad naar ter Horst leidt. Dien korteren weg kiezen wij echter niet, maar wij volgen de lanen van eiken en esschen, vooreerst langs een kweekerij van jong plantsoen, dan langs het jagershuis en fezantenboschjes, vervolgens tusschen hakhout en eindelijk langs den zoom van het bosch. Opmerkelijk is hier de rijkdom van planten, waarmeê de grond onder en tusschen het hout is begroeid. 't Is als een bont tapijt, waarin het groen van alle nuances is doorzaaid met witte madeliefjes, blaauwe vergeetmijnietjes en de fraaije roode bloemen, die de een ‘wilde floxen’, de ander ‘wilde geraniums’, een derde ‘kikvorschdotten’, een vierde ‘koekkoeksbloemen’ noemt. Behalve door een aantal breede slooten, wordt dit gedeelte van het Raephorster bosch doorsneden door de Veenwatering, die bij Leiden in den Rijn uitloopt en die wij ook in de Papelaan waren overgegaan. Wij zien thans ook uit onze laan de vruchtbare weiden langs den weg, met het stationsgebouw in de verte en den toren van Voorschoten. Glanzende runderen verlustigen zich op hun kalme wijze in hun' overvloed en in het heldere water der ringsloot drijft een zwanenpaar met hun graauwe jongen.
Nu hebben wij weldra de grens van Raephorst bereikt. De laan buigt zich langs de weiden, die hier diep in den boschgordel indringen. Niet ver van ons rijst het hooge hout van ter Horst en reeds op een' vrij grooten afstand achter ons zien wij de bosschen bij het rentmeestershuis, dat wij straks verlieten.
Ter Horst is niet groot van omvang. Op ruim 64 bunders werd de heerlijkheid geschat. Maar het munt door prachtig houtgewas uit en prijkt met een jagtslot, dat een juweel in zijn soort is. Heerlijke groene lanen, waar het zonlicht in speelt, openen zich tusschen de zware stammen en de statige gewelven van eerwaardige linden, eiken en beuken, wier trotsche kroonen zich
| |
| |
spiegelen in de deftige, breede gracht, die het bosch omringt. Lustig zingen en fluiten en tjilpen de gevederde bewoners van dezen lusthof in de takken; 't weemoedig gekir van de houtduif en van den tortel klinkt er door heen, afgewisseld door het geroep van den koekkoek en het hameren van den specht. In de zonnestralen dansen en zweven de insecten en hun zacht gegons vermengt zich met het vogelenconcert en met het plechtig ruischen der bladeren, als het windje er overheen gaat. Soms laat een weldoorvoed rund in gindsche weide, loeijend van genot, zijn zware stem er onder hooren, of schalt van verre het luid gekakel eener huishen, ten bewijze, dat de hand des menschen hier niet zwaar op de getemde vertegenwoordigers der dierenwereld drukt, en ook het huisdier deelt in de opgewekte stemming, door den zonnigen zomerdag te midden van zooveel rijkdom gewekt.
Naar het bosch voelen wij ons krachtig getrokken, maar een kleine pligt van piëteit houdt er ons nog een oogenblik van terug. Aan het einde van de laan, langs het bosch aan deze zijde der gracht, ligt een koepeltje. Hoe menigmaal zagen wij van den spoorweg dat modern-antieke gothische gebouwtje, met zijn puntboogvensters en zijn kanteelen aan den rand van het digte hout! 't Zou onbillijk zijn, het thans ter zijde te laten liggen, nu een bezoek daaraan ons maar weinige minuten behoeft te kosten. 't Is thans in diep verval. Het dak is er af, de vloer is er uit, de in lood gevatte ruitjes zijn verdwenen, de trap is weg. 't Is een ruïne geworden en de boer gebruikt het gewelf tot bergplaats voor een melkkarretje. Maar 't was in der tijd niet zonder smaak opgemetseld en het punt was gelukkig gekozen, want het uitzigt is er liefelijk over de vette weilanden en het uitgestrekte bosch van 't aloude Duivenvoorde.
En nu keeren wij op onze schreden terug, om over de brug het heerlijke bosch binnen te gaan. Hoe hoog zijn die stammen, hoe vol is dat groen, hoe stroomt het licht tusschen de bladerkroonen op den bemosten grond en op het digte onderhout, dat zich buigt over den weg. Hoe krachtig steken de donkere schaduwpartijen er bij af, en hoe blaauw is de hemel, die door de ope- | |
| |
ningen van de goud-groene gewelven tintelt! - Ter Horst is een overoude heerlijkheid. Een' Gerardus de Horst vinden wij reeds in 1198 genoemd en de naam van het huis komt in 1258 voor, toen 't een bezitting van Dirk van Wassenaar schijnt te zijn geweest. In dat edel geslacht bleef het eeuwen lang, en veranderde 't allengs ook aanmerkelijk van gedaante, voor weinig jaren was het nog als een ouderwetsche huizinge over. Bij zulk een verleden voegt wel de ouderwetsche aanleg. De lange lanen, die elkander regthoekig snijden of een sterrebosch vormen, de regte vijvers, die het vierkante slotterrein omvatten, de hooge geschoren hagen, de ronde waterkom in een' kring van linden, de palmranden in den tuin, zijn hier uitstekend op hun plaats en in overstemming met het jagtslot, dat in den stijl der 16de eeuw is gebouwd.
Voor het huis ligt een ruim voorplein, met oranjeboomen versierd en aan twee zijden door zware linden en bruine beuken afgesloten. Aan de eene zijde van dit plein ligt onder trotsch geboomte de boerderij, aan den anderen kant de stal, terwijl de ruimte tegenover het front open is gelaten. Het huis zelf is van rooden baksteen, met ornamenten van zandsteen. Het heeft aan de regterzijde der deur één venster, en vier aan de andere zijde. Het spiegelglas in de hooge, smalle ramen schaadt den indruk niet. Op de bovenverdieping zijn vijf kleine vensters, en een trapgevel met een groot raam rijst boven de deur omhoog.
Het gebouw vormt een langwerpig vierkant, met een' uitspringenden vleugel in het midden van den achtergevel, die nog van het oude huis is overgebleven.
Wij betreden eerst een voorzaal of vestibule, met mozaïkvloer en eikenhouten zoldering en bekleed met Delftsche tegels, waarop portretten van de prinsen van Oranje zijn geschilderd. Koperen schotels, kannen en armblakers versieren de wanden. Tegenover den ingang leidt een glazen deur, met de geschilderde wapens der provinciën, naar een klein salon, dat zijn licht door vensters in den achtergevel ontvangt. Dit fraaije vertrekje is beschoten met gebeeldhouwd eikenhout, waarboven gobelins zijn aangebragt en
| |
| |
kostbaar porselein is geplaatst. Zoowel uit het salon als uit de vestibule leidt een met snijwerk versierde deur naar de zaal, die het middelste gedeelte van het huis inneemt en twee vensters aan den voorgevel nevens de voordeur heeft. Ook hier, evenals in de overige kamers, vinden wij eikenhouten beschotwerk. Een behangsel van goudleer bedekt de wanden daarboven. De zolder is in vakken afgedeeld, die op blaauwen grond het vergulde naamcijfer des prinsen dragen. Onder de antieke schouw zijn tegels gemetseld en oude koperen haardbenoodigheden geplaatst. Een koperen kroon hangt in het midden boven de eikenhouten tafel. Stoelen en kasten, klok en spiegel, alles is antiek, en kostbaar porselein pronkt ook hier in overvloed. Nevens de zaal liggen twee kleinere vertrekken. Dat aan de voorzijde van het huis is een slaapkamer, met ledekant en toilet, waarop de portretten van Willem Hendrik Friso en zijn gemalin in blaauwe tegels. Het volledige ameublement, waaraan ook de koperen beddepan niet ontbreekt, is geheel uit den ‘ouden tijd’ afkomstig en 't behangsel boven het beschot met figuren en landschappen beschilderd. Achter de slaapkamer ligt de ‘bibliotheek’. Hier zijn kleine, in lood gevatte en met gekleurde wapens versierde ruiten, die het uitzigt geven op den fraaijen tuin achter het huis, waar de ronde waterkom onder hoog geboomte ligt en een lange laan zich uitstrekt. Antieke eikenhouten meubels, in verband met het donkere beschot en het goudleeren behang, geven dit vertrek een rustig en deftig voorkomen en de boekenkast bevat, in perkament gebonden, historische beschrijvingen van de gewesten en steden des lands.
Uit de middenzaal leidt een trap naar de zaal in den vleugel, die aan de achterzijde uitspringt. De kelder daaronder is, even als het muurwerk en de zoldering, nog van het oude kasteel over, maar alles is gerestaureerd. De talrijke kleine balken zijn rood met vergulde randen. 't Behangsel is van zware gebloemde stof. Op de breede lijst der gebeeldhouwde lambrizering prijken porseleinen vazen en pullen. Boven den grooten schoorsteen is een verdienstelijke schilderij van een' ouden meester geplaatst.
| |
| |
De meubels zijn van gesneden hout en het buffet is voorzien van kostbaar aardewerk en bekers, waaronder een het huis ter Horst in zijn' vorigen staat vertoont.
Nog voortdurend wordt de schat van oudheden, in dit juweel van een museum bewaard, door kunstwerken uit de 16de en 17de eeuw vergroot, en het geheel verplaatst ons veel beter in den bloeitijd onzer vaderlandsche kunstnijverheid, dan de voortreffelijkste tentoonstelling het vermag, omdat hier alles op zijn plaats is te vinden en wij den indruk ontvangen van een bewoond huis, ten gebruike van een aanzienlijk geslacht bestemd. Alleen, het fraaije effect der heldere spiegelruiten kenden onze vaderen niet. Daarentegen zouden zij 't gemis van een keuken zonder twijfel hebben gevoeld.
Naast den grooten stal, die boven de deur het wapen van ter Horst met het jaartal 1701 vertoont, ligt de uitgestrekte moestuin en boomgaard, door hooge steenen muren beveiligd. En als wij ook daarin een' blik hebben geworpen, scheiden wij van het schoone jagtslot, dat den kunstzin van den vorstelijken eigenaar evenzeer vereert, als de kennis en den smaak des ontwerpers, den heer P.W.F. Mouton, in den Haag.
Van den eikensingel buiten de gracht zien wij nog eens de geschoren hagen, met de daarin gespaarde bogen, rondom den tuin. Voorts spoeden wij ons naar Eikenhorst. Aan de lange laan ligt een vriendelijke boerderij, wier witte muren schitteren tusschen het groen. Wij komen langs weilanden, van bosschen omringd. Een tweede boerderij, onder Raephorst behoorende, ligt daar ginds voor het zware hout. De breede vijver rondom den moestuin van Eikenhorst zien wij straks ter linkerhand en dan volgt het groote grasplein, waarop prachtige eiken in menigte zich fier verheffen.
Op Eikenhorst, in 1845 bij de bezittingen des prinsen getrokken, staat geen heerenhuis. De fundamenten liggen nog wel in den grond tegenover de eikenlaan, die op den straatweg aanloopt, maar het huis is vervangen door eene uitstekend nette boerenwoning, die wel als een ‘modelboerderij’ mag gelden.
| |
| |
Hier wordt de zuivel voor het paleis en het hofgezin bereid en alles ziet er even frisch en smaakvol uit. De buitenplaats, die nagenoeg 69 bunders groot is, munt, zooals haar naam reeds doet vermoeden, vooral door haar eikenhout uit. Het gedeelte aan den kant van den straatweg is heuvelachtig, even als Raaphorst, en vooral met dennen en hakhout begroeid. De portierswoning ligt tegenover den ingang van Backershagen.
De laatste buitenplaats, waarvan de bezigtiging ons nog overblijft, is Groot-Haesebroek, in 1854 aangekocht. Onze weg derwaarts loopt door het park van de Paauw en langs de groote weide daarachter. Op den Wassenaarschen binnenweg komen wij uit, niet ver van het dorp, dat met zijn kerktorens en zijn' molen aan den voet der duinen ligt. Het zijspoor naar de prinselijke bezitting leidt tevens naar het aanzienlijke landgoed Duinrel, dat den baron van Pallandt toebehoort. Zoodra wij het hek bij het portiershuis door zijn, hebben wij den prachtigen, 40 bunders grooten hertenkamp betreden. Ruim 150 herten leven hier als in volle vrijheid. De ligte ijzeren afscheiding aan de overzijde van den breeden waterloop is tegen het digte hout naauwelijks te zien en aan de andere kanten verdwijnt zij geheel achter de struiken. Heuvels en dalen, met kort duingras begroeid, zijn overal afgewisseld door wonderschoone groepen van wilde eiken, die hun knoestige takken wijd in het rond uitslaan, geteisterd en vergroeid door den zeewind, maar daardoor rijk aan die zoo uitnemend schilderachtige vormen, aan het houtgewas onzer duinstreken eigen. Een oude populier, met vier zware stammen, wedijvert in forsche schoonheid met de koningen onzer wouden, en wenden wij ons nog eens om, dan zien wij bij den ingang der wildbaan een liefelijk landschap, echt Hollandsch bekoorlijk, waar elzen, wilgen en peppels bij het brugje over den kalmen vliet en het Wassenaarsche torentje er achter, zich baden in den gloed der reeds ter kimme neigende zon. 't Is een heerlijke wandeling door den hertenkamp, langs den met ruwe struiken bewassen golvenden duinzoom, en na alles wat wij reeds zagen, boeit ons dit tafereel ook door het verschil met den vorstelijken aanleg,
| |
| |
dien wij zooeven verlieten. Lang en vermoeijend was de togt, maar de gedurige afwisseling houdt de belangstelling levendig, en de rijkdom aan schoonheden van zeer uiteenloopenden aard bewaart voor die verzadiging, die 't bezoek aan zoo uitgestrekte buitenplaatsen anders eindelijk meer een' last zou maken dan een' lust.
Aan 't eind van de wildbaan woont de opperjager. Bij zijn woning zijn de volières, waar de goud- en zilverlakensche fesanten met hun schitterende kleuren worden verpleegd, en hier vinden wij de lange lanen van eiken en beuken, die elkander over het landgoed kruisen. Die rijweg links leidt naar Backershagen. Ginds komen wij in een ouderwetsch sterrebosch, met een steenen beeldje in het middenpunt. Daar loopt de breede laan tusschen welig akkermaalshout. Ook hier overal verscheidenheid in aanleg en beplanting. Het heerenhuis wordt vernieuwd en ingerigt tot verblijf voor den hofmaarschalk. Aan het front is 't een modern gebouw, met twee vooruitspringende vleugels. De achterzijde is oud en onregelmatig en sluit zich aan bij een' ommuurden tuin. Stallen en schuren staan er nevens en hoog geboomte omringt het. Een ruim grasperk met sierlijke boomgroepen breidt ervoor zich uit en tegenover den voorgevel loopt een breede graslaan, die zich verliest in het bosch.
En nu is onze togt bijna ten einde. Niet ver van het huis vinden wij den uitgang. Wij zijn nu achter Oud-Wassenaer en kunnen den zandweg inslaan, die tusschen Backershagen en Rust-en-Vreugd op den straatweg uitkomt, of wij kunnen vooreerst nog den weg vervolgen, langs Blankenburg, waar Groen van Prinsterer eenige jaren heeft gewoond en de oprijlaan van 't aan den voet der duinen gelegen. Voorlinden. Wij komen dan bij Wittenburg op den Leidschen weg.
Wat wij ook kiezen, na den vermoeijenden dagmarsch is de afstand tot de residentie nog groot genoeg. Evenwel, de weg is aan schoonheden rijk en hij loont den wandelaar ruimschoots.
| |
| |
En moest van onze krachten niet weinig worden gevergd, - wat wij op de goederen des prinsen mogten zien verdient het ten volle, dat wij er ons eenige inspanning voor getroostten. 't ‘Dankbaar en voldaan’ mag wel uit het hart komen.
En lang nog mogen de hooge kruinen der statige boomen zich welven boven het eerwaardig hoofd van den edelen vorst. Lang nog moge zijn oog onverduisterd de heerlijkheid van zijn geliefd zomerverblijf aanschouwen!
| |
Aanteekeningen.
In de aanteekeningen op de vorige wandeling, blz. 306, r. 23 v.o. staat: betreffende Slangenburg is in het leenregister niets te vinden. Dit moet zijn: betreffende Schuijlenburg, enz.
Omtrent Mr. A.P. Twent van Raephorst, als stichter van het Huis de Paauw, is te raadplegen Griffoen van Waarder: Mijne herrinneringen aan Gouda, en de Navorscher van 1875.
Eenige bijzonderheden betreffende de Paauw en de overige buitenplaatsen, benevens een korte beschrijving van ter Horst, zijn geplaatst in het Nieuws van den dag van 27 Julij 1877. De leden der Maatsch. van Landbouw en Plantenkunde waren destijds de gasten van den prins geweest.
Over het geslacht Raephorst is te vergelijken: v.d. Bergh: Oorkondenboek; v. Leeuwen, Bat. III. blz. 1053 e.v.
De heer rijksarchivaris Mr. L. Ph. C. van den Bergh verpligtte mij door de toezending van nevensgaand extract uit de repertoria der leenkamer.
De hofstede van Raephorst met al dat land liggende westwaert van den Papenwege ende binnen den banne daer de voorn. woninge in staat.
1290 Graaf Floris verlyt heer Kerstant van Raephorst (vgl. v.d. Bergh, Oorkondenboek II: 741, 742.) (Hiervan zijn geen verlyen, doch 1323 komt voor Gerard, heeren Kerstant zone van Raephorst. 1357 Bartelmees Dirksz.)
15 February 1406 verlyt Adriaen van Raephorst alle alsulcke goede als Bartelmees zijn vader. |
| |
| |
5 February 1473 verlyt Aelbrecht van R. by doode van Adriaen van R. zyn vader. |
2 Augustus 1477 verlyt Gysbrecht van R. by dood van Aelbrecht van R. zyn vader. |
5 Augustus 1505 verlyt Aelbrecht van R. by doode van Gysbrecht van R. zyn oom. |
30 Mei 1543 verlyt Heynrich van R. by opdragte van Aelbrecht van R. zyn vader. |
9 April 1564/5 verlyt Harper van Raephorst by doode van Hendrik zyn vader. |
28 Juny 1595 verlyt Jo Hendrik van Raephorst by doode van Jhr. Aelbert van Raephorst zyn vader. |
28 November 1611 verlyt Jo Aelbrecht van Raephorst by overlyden van Harper v.R. zyn broeder vermogens zekere acte van verclaringe. |
1 December 1650 verlyt Jouffrouwe Cornelia van der Myle by doode van Jhr. Hendrik van Raephorst haar grootvader. |
23 Augustus 1651 verlyt Jhr. Alexander Emanuel van Renesse ten behoeve zoo van hemzelve als van heer Johan van Mathenesse by doode en maeckinge van heer Hendrik van Raephorst. |
19 July 1654 verlyt Alexander Emanuel van Renesse ten behoeve van hem zelven als van Jo Adriaan van Matenesse mits het overlyden van heer Johan van Mathenesse. |
17 February 1656 verlyt Jo Gysbert van Mathenesse ten behoeve van hemzelven en van Jhr. Alexander Emanuel van Renesse. |
12 July 1680 verlyt Jonkvrouwen Anna Magdalena en Maria Cornelia van Boetzelaar van Asperen, de eerste voor drie vyfdeparten en de tweede voor de twee resterende vyfdeparten by donatie inter vivos van vrouwe Cornelia van der Myle haar moeder. |
5 April 1712 verlyt Margaretha Cornelia Munter, huisvrouw van den Luit. Genl. Cadogan by opdragte van voornoemde Anna Magdalena van Boetzelaar voor drie vyfdeparten en van de voorn. Maria Cornelia van Boetzelaar voor twee vijfdeparten. |
7 December 1750 verlyt Mr. Cornelis Dierkens, Advocaat voor den Hove van Holland, ingevolge zekere acte van authorisatie van den voorschr. hove van 19 Janr. 1750 (en dus in name van dengeene die daartoe zal worden verklaart te zyn geregtigd) met de drie en twee vyfdeparten opengevallen by overlyden van Margaretha Cornelia Munter. |
| |
| |
23 Maart 1754 verlyt Charles Lord Cadogan uit krachte van zeker verbaal in dato 5 September 1753, by opdragte van Mr. Cornelis Dierkens. |
18 July 1754 verlyt Jhr. Frederik Hendrick van Wassenaer, heer van de beide Katwyken, by opdragte van Charles Lord Cadogan |
8 July 1765 verlyt Willem Suermond, Secretaris van Voorschoten, by opdragte van den voorgaande. |
30 July 1772 verlyt Mr. Francois Pieter de Bas, Secretaris van Voorschoten, by doode en makinge van den voorgaande zijn aanbehuwde vader. |
3 February 1783 verlyt Mr. Adr. Pieter Twent, Raad van Gouda, by opdragte van Mr. Francois Pieter de Bas. |
De geschiedenis van de schaking en haar gevolgen is te vinden bij van Leeuwen: Bat. Ill. Il, blz. 1054 e.v.
Over Harpert van Raephorst handelt J.W. te Water, Verbond der Edelen, Deel III, blz. 342 e.v.
't Is mij niet duidelijk, op welken grond A.E. van Renesse, (Heer van Eerde, zoon van Jan Baptista v.R. van Wulven, - vg. Kok, Vaderl. Woordenb., deel XXIV, blz. 184 en van Leeuwen, Bat. III. II, blz. 1063) en de Mathenesses (v.g. Jhr. J.J. de Geer: Berigten van het Hist. te Utrecht; Deel III, blz. 93 en 94) met Raephorst werden beleend. Alleen vind ik, dat Hendriks grootmoeder was Clara van Renesse, de dochter van Jan van R. van Wulven, oudtante van A.E. van Renesse van Eerde, en dat de moeder van deze Clara hertrouwd was met Claas van Assendelft, wiens dochter Jan van Matenesse huwde.
Over de Boetzelaars is te vergelijken Beekman: Beschreiving van de Stad en Baronnie Asperen: bepaaldelijk blz. 260-262.
De verloting van Raephorst is omstandig besproken in den Navorscher 1876, vooral door Mr. Fokker, die een aantal bijzonderheden meedeelt. 't Schijnt, dat de Dames Boetzelaar zich vonden opgewekt tot deze poging om haar verwarde financiën te herstellen, door het voorbeeld van haar bloedverwanten. Althans de baron van Hardenbroek, die Giessenburg verloten liet, was haar neef. De zuster haars vaders, Anna Florentina, was gehuwd met Lodewijk de Morlot, Heer van Giessenburg. Hun doch- | |
| |
ter Charlotte Louise trouwde Gijsbert Johan van Hardenbroek. En Maria Agatha van der Myle, die hetzelfde deed met Marquette, (op 300,000 guldens geschat) was een half-zuster van haar moeder.
Aan de welwillendheid des heeren van den Bergh dank ik ook de opgave der leenbezitters van ter Horst sedert 1405.
Rechtleen.
De Hofstede op te Horst int ambacht van Voorschoten mit vier en sestigh mergen lants ende metter heemwerf.
12 February 1405 verlyt heer Philips van Wassenaer, alsulke goederen als zyne voorvaderen gehouden hebben. |
11 September 1447 verlyt heer Jacob van Wassenaer by doode van heer Hendrik als boven. |
13 January 1455 verlyt heer Johan van Wassenaer by doode van Jacob zyn broeder als boven. |
13 April 1461 verlyt heer Philips van Wassenaer by overgifte van heer Johan zyn broeder met consent van de Majesteit. (Gespecificeerd de Horst). |
12 September 1525 verlyt Joncvrouwe Marie van Wassenaer by doode van Johan haar vader. |
22 Mei 1546 verlyt Jhr. Philips van Ligne heer van Wassenaer by doode van Maria zijn moeder. |
17 November 1610 verlyt Lamoraal prince van Ligne by doode van heer Philips zyn vader. |
22 April 1615 verlyt Pieter van Ruytenburgh by opdragte van vrouwe Maria de Melun als procuratie hebbende van den voorgaande. (Ter zijde) Dit leen is gemuteerd van een rechtleen tot een onversterflijk erfleen bij brieven van de heeren Staten van Holland van 2 September 1614. |
16 November 1627 verlyt Jan van Vaerlaer als man van Jufvrouw Christina van Ruytenburg by doode van Pieter van Ruytenburg zyn schoonvader. |
22 November 1667 verlyt Reynier Pauw by doode van vrouwe Christina van Ruytenbroek zyn grootmoeder maternel. |
19 Mei 1694 verlyt Johan Pauw heer van Rynenburgh by doode van den voorgaande zyn broeder. |
6 Mei 1700 verlyt Mr. Frederik Sluysken by opdragte van den voorgaande. |
| |
| |
6 January 1711 verlyt Mr. Willem Sluysken by doode van den voorgaande zyn vader. |
4 July 1725 verlyt Frederik Sluysken by doode van den voorgaande zyn vader. |
7 November 1752 verlyt Jacob Jan de Blocq van Kuffeler wegens de provincie Friesland gecommitteerd ter Generaliteits Rekenkamer by opdragte van den voorgaande. |
26 Juny 1766 verlyt Iman Cauw by opdragte van den voorgaande. |
Gerardus de Horst wordt genoemd: v.d. Bergh, Oorkondenboek I, 178, e.v.v. 't Is onzeker, maar toch waarschijnlijk, dat hij zijn' naam aan dit goed ontleende. Het goed zelf wordt vermeld, als Hurst II, 43.
Eene afbeelding van het oude huis in 1739, komt voor in Verheerlijkt Nederland, Deel VI, waar ook een gezigt op Raephorst in 1738 is opgenomen. Van dit laatste kasteel bestond ook een teekening van Rochman, volgens Smids: Schatkamer, Deel I.i.v. |
|