het reizen zoo spoedig en gemakkelijk gaat, brengen onze aanzienlijken den zomer niet meer op hunne landgoederen door. Hun hechte kasteelen, hun statige hofsteden vallen onder den moker des sloopers, maar op de gezochte punten in Gelderland en Utrecht verrijzen villa's en optrekjes. Wat is Soestdijk niet geworden, waar vóór een honderd jaar, met inbegrip van 't vorstelijk jagtslot en het huis des rentmeesters, nog maar negen huizen stonden! Hoe weinig gelijkt Oosterbeek nog op het boerendorp, dat vóór een vijftig jaar de aandacht begon te trekken door zijn bekoorlijke ligging! De oude bosschen worden verdeeld en in parken of tuinen herschapen, zoo ze al niet als bouwen weiland productief
worden gemaakt. In de steden worden de monumenten onzer bouwkunst vervangen door lichte, vrolijke woningen, met meer doelmatigheid dan smaak. Van nationale bouwkunst geen spraak meer. Wie over vijftig jaar ééne stad heeft gezien, heeft ze allen gezien. - Het reizen gaat zoo gemakkelijk. In weinig uren brengt de spoortrein ons naar den Rijn en den Hartz, naar Dresden en Weenen, naar Brussel of Parijs, naar Berlijn of Zwitserland. Wie tijd heeft en geld, maakt zich op, om zich daar te verpoozen, en honderden zijn in den vreemde meer te huis, dan in hun eigen vaderland. Daar zijn meer Nederlanders in Zwitserland geweest dan in Drenthe, en menigeen, die in Parijs perfect den weg weet, is een vreemdeling in Limburg of in Zeeland. Wij kunnen dat zeer goed begrijpen; wij zullen 't geenszins veroordeelen; wij zullen allerminst miskennen, wat groote voorregten wij in menig opzigt hebben boven onze voorgeslachten. Maar daar is in ons eigen land veel, wat wel gekend mag worden, veel, waarvan het jammer zou zijn, - niet zoozeer, dat het verdwijnt, als wel, dat het verdwijnen zou, zonder dat de herinnering er van voor het nageslacht werd bewaard. Nog is er veel ouds en eigenaardigs hier en daar over.
Dit werk zal er toe moeten medewerken, dat het niet verdwijne, zonder sporen natelaten. Nog is het tijd. In onze oude steden, in onze meer afgelegen provinciën is nog veel te vinden, dat welligt over eenige jaren tot het verledene zal behooren. De ouden van dagen kennen nog bij ervaring toestanden en gebruiken, die voor ons vreemd zijn geworden. Zulke oude gebouwen, zulke wegstervende zeden en gewoonten willen wij trachten door afbeelding en beschrijving voor vergetelheid te bewaren.
Wie heeft wel niet geklaagd, dat er zooveel reeds verdwenen is, zonder dat er in tijds werd gezorgd, dat de latere geslachten er zich