o.a. op ‘de Schoonkovensche (of Goudsche?) gobelins, die de raadzaal versieren’, en op ‘bijzonder goede regentenstukken’ in het St. Catharina-gast-huis. Daar mij gezegd was, dat alles van dien aard thans op 't Museum, bijeengebragt was, heb ik bij mijn bezoek te Gouda geen onderzoek gedaan naar wat welligt nog elders schuilde. Voor zooveel noodig maak ik dus den belangstellende hierop opmerkzaam.
Dezelfde deelt mij de mij onbekende bijzonderheid mede, dat bij de herstelling van het stadhuis, in geheime kasten, een gevaarlijke hoeveelheid buskruit is gevonden, aldaar, naar men verhaalt, in den Franschen tijd verborgen en sedert vergeten. De vraag, of onder de Gasthuiskerk te Delft, bij de verbouwing tot H.B. school, niet een crypt was gevonden, moet ik, volgens ingewonnen inlichtingen, ontkennend beantwoorden. Wel vond men er een grooten kelder, die oudtijds tot eene naburige brouwerij had behoord.
In de wandelingen door Rotterdam zijn een paar onjuistheden geslopen, die ik bij dozen verander.
Blz. 154: 836 banden, lees 86. |
Blz. 239: F.D.O. Obreen, lees P. van de Velde. |
Blz. 247 en 248: Jacques, lees Jacque. |
Blz. 251: A. van Stolk Gzu., lees Czn. |
Blz. 253: Heyermans, lees Heyrmans. |
Blz. 263: Arnold Boogaerdt, lees Arie Bogaerdt. |
Ibid 1784, lees, omstreeks 1754. |
Blz. 297. Dê boomen rondom de kerk van Dirksland zijn sinds eenige jaren geveld. Proeven van het Goereesch en Overflakkeescli taaleigen leverde Aart Admiraal in twee novellen in Eigen Haard 1876 en 1877.