| |
| |
[pagina t.o. 25]
[p. t.o. 25] | |
P.A. Schippers del. lith.
oud-wassenaer
S. Lankhout & Co den Haag
| |
| |
| |
Het kasteel Oud-Wassenaer.
Behoort het kasteel van Kessel, althans wat zijn' grondvorm aangaat, tot de alleroudste burgten van ons vaderland, dat van Oud-Wassenaer - het eigendom van den heer C.J. van der Oudermeulen - kan zonder vrees voor tegenspraak, ondanks zijn' ouden naam, als het allernieuwste in den lande worden genoemd. Gingen welligt achthonderd jaren voorbij, sinds de eerste steen op den heuvel aan de Maas voor den grafelijken burgt op de grondvesten eener overoude Romeinsche sterkte werd gelegd, 't is nog geen drie jaar geleden, sedert aan den voet der Wassenaarsche duinen de eerste steen gelegd werd van het gebouw, waarheen wij ons thans een uitstapje voornemen. En 't was geenszins op de fundamenten van het stamslot der Wassenaers, dat dit huis verrees. De naam van Oud-Wassenaer doet wel iets voorvaderlijks verwachten. Al hecht niemand meer aan het sproojke, dat Heeren van Wassenaer en van Valkenburg reeds de oppermagt voerden in deze gewesten, vóór dat de graaf van Holland nog bestond, is hun geslacht zelfs volstrekt niet ‘het oudste’ onder de edelen van Holland te noemen, toch was hun naam reeds sinds 't begin der 13de eeuw bekend. Maar niet hier lag hun burgt. Onmiddellijk bij het dorp
| |
| |
Wassenaar ligt, in een weide, een ronde, groene hoogte, die gezegd wordt het puin van hun kasteel te verbergen. Hier, waar thans het huis, dat dien naam bewaart, is gebouwd, was in de dagen der grafelijke regering en nog zeer lang daarna een wilde duinvallei, en eerst in de laatste helft der vorige eeuw werd de wildernis tot een buitenplaats aangelegd, die Hoogwoude werd genoemd. Van de Lange van Wijngaerden heeft zij haar tegenwoordige benaming ontvangen. Alles, tot zelfs de naam toe, is dus nieuw, en moest alleen onderdom waarde en beteekenis aan een landgoed geven, dan kwam Oud-Wassenaer in geenen deele in aanmerking. Maar er zijn een paar namen aan verbonden, die wel opwegen tegen die van menig adellijk en zelfs grafelijk geslacht, al werden zij gedragen door mannen van burgerlijk bloed. Mr. Cornelis Johannes de Lange van Wijngaerden en Mr. Guillaume Groen van Prinsterer hebben er gewoond; - de Goudsche schepen, wien ambt en politiek aan de Goejan Verwellensluis tegenover de prinses van Oranje plaatste, en de Haagsche volksvertegenwoordiger, wien niet enkel zijn betrekking van secretaris van Staat bij 's konings kabinet zoo naauw aan den persoon en het stamhuis zijns vorsten verbond, maar wien ook zijn liefde en vereering aan 't koninklijk geslacht had gehecht - beiden jegens de geschiedenis door naauwgezette bronnenstudie, door groote scherpzinnigheid, door veelomvattende geleerdheid en onuitputtelijk geduld in hooge mate verdienstelijk, al overzag de laatste veel ruimer gebied - Groen van Prinsterer vooral, de man van grooten invloed, niet op geestverwanten alleen, en ook door tegenstanders om karakter en gaven algemeen geëerbiedigd. Het grootste deel van zijn Nederlandsche Gedachten is hier geschreven, en zoo mag ook Oud-Wassenaer zich beroemen, een der plaatsen te zijn, vanwaar invloed is uitgegaan in den lande en als zoodanig een plek, voor de
geschiedenis des volks van gewigt. Het huis, waar de Lange en Groen hebben gewoond, en waar de eerste gestorven is, bestaat evenwel niet meer. Wij vinden alleen nog de hooge, eerwaardige beuken, die het om- | |
| |
ringden en overschaduwden. Het tegenwoordige kasteel staat op eenigen afstand, een weinig digter bij den grooten straatweg, die van den Haag naar Leiden voert.
Dit nieuwe kasteel kan ons niet zoozeer dienen als proeve van den hedendaagschen bouwstijl - want die stijl is, met eenige niet onbelangrijke wijzigingen, de zoogenaamde oud-Hollandsche van de 16de eeuw - maar 't heeft voor ons belang, omdat wij er in zien, wat de behoeften van onzen tijd in eene aristocratische huizinge vereischen, en wat door architect en werklieden geleverd kan worden, wanneer een rijkgevulde beurs en goede smaak bij den eigenaar worden gevonden. Bij onze omzwervingen zagen wij menig hecht en sierlijk bouwwerk, menig meubelstuk en versiersel uit vroeger dagen, waarbij ons soms onwillekeurig de klagt ontviel: ‘zoo kan men het tegenwoordig niet meer.’ Over het verval der bouwkunst, over 't gemis van kunstzin en kunstvaardigheid heeft menigeen gesproken. Naar de oorzaken van dien achteruitgang is gezocht, naar middelen en wegen tot verbetering gevraagd. Welligt blijkt het ons bij ons bezoek aan Oud-Wassenaar, dat het vraagstuk, zeker niet geheel, maar toch voor een groot gedeelte, zich tot een geldkwestie laat terug brengen. Het aanbod zal zich regelen naar de vraag. Voor goed geld zal goed werk te bekomen zijn. Goed werk te kunnen leveren, zal ook de ambitie der werklieden opwekken, terwijl de onmogelijkheid om eenige voldoening te hebben van den arbeid, die met gebrekkige grondstoffen ‘op een koopje’ moet worden gedaan, onvermijdelijk den lust uitdooft. Vakken, die de aankomende jongeling zich nu niet kiest, omdat zij hem toch geen vooruitzigt aanbieden, zullen beoefend worden, wanneer een goed bestaan daarvan mag worden verwacht. En de nijverheid zal zich toeleggen op het voortbrengen van zulke artikelen van weelde of behoefte, waarvoor zij op voldoenden aftrek rekenen kan. 't Zal voornamelijk zijn met het oog op hetgeen onze vaderlandsche nijverheid en kunst, onze inlandsche smaak en bekwaamheid reeds of nog niet leveren kan, dat wij een hedendaagsch kasteel, een gewrocht van den allerjongsten
tijd gaan beschouwen.
| |
| |
Het huis van een bijzonder persoon kan ons daarbij uit den aard der zaak nuttiger wenken geven, dan vorstelijke paleizen of openbare gebouwen, die bijzondere eischen stellen en onder eigenaardige omstandigheden worden gesticht.
Het kasteel Oud-Wassenaer ligt in een liefelijk oord. De straatweg van den Haag op Leiden is, althans tot het huis den Deil, een der fraaisten in den lande. Aanvankelijk onder de trotsche gewelven van het Haagsche bosch voortloopend, leidt hij langs het vorstelijk Huis in 't bosch en de buitenplaatsen St. Annaland en Clingendaal. Hebben wij de lustwarande der hofstad achter ons, dan blijft het een aaneenschakeling van landgoederen, met opgaand hout en rijke bloemperken, met waterpartijen en bloeijende heesters, afgewisseld door akkermaalsbosch en kreupelhout, dat de duinstreek kenmerkt, en door frissche weilanden, waar het zand werd afgegraven en de veenachtige ondergrond boven kwam. Groene hagen omzoomen een groot deel van den weg. Beuken, eiken en iepen breiden hun takken er over uit, en in dit paradijs der vogelen weêrgalmt in den zangtijd allerwege het jubelend koor. Soms opent zich een vergezigt over bouwland en weide, door boschjes ingesloten. Soms rijst en daalt de bodem in zachte, bevallige golvingen, waar langs de slanke dennen opklimmen, en nu en dan blinkt een witte duintop boven de golvende zee van welig groen.
Drie buitenplaatsen, thans in ééne hand vereenigd: Wittenburg, Oud-Wassenaer en Rust en Vreugd, liggen nevens elkander aan de linkerzijde van den weg. Daartegenover strekken de bosschen van Oud-Clingendaal en Persijn zich uit, en vervolgen wij voor 't oogenblik nog onze wandeling, dan bereiken wij weldra de prachtvolle eigendommen van Z.K.H. prins Frederik der Nederlanden, aan den linkerkant Backershagen en 't Huis de Paauw, aan de overzijde Raephorst, ter Horst en Eikenhorst. Een zijweg leidt
| |
| |
ons dan naar het dorp Wassenaar, vanwaar wij langs den schilderachtigen ouden heirweg naar den Haag kunnen terug keeren, tenzij wij, in de tegenovergestelde rigting, het station Voorschoten willen opzoeken. Van dat station ligt Oud-Wassenaer ongeveer evenver verwijderd als van den Haag. Het fraaije landgoed heeft dus het voordeel van de nabijheid der hofstad en van aanzienlijke bezittingen in den omtrek, terwijl het te midden eener liefelijke natuur is gelegen; en al is de ‘Leidsche’ weg niet meer zoo druk bezocht als voorheen, het verkeer van voetgangers en rijtuigen is er nog steeds genoegzaam, om leven en afwisseling te geven.
Wittenburg, - van ouds ook Teilingerbosch en 't Groote Hoefijzer genoemd, - heeft een grijs bepleisterd huis aan 't einde eener sparrenlaan. Rust- en Vreugd, op den hoek van een' zijweg naar Wassenaar, prijkt met een zeer schoone, donkere oprijlaan naar het groote, witte heerenhuis, met een sierlijke portiers- of tuinmanswoning bij het hek en met een fraai aangelegde overplaats. Het terrein van het tusschen beiden gelegen Oud-Wassenaer is, voorzoover het zich langs den weg uitstrekt, meerendeels nog wat woest en zandig. Kort en schraal duingras en geelbruin mos bedekt den eenigszins golvenden bodem, lage dennen, dwergeikjes en wilde struiken schieten er op, maar daar achter wassen hooge, statige boomen, die zich aan het kloeke hout der aangrenzende buitenplaatsen aansluiten, en een breede deftige laan vormt den hoofdtoegang tot het prachtige gebouw, dat de Heer van der Oudermeulen - naar het ontwerp van den architect C. Muysken en onder opzigt van den Heer A.R. Freem - hier heeft gesticht.
Het front van het kasteel is naar den weg gekeerd en heeft het uitzigt op een' grooten vijver en een uitgestrekte weide, door bosschen ingesloten. Boven den onderbouw van blaauwen escosijnschen steen is het twee verdiepingen hoog, van rooden metselsteen, met banden en ornamenten van grijsgeelen steen afgewisseld, en gedekt met hooge kappen van Engelsche en roode Amerikaansche leijen in patroon, voorzien van zinken lijsten en
| |
| |
hoekkepers, met ijzeren ornamentwerk en spitsen versierd. Boven het midden van de hoofdfaçade rijst een trapgevel en op iederen hoek prijkt een ronde toren. De achtergevel springt aan beide zijden een weinig uit, en in de daardoor gevormde hoeken is aan den eenen kant een ronde, aan den anderen een vierkante toren aangebragt. Nevens dezen laatsten is een zijtrap, terwijl aan den achtergevel een breed terras met negen treden is gebouwd. Tusschen de trotsche boomgroepen, die het huis omringen, komt de ernstige en tevens bevallige vorm treffend uit.
De hoofdingang is aan de voorzijde door eene ‘loggia’, met koepelgewelven van IJselsteen gedekt, waartoe men langs een' deftigen, met groote bloembakken van Amerikaanschen zandsteen versierden trap opklimt. Een drietal deuren, met spiegelglas voorzien en in een lijst van gebloemde tegels gevat, leidt naar de ruime en prachtige vestibule, die een oppervlakte heeft van 182 □ M. Hierop komen de kamers der benedenverdieping uit, die der bovenverdieping op eene rondloopende gaanderij, gedragen door 12 zuilen van rood Schotsch graniet, met zwart granieten piedestallen, basementen van grijzen Namenschen steen en wit marmeren kapiteelen. Een balustrade van wit marmer, op de kroonlijst van stuc-marmer rustend, sluit de gaanderij af. De muren der vestibule zijn geheel in overeenstemming met de zuilen in stuc-marmer afgewerkt, verschillend van kleur met pilasters van imitatie-graniet. Van donker gebeten eikenhout en bewerkt in antieken stijl zijn de deuren, die op de vestibule uitkomen. De vloer van mozaïk-marmer draagt het zijne er toe bij, om den smaakvollen rijkdom en de deftige pracht van dit uitnemend schoone gedeelte van het kasteel te verhoogen en de indruk wordt nog versterkt door het zachte licht, dat door het gekleurde glas van het groote ronde raam in het plafond naar beneden stroomt. IJzeren roosters, in den vloer tusschen de zuilen aangebragt, staan in verband met den verwarmingstoestel in den kelder, die in den winter door het geheele gebouw een gelijkmatige warmte moet verspreiden.
Aan de vestibule sluit zich ter zijde het trappengat aan, dat
| |
| |
zijn licht ontvangt door een venster met gekleurd glas in den zijgevel. Een kostbare wit marmeren trap van dertien treden, met balustres van dezelfde grondstof, leidt naar het bordes en van daar gaan twee armen van eikenhout met gebeeldhouwde leuningen naar de gaanderij, die overal een breedte van 2.70 M. heeft. De wanden van den trap zijn in denzelfden stijl en op dezelfde wijze als die der vestibule in stuc-marmer bewerkt. Een kunstenaar uit Weenen, de heer Detoma, heeft dezen voortreffelijk geslaagden arbeid volbragt. Een indrukwekkende vestibule als deze stelt hooge eischen aan het overige gedeelte van het gebouw! 't Is te vreezen, dat de kamers daarbij zullen afvallen, zoowel wat grootte, als wat versiering betreft. Misschien is dan ook de opmerking te maken, dat de bouwmeester niet geheel en al dit gevaar heeft kunnen ontwijken en dat wat al te veel ruimte door vestibule, trappen, portalen en dergelijken is ingenomen. Regt tegenover den hoofdingang, met vijf ramen aan den achtergevel, waarvan drie als openslaande deuren op het terras uitkomen, ligt de groote eetzaal, die dezelfde breedte als de vestibule, maar slechts ⅗ van haar diepte heeft. Deze zaal is in Italiaanschen renaissance-stijl, geheel gestucadoord, met parketvloer. Daar naast vinden wij de dagelijksche eetkamer, met twee vensters in den achtergevel, - een zeer fraai vertrek, waarvan de betimmering op de Tentoonstelling van Kunst op Nijverheid toegepast, in 1877 te Amsterdam gehouden, de nationale en internationale gouden medaille heeft behaald. 't Is met blank eikenhout tot op ruim de helft der hoogte beschoten en voorts met gobelins behangen. Van gebeeldhouwd eikenhout is ook de schoorsteenmantel en het plafond in caissons, terwijl de hand van den heer J. Stortenbeker in den Haag het middenstuk en de paneelen geschilderd heeft. Deze kamer staat in gemeenschap met de vestibule en de groote eetzaal, met de bibliotheek en het salon. 't Moet een
genot zijn, zich in die bibliotheek ter studie af te zonderen, wanneer ten minste, zooals te verwachten is, de inhoud der keurig bewerkte kasten van donker notenboomenhout met spiegelglas, aan het uitwendige be- | |
| |
antwoordt. Daar heerscht een heerlijk kalme toon in deze kamer met haar smaakvolle, stemmige betimmering en het goudlederen behangsel daar boven. Het venster in den achtergevel vergunt een' blik op de statige boomgroepen en de groote grasperken achter het huis, terwijl een openslaand zijraam uitkomt op een veranda, die, als zij met bloemen en klimplanten versierd is, een uitlokkende plek voor rustige afzondering zijn zal. Aan de bibliotheek grenst een portaal, dat toegang geeft tot een' wenteltrap in den kleinen ronden toren aan den zijgevel en daardoor de gemeenschap met de bovenverdieping opent. Door dit zelfde portaal bereikt men ook het salon, dat zijn' hoofdingang heeft in de vestibule. 't Salon is style Louis XVI, met ornamenten van carton-pierre, door de firma Eckhardt uit Rotterdam geleverd, en in denzelfden stijl is het boudoir bewerkt, waarvan de toegang mede in de vestibule is en dat op den vijver vóór het kasteel uitziet. In den hoektoren van het front vinden wij nog een klein, vriendelijk kamertje, met een' schoorsteenmantel, van antieke tegeltjes opgezet. Aan de andere zijde der vestibule liggen, behalve de groote trap, een studeerkamer met torenkamer in blank notenhout, en daarachter het portaal met de zijdeur, waardoor de billardkamer, met geschilderde lambrizering en oud goudleeren behangsel, in den hoek van den achtergevel tegenover de bibliotheek, is te bereiken. Tusschen deze billardkamer en de groote eetzaal is een diensttrap en dessertkamer aangebragt. Op de bovenverdieping zijn de slaapkamers, rondom de gaanderij geschaard, uit den aard der zaak minder prachtig versierd, maar allen in zachte, rustige kleuren afgewerkt, waaraan ook de keus van tapijten, behangsels en gordijnen beantwoordt. Twee
badkamers, geheel met tegels bekleed, en verdere onmisbare gemakken, ontbreken hier niet. De ruime zolders bevatten het logies voor het dienstpersoneel, en daar vinden wij ook het raderwerk der klok en den lantaarn met het aan dunne, maar sterke stangen opgehangen raam, waardoor het licht in de vestibule valt.
In het sous-terrein zijn de keukens en kelders, verbonden
| |
| |
door lange gangen, met parketvloeren en wanden, met tegels bezet. Over 't geheel is van tegels, door de Engelsche fabrikanten Minton en Hollins geleverd, voor portalen, badkamers, privaten en dergelijken een zeer doelmatig en navolgenswaardig gebruik gemaakt. Werd die oude, goede gewoonte meer algemeen, welligt ware 't dan op den duur niet meer noodig, de tegels uit den vreemde te ontbieden. Ons vaderland heeft ze vroeger uitstekend geleverd. Dat al het fijne schilderwerk door den Wassenaarschen dorpsschilder de Lausaar kon worden gedaan, is een verblijdend teeken, waarop gewezen moet worden. Welligt komt ook de tijd nog wel, dat het decoratie-schilderwerk aan de plafonds van vestibule en trapgat, salon en groote eetzaal, door inlandsche kunstenaars bewerkt zou kunnen worden, gelijk nu reeds al het timmerwerk en beeldhouwwerk in hout, evenals het stukadoorwerk, door gebroeders van Malsem in den Haag is vervaardigd. Ook mag 't misschien bemoedigend worden genoemd, dat hier een groot en prachtig gebouw is gesticht, waaraan portlandsche cement en gegoten krulwerk niet het voornaamste sieraad is. Dat de grond, waarop het groote en stevige kasteel verrijzen moest, geen heiwerk vereischte, was zeker een voordeel, dat in rekening moet worden gebragt. Hoeveel duizenden verslindt niet vaak de weeke bodem, eer nog een laag steenen is gemetseld! Wat elders tot versiering van het huis kan worden besteed, moet menigmaal ten onzent aan de fundering worden opgeofferd. Onbillijk zou het zijn, bij de beoordeeling onzer bouwwerken deze ongunstige omstandigheid te vergeten.
Achter het landgoed loopt de oude Wassenaarsche heirbaan. Een zwaar ijzeren hek op steenen muur scheidt, op eenigen afstand achter 't kasteel, het terrein der buitenplaats van dien fraaijen, boschrijken weg. Aan die zijde ligt de tuinmanswoning en daartegenover de stal, beiden in denzelfden stijl als het hoofdgebouw opgetrokken en onderling door een rij gemetselde pijlers verbonden. De stalgebouwen bestaan uit een ruim koetshuis met nette tuigkamers en twee uitspringende vleugels, die stallingen
| |
| |
voor zestien paarden bevatten. Ook deze vleugels zijn door een ‘laube’ van pijlers, met een' hoofdingang, vereenigd. De paardenstallen zijn inwendig met tegels bekleed, tuigkamers en koetshuis met hout beschoten. Van dezen kant gezien, vertoont zich de deftige achtergevel van het kasteel uitnemend gunstig. Zware beuken, met laag neerhangende, breed uitgeslagen takken, prachtige eiken met vorstelijke kroonen, op en rondom een uitgestrekt plein verspreid, vormen een treffend schoon geheel met het statige gebouw, en met juisten tact is voor den trap van het terras een ouderwetsch bloemperk aangelegd. Hadden wij op onze omzwervingen overvloedig gelegenheid op te merken, hoe de tuinmanskunst ten onzent op weg is om terug te keeren tot de oude stijve en regelmatige figuren, zonder het grootsche en zonder de overeenstemming met de gebouwen, waarin het schoone en indrukwekkende van den zoogenaamden Franschen aanleg gelegen was, hier is het ‘architectonisch’ bloemperk volkomen op zijne plaats. Onwillekeurig stofferen wij den omtrek van dit kasteel met de groepjes, die onze Rochussen zoo onnavolgbaar weet te tooveren op zijn doek en 't zou ons naauwelijks verbazen, als wij zwierige heeren met allongepruiken en bevallige markiezinnen uit de dagen van Louis XIV zagen rondwandelen over het plein en nederzitten onder de boomen.
Misschien geeft deze illusie een weinigje kritiek. Het schoone kasteel van Oud-Wassenaer verplaatst ons minder in het eind der 19de, dan in het eind der 17de eeuw. Wij zagen daar binnen veel hoogst verdienstelijk werk. Maar 't blijve een' leek in het vak veroorloofd, bescheidenlijk te vragen, of terugkeer tot oude vormen het hoogste ideaal mag worden genoemd en of niet, bij behoud van goede en gezonde beginselen in bouwkunst en ornamentiek, onze tijd met zijn eigenaardig leven ook zijne eigene eischen stelt aan wie woningen oprigt en versiert voor de edelen en aanzienlijken dezer eeuw. Of is welligt de tijd der
| |
| |
groote grondbezitters, levende op hunne goederen, zelf eenigszins voorbij en vordert een min of meer verouderde toestand ook vormen aan vroeger dagen ontleend?
Maar afgezien van deze kleine en misschien ongegronde bedenking, de heer Muysken, die het gebouw zoowel in zijn geheel als in al zijn onderdeelen ontwierp, heeft eer van zijn werk, en de industriëlen en werklieden, die naar zijn teekeningen en onder het toezigt des heeren Freem hebben gearbeid, volbragten hun taak op loffelijke wijze. Voor vele zaken moest de hulp van het buitenland nog worden ingeroepen. Behalve de vreemden, die wij reeds noemden, waren 't Crefelders, die de houten parketvloeren leverden en legden, Engelsche en Fransche firma's, die met de levering der steenen parketvloeren waren belast. Maar de marmeren mozaïkvloer der vestibule is gemaakt en gelegd door L. Philips en Co. in den Haag, die ook de kapiteelen en basementen der zuilen en gedeeltelijk de marmeren balustrade op trappen en galerij hebben bewerkt. De schachten en piedestals der zuilen van rood en zwart graniet, zijn van Bought en Wheeler te Southwark. De bewerking alhier zou te kostbaar zijn geweest, evenals die van een gedeelte der balustrade, in België bearbeid. Wat behangsels, kleeden, gordijnen, divans enz. betreft, dergelijke zaken behooren eigenlijk tot het ameublement en niet tot het gebouw zelf, maar 't mag toch wel vermeld worden, dat dit alles geleverd is door C.L. Windt in den Haag, terwijl een aantal tapijten uit de beroemde Deventer fabriek afkomstig zijn. De gobelins voor de kleine eetkamer werden in Parijs vervaardigd. Uurwerk, bliksemafleiders en electrische schellen komen uit de werkplaats der Gebroeders Caminada te Rotterdam.
Ons vaderland heeft dus een niet onbelangrijk aandeel in den verdienstelijken arbeid, aan 't kasteel Oud-Wassenaer besteed. Een bekwaam architect, die uitgebreide kennis met goeden smaak en kunstzin vereenigt en wien daarbij door een' vermogend en kunstlievend patroon de handen worden vrij gelaten, zooals hier het geval is, zal in ons midden bruikbare
| |
| |
krachten kunnen vinden en de bouw van dit schoone huis kan een aanwijzing zijn van wat ons nog ontbreekt: gelegenheid voor jongelieden met ijver en talent, om zich te oefenen in de vakken, waarin niemand zonder grondige studie en ontwikkeld schoonheidsgevoel een belangrijke hoogte bereikt, en het vooruitzigt op een onbekrompen en eervol bestaan, dat met lust en volharding den arbeid aanvaarden en den strijd volstrijden doet.
|
|