| |
| |
[pagina t.o. 325]
[p. t.o. 325] | |
| |
| |
| |
Laag-Soeren.
De naam der nederige Veluwsche buurschap, onder de gemeente Rheden behoorende, is sedert de laatste jaren welligt niet minder bekend, dan die van het evenzeer Veluwsche gehucht Hoog-Soeren in de nabijheid van Apeldoorn. Hadden beiden, zeker toevallig, deze overeenkomst, dat zij niet ver van een prinselijk jagtslot gelegen waren, in elkanders buurt lagen zij geenszins en in eenige betrekking, zooals 't geval was met de Hooge en de Lage Vuursche, stonden zij niet. Overigens hadden zij dit met elkander gemeen, dat het boschrijke streken waren te midden van uitgestrekte heuvelachtige heidevelden en dat reeds vele eeuwen geleden menschen er bosschen aangelegd, akkers ontgonnen, en huizen gebouwd hadden. Een zekere geestelijke, Gerwardus, schonk omstreeks 814 of 15 een aandeel in het bosch Suornum aan het klooster Lauresham. Dit schijnt op Hoog-Soeren betrekking te hebben. Ruim tweehonderd jaar later, in 1025, gaf koning Koenraad II aan zijn' getrouwen Werner, een man kloek in den raad, wakker in den krijg, de goederen van wijlen graaf Balderik ten geschenke en daaronder behoorde ook een hoeve in Sorna, waarin men Laag-Soeren meent te moeten herkennen. Niet onwaarschijnlijk had Balderik, de rijke en mag- | |
| |
tige, maar laag geboren en misdadige echtgenoot der booze Adela, graaf Wichmans tweede dochter, de Veluwsche goederen door zijn huwelijk met haar verkregen. Graaf Wichman althans had in die landstreek vele bezittingen, terwijl Balderik aan gene zijde van den Rijn tehuis behoorde, en al wordt Soeren eerst in de eerste jaren der 11de eeuw genoemd, het bestaan der hoeve kan nog wel tot in de 10de eeuw opklimmen. In elk geval, reeds meer dan 850
jaren was de landstreek er bebouwd en bewoond. Maar 't was een eenzaam plekje gronds, in bosch en heide als verloren en de geschiedenis heeft er verder niets van te verhalen. In de vorige eeuw lag er, niet ver van de Soerensche beek, die een' watermolen in beweging bragt, het heerenhuis Koldenhoven, waarvan de naam in de naburige buurschap Coldenhave nog over is, en later vond men hier een niet onaanzienlijk landgoed, dat omstreeks het jaar 1860 door den heer Jut van Breukelerweerd werd aangekocht. Van dien tijd af dagteekent de bekendheid van Laag-Soeren in den lande. Sedert ontving het tal van bezoekers, gelijk zijn naamgenoot reeds langen tijd, door de nabijheid van het vorstelijk Loo en het bloeijend Apeldoorn, er in zijn eiken- en dennenwouden had gezien. Maar wie hier kwamen waren geen lustige jagers, die het windsnelle hert vervolgden, of wandelaars, die er enkel uitspanning en natuurgenot zochten, om na enkele uren omzwervens in de woeste boschpaden en onder de digte loofgewelven weêr elders heen te trekken. Men kwam er voor eenige weken zijn tenten opslaan. 't Waren voor verreweg het grootste deel kranken, die er genezing kwamen vragen. De heer Jut had er een inrigting voor koudwater-geneeskunde gesticht en nevens de behandeling in het in 1868 door hem gebouwde badhuis, moest de rust der afzondering, de frissche lucht, de versterkende dennengeur herstel voor borst- en zenuwlijders aanbrengen. Men zegt, dat aanvankelijk de koudwaterkuur wat al te uitsluitend was voorgeschreven en wat al te eenzijdig in toepassing werd gebragt, terwijl bij verschil van inzigt tusschen den stichter van dit Bethesda en den daaraan verbonden geneesheer de moeijelijkheden niet konden uitblijven. De inrigting kwam
| |
| |
althans aanvankelijk niet tot den gehoopten bloei en beantwoordde aan de verwachtingen niet ten volle. Maar tijd en ondervinding bragten ook hier allengs verbetering. Bethesda staat sedert den dood des stichters onder het bestuur van een college van curatoren, in den omtrek woonachtig, door honoraire curatoren uit verschillende streken des lands bijgestaan, en de geneeskundige behandeling werd gewijzigd overeenkomstig de eischen der nooit rustende wetenschap. Ons leeken betaamt uit den aard der zaak evenwel het oordeel over de geneeswijze en haar vruchten niet, evenmin als een vergelijking met de gelijksoortige inrigtingen te Baarn en aan de Steeg. Wij hebben eenvoudig als wandelaars rond te zien en te verhalen, wat Laag-Soeren ons te aanschouwen geeft.
Wij komen vroeg genoeg te Dieren, om den laatsten trein naar Soeren nog te kunnen gebruiken. De spoorlijn tusschen Dieren en Apeldoorn, in Augustus dezes jaars geopend, maakt het bezoek gemakkelijk en geeft aan de logeergasten gelegenheid tot uitstapjes naar de schoonste gedeelten van Gelderland. Tot dusver voorzag een omnibus naar Dieren, die op enkele treinen reed, in de behoefte aan gemeenschap met de buitenwereld. Wij zouden bij onze aankomst dat vervoermiddel reeds vertrokken hebben gevonden, wanneer wij eenige dagen vroeger denzelfden togt hadden ondernomen en de wandeling van omstreeks een uur naar de buurschap zou op zich zelve geen bezwaar hebben opgeleverd, maar bij de onzekerheid, of er in den reistijd in het logement een onderkomen zou te vinden zijn, moest het veiliger worden geacht, den nacht te Dieren door te brengen. Dezelfde bedenking kan ook nog wel gelden, maar in 't ongunstigste geval kunnen wij toch altijd nog wel bij tijds terug zijn om hier een nachtverblijf te zoeken. En ons goed gesternte verlaat ons niet. Wij vinden bekenden, die te Soeren logeeren en ons mededeelen, dat er juist een familie vertrokken is en morgen een andere wordt verwacht, zoodat er een kamer beschikbaar is. Met goeden moed kunnen wij dus den avondtogt aanvaarden.
| |
| |
Daar is iets huiselijks in de reis met den trein van den Kon. Ned. Locaalspoorweg. De dampende, sissende, fluitende locomotief met de ratelende, schuddende wagens achter zich door de stille heidevelden en de eenzame dennenboschjes voortsnellend, is er wel een vreemde verschijning, maar niet al te zeer is zij toch in tegenstelling met de kalmte van het landschap en met de rustigheid, onwillekeurig zich meester makend van den mensch, die eenigen tijd in dit oord des vredes vertoeft. Gejaagdheid is hier niet op haar plaats; haasten naar 't station, dringen voor het luikje om kaartjes te bemagtigen, zou hier een wanklank zijn. Men zegt ons, dat wij niet naar 't station van den Locaalspoorweg - op eenigen afstand van dat der Staatsspoorwegen - behoeven te gaan. 't Is voldoende, wanneer wij bij den overweg wachten. De trein neemt daar de reizigers wel op. En 't wachten is er niet onaangenaam in de frissche, zoele zomerlucht, terwijl het zilveren maanlicht zijn' zachten glans over het sluimerend landschap verspreidt. Ook zijn wij niet alleen. Eenige gasten van Laag-Soeren keeren van een uitstapje terug en verbeiden met ons den komenden wagen. De kennis is spoedig gemaakt en wij ontvangen reeds terstond een voorproefje van 't gezellig verkeer, dat er onder de logés van 't logement en het badhuis heerscht. Wij worden als in de familie opgenomen en als wij ons straks onder de veranda van 't hotel te midden der gasten neerzetten, dan is 't ons, alsof wij behooren tot het gezin, van alle oorden des lands te zamen gekomen, waarvan de leden in elkanders belangen deelen en zich beijveren, elkander het leven in de afzondering zoo aangenaam mogelijk te maken. Dit hebben wij op de korte spoorreis en bij onze aankomst wel reeds kunnen opmerken, dat de
ligging van het landgoed eenzaam is. Ook dit zagen wij, dat er overvloed is van zwaar geboomte in den omtrek van het huis, dat er beken stroomen en dat er een waterpartij glinstert in een open plek tusschen het hooge hout, waar een breede opening het uitzigt vergunt op de velden, thans in een' fijnen nevelsluijer gehuld. De landstreek schijnt er fraai en vriendelijk, maar wat van al dergelijke zomerlogementen geldt, dat moet hier wel met vollen nadruk waar
| |
| |
zijn: 't hangt er veel van af welk gezelschap men aantreft, of er aansluiting is onder de gasten, wanneer althans de toestand van ligchaam of geest het verkeer niet van zelf verbiedt. Wij kunnen ons voorstellen, dat de een er vriendelijke herinneringen van medeneemt, terwijl een ander aan Laag-Soeren als aan een oord van ballingschap denkt.
Gelijk wij bij het schijnsel der maan het gedeelte van het landgoed, waar het logement is gelegen, voor het eerst betraden, zoo leeren wij ook den weg naar het badhuis en het uitwendig voorkomen van dat uitgestrekte gebouw zelf aanvankelijk kennen in het kalme, geheimzinnige licht, dat van den hemel over velden en bosschen straalt. De heerlijke zoele zomeravond lokt een aantal gasten tot een wandeling uit en gaarne vergezellen zij de vrienden en vriendinnen, die in het badhuis gehuisvest, hun dagelijksch bezoek aan 't hotel hadden gebragt en aan den middagtogt naar Dierens omtrek hadden deelgenomen. Inmiddels worden afspraken gemaakt voor den volgenden morgen. Men stelt er prijs op, ons rond te leiden door de landstreek, waar velen door veelvuldige omzwervingen geen vreemdelingen meer zijn en die zij hebben lief gekregen. Eene familie is zelfs welwillend bereid, haar reisplannen te wijzigen en zich te wijden aan de taak van ons tot gids en gezelschap te strekken. Wij mogen dus op goed geleide hopen en de voorteekenen beloven een' schoonen morgenstond, gelijk het landschap met zijn donker geboomte en zijn in wazigen nevel gehulde vlakte ons een rijk en afwisselend natuurgenot voorspelt.
Bij onze terugkomst verbeidt ons in de huiskamer een eenvoudig avondbrood, door de huiselijke slempketel opgeluisterd. En dan, niet te laat ter ruste.
Wij beginnen den nieuwen dag met de verkenning van den omtrek van het hôtel, een dier eenvoudige, vierkante heerenhuizen, die als typen van den strengen, degelijken Hollandschen
| |
| |
bouwtrant kunnen gelden, zooals er bij honderden op onzen vaderlandschen bodem zijn gesticht, in overeenstemming met den aard der inheemsche bouwstoffen en met de eigenaardigheden van het klimaat, dat geen' Italiaanschen hemel en geen zuidelijke zomers aanbiedt. 't Heeft aan weerskanten van de voordeur twee ramen, vijf daar boven, een platte lijst en een blaauw pannen dak met een paar schoorsteenen op de hoeken. Ten genoegen der gasten is er een veranda aangebragt, en de muur is grijs gepleisterd. Ter versiering is niets gedaan, evenmin als daar binnen. Maar er zijn eenige ruime kamers beneden en enkele kleinere vertrekken boven, voldoende voor 't gebruik, en stelt de geest des tijds aan een hôtel hooger eischen, dit voorregt staat er misschien tegenover, dat men zich minder in een logement opgenomen, dan op een landhuis gelogeerd gevoelt. De gansche inrigting heeft iets huiselijks en gezelligs, waarvan het onderling verkeer onwillekeurig den invloed moet ondervinden.
Ook het terrein bij de huizinge draagt den stempel eener buitenplaats. De breede oprijwegen, met witte palen aan den ingang, leiden door boschpartijen, waar hoog en statig geboomte wast, waar een vriendelijk beekje tusschen bemoste zoomen stroomt en lommerrijke paden zich heen slingeren. Hier en daar zijn banken of tuintafeltjes met een paar stoelen geplaatst, onder breed uitgeslagen takken van oude beuken en bij een klaterend watervalletje onder slanke berken. Door een opening tusschen de zware sparren, accasia's, beuken, eschdoorns en eiken gespaard, over een groot grasperk, met stamfuchsia's omzet en een' fraaijen vijver, heeft het huis het uitzigt op den weg, die langs den zoom van het bosch tusschen welig groeijende beuken loopt, en op bouwlanden en boschjes, een rustig, vriendelijk landschap, soms verlevendigd door den rook van een sleepbootje of door de masten van voorbij varende schepen in het kanaal daar ginds, sedert eenige jaren tusschen Apeldoorn en Dieren door de Veluwsche heiden gegraven, en sinds eenige dagen van tijd tot tijd ook door den spoortrein, tusschen den grintweg en het kanaal door de velden snellend. Alles ademt kalmte en vrede op den frisschen, stillen
| |
| |
zomermorgen, terwijl het zonlicht tintelt op de blanke stammen, den donzigen grond met goudglanzen bestrooit, de bladeren van het weelderig onderhout doet blinken, tusschen de diepe, donkere schaduwen het heldere water van beek en vijverkom met vonkelende lichtsprankels overgiet. Wij hebben den tijd, om rond te zwerven door de lanen en ons door de boschpaden te laten leiden naar verschillende liefelijke plekjes in den omtrek van het huis en ook den blik te laten wijden over de ruime, door houtgewas ingesloten korenvelden aan de achterzijde, waaruit een steenen gedenknaald oprijst - de naald, die op menig punt van verre zigtbaar, den wandelaar vaak ten baken strekt. Niet al te vroeg kunnen wij onzen togt beginnen, want eerst moet door sommigen de badkuur worden ondergaan en ongaarne ook zouden de gasten op weg gaan, eer de postbode de brieven van huis had gebragt. Omstreeks acht uur in den morgen is het de tijd zijner eerste, altijd met verlangen verwachte verschijning. Als hij ook ditmaal, naar den aard zijner betrekking, den een' verblijd, den ander teleurgesteld heeft, en de krachten door het ontbijt zijn versterkt, nemen wij den wandelstaf op.
't Gaat eerst naar het badhuis, op een klein kwartier afstands gelegen. De weg er heen leidt door eikenlanen, langs akkers en hakhoutboschjes, en brengt ons bij de boerderij met haar statige linden, haar schilderachtige schaapskooi en haar vermaarde pomp, wier koel, glashelder water ieder bezoeker van Laag-Soeren gedronken moet hebben. Met de overige hoeven op het landgoed voorziet deze hofstede in de behoefte aan versche koe- en geitenmelk, dagelijks door de patiënten in belangrijke hoeveelheid gebruikt. Daarbij leent echter de pomp haar diensten niet. Ongewasschen is de melk, zooals de milde natuur haar geeft en ruimschoots draagt zij het hare bij tot voeding en versterking van menig lijder.
Een weinig verder ligt het badhuis tegenover een ruim plein, waar heesters en bloemen prijken en een fontein haar krachtige stralen omhoog zendt. Het hoofdgebouw, eenvoudig maar doelmatig, is hetzelfde, dat in 1868 door den heer Jut van Breuke- | |
| |
lerweerd werd gesticht; sedert werd er een vleugel voor verschillende soorten van baden bijgebouwd, terwijl het balkon boven den ingang door een uitbouwsel werd vervangen. De eetzaal werd daardoor belangrijk vergroot en beneden een ruime, koele, overdekte en voor togt gesloten vestibule gewonnen, waar de badgasten zich gaarne nederzetten. Straks zullen wij gelegenheid hebben, de inrigting ook van binnen te leeren kennen. Nu hier ons gezelschap voltallig is geworden, maken wij ons zonder langer vertoef tot onzen zwerftogt op.
Een zwerftogt mag het wel genoemd worden. Er zijn eenige hoofdpunten, die onder de bezienswaardigheden van den omtrek worden gerekend: Dammansberg en Jutsberg, Koepel en Jagertje, en het ‘Prospectus van de Natuur-geneeskundige Badinrichting en het Herstellingsoord Bethesda’ bevat een zeer bruikbaar kaartje, dat den bezoeker van Laag-Soeren naar enkele dezer plaatsen den weg wijst. Ook zijn er eenige hoofdwegen en hier en daar staat een handwijzer. Mogelijk had het geluk ons genoegzaam willen dienen, om ons deels bij toeval, deels door zoeken en raadplegen van de kaart, de schoonste plekjes der uitgestrekte boschrijke en heuvelachtige landstreek te doen vinden. Voor wie eenige weken te Laag-Soeren vertoeven, is 't een genot, te dwalen en te zoeken. Zij hebben er allen tijd toe, 't geeft bezigheid en afleiding, het loont door wat zij ontdekken en ook waar de winst van iets nieuws en schoons uitbleef, daar was toch versterkte kracht en verhoogde opgewektheid vaak van de inspanning de niet te versmaden vrucht. Maar voor ons is 't een voorregt, dat wel vertrouwde gidsen ons door hun ijverige nasporingen in de gelegenheid kunnen stellen, de weinige uren van ons verblijf zoo goed mogelijk te besteden. Wij houden ons nu aan de hoofdwegen niet, wij laten ons nu door de voetpaden niet binden. 't Gaat nu, als het wenschelijk is, dwars over de heidevelden heen, midden door de dennenbosschen, tegen de hoogten op, langs de hellingen neêr. Wij behoeven alleen rekening te houden met de rigting waar de fraaiste partijen gelegen zijn, maar wie zelf wel eens een zeer bedekt terrein met
| |
| |
heuvels en houtgewas en door elkander loopende zandsporen heeft doorkruist, weet wel, hoeveel plaatselijke kennis en herinneringsvermogen er noodig is, om niet bedrogen uit te komen. Ook op Laag-Soeren is dwalen alleszins mogelijk. Dan kan evenwel de hooge gedenknaald op de ruime vlakte achter het logement uitstekende diensten bewijzen. Van menig punt in den omtrek is zij uit den zoom der bosschen of van de hoogten te zien, als een zeer gewaardeerde wegwijzer, die den verdoolde teregt brengt.
Niet ver van het badhuis wijst men ons een boschpad, dat vooral in de schemering wel geschikt zou zijn, den niet al te moedigen vreemdeling een' schrik op het lijf te jagen. Zelfs op den helderen morgen schijnt het haast, alsof daar van afstand tot afstand menschelijke gestalten staan geschaard. Bij het vlugtig voorbijgaan zou men kunnen meenen, dat het badgasten zijn en dat een vertoef in dit laantje tot hun badkuur behoort. 't Zijn hooge gagelplanten, hier zoo zonderling gegroeid, en dit pad heeft er den naam van ‘het schildwachtenlaantje’ aan te danken. Een ander kenmerkend punt is ‘de kerk.’ Wij komen er langs een zandig pad, over met erica's begroeide of met jonge dennen beplante heuveltjes, voorbij wild gewassen mastboomen, wier ruwe, bogtige wortels de ruige kanten van het voetpad als een knoestig netwerk bedekken, en sierlijk gevormde berken, die hun zilveren schors laten blinken in het zonlicht, terwijl van verre boven den zoom van fijn blaauw getinte dennen, om de purperen, met schitterend witte zandpannen geschakeerde heide gelegerd, twee hooge, woeste toppen uitsteken. De ‘Righi’ en de ‘Mont-blanc’ worden zij genoemd. Wij kunnen hen niet bezoeken, daar de afstand te groot is, maar gaarne gelooven wij, dat het uitzigt van daar ruim en schoon is. 't Zijn de hoogste heuvels in wijden omtrek. Daardoor, evenals door hun' kenbaren vorm, kunnen zij tevens voor landmerken dienen, om den zwerveling door de heidevelden de ligging van Laag-Soeren aan te wijzen.
Van ‘de kerk’ moeten wij geen te hooge verwachtingen koesteren. 't Is geen plegtig gewelfde laan of indrukwekkende boschpartij, geen kerk van ongekorven hout. 't Is evenmin een statig of
| |
| |
vriendelijk bedehuis, met handen gemaakt. Als een der patiënten bij 't verslag van zijn dagwerk verhaalt, dat hij naar de kerk is geweest, dan heeft dat niets met de vervulling van een godsdienstige behoefte of verpligting of gewoonte gemeen. Dan is 't eenvoudig, hoever hij zijn wandeling heeft uitgestrekt. Om de kerk zelve behoeft hij het niet te doen. 't Is een steenen gebouwtje, niet veel meer dan een schuur of een hut. Men zegt echter, dat bij den heer Jut inderdaad een plan had bestaan, ook een kerk ten behoeve der badgasten te stichten en dit thans doelloos en verlaten metselwerk daarvan 't begin was geweest. 't Moet dan wel bepaaldelijk de toren geweest zijn, waarmede een aanvang werd gemaakt, want zelfs voor een kerkje van de meest bescheiden afmetingen is de vierkante ruimte veel te beperkt.
Een voetpad over heidegrond, hier en daar met varens begroeid, leidt ons naar den ‘Dammansberg,’ een vrij aanzienlijke hoogte, - ook op het kaartje aangewezen - van waar wij het oog laten gaan over de uitgestrekte vlakte achter het logement, waaruit de naald oprijst, in de verte door bosschen begrensd. De zandige, ten deele met heideplanten bedekte top verheft zich uit een' breeden kring van hakhout en dennen, hoog genoeg, om een ruim uitzigt over het landschap te vergunnen, en beter nog dan straks zien wij de witte kruinen en de ruige hellingen van Righi en Mont-blanc boven de woeste heidevelden in eenzame grootheid blinken in den glans der morgenzon. Een frissche koelte strijkt over den heuveltop en brengt de opwekkende geuren uit dennenbosschen en heidestruiken tot ons over. Een zuivere lucht ademen wij met volle teugen in. 't Moet hier wel een gezonde landstreek zijn, waar zwakken versterking, zenuwlijders kalmte en veerkracht kunnen vinden, vermoeiden van hoofd en hart vernieuwden levenslust en levensmoed vergaderen!
Iets hooger dan de Dammansberg is de Jutsberg, en fraaijer nog, ruimer en rijker aan verscheidenheid is er het panorama, maar de afstand van het badhuis is ook iets grooter en de togt er heen wat meer vermoeijend. Op het kaartje is deze heuvel niet aangeduid, maar een wegwijzer stelt den vreemdeling in kennis
| |
| |
met zijn bestaan en van de rigting, waarin hij moet worden gezocht. Het pad er heen voert ons over een' golvenden bodem, deels met kleine dennetjes bezaaid, deels nog onontgonnen, waar zandige dalkommen, met hun grijs en wit en geel getinte of met wilde struiken begroeide kanten scherp verlicht tegen den helderen hemel afsteken. Tusschen kale, hier en daar met opslag bewassen glooijingen, krachtig bruin gekleurd door den gloed der zonnestralen, klimt allengs de blinkend witte weg naar den top, met donkere dwergdennen gekroond en omringd door een' gordel van zonnig groen in allerlei schakeering. Daar boven is lommer en koelte en van een der hoogste punten, in schaduw van breed uitgewaaide dennen, gaat de blik over een schoone wijd uitgestrekte vlakte, die zich in het verre verschiet verliest. Ginds rijst op zijn' heuvelrug het torentje van Loenen, daar rooken de fabriekschoorsteenen van Eerbeek en de kloeke toren van Hall is er duidelijk te onderscheiden. Van verre schemeren de torens van Zutphen, van Brummen en van Doesburg, en anderen nog teekenen zich flaauw tegen het wazig blaauw, waar hemel en aarde ineen schijnen te smelten. Huizen, buurschappen, akkers, weilanden, heiden, groote en kleinere bosschen liggen daar beneden ons. De naald steekt, ook van hier voor ons zigtbaar, zijn ranke spits boven het houtgewas op den voorgrond uit en de digte kroonen van het geboomte bij het badhuis en het logement vertoonen zich ernstig en krachtig met hun statige lijnen en hun afwisselende, zacht ineen vloeijende tinten. Donzige zomerwolken drijven aan den diep blaauwen hemel, en hun breede schaduwen trekken langzaam over het schoone landschap heen. Zacht ruischt het in de dennen, alsof in de verte de magtige stem
der zee zich liet hooren, de insecten gonzen, de krekel tsjirpt in de struiken, een enkele houtduif mengt haar eigenaardig gekir, 't weemoedig geluid onzer bosschen, in die onbestemde klanken. Maar dat verstoort de stilte niet, zoo weldadig voor 't door zorg en inspanning en drukke bezigheden overprikkelde gemoed, en moet in het badhuis daar ginds een doelmatige behandeling medewerken, om de geschokte gezondheid te herwinnen, niet ten onregte wordt van de bondgenooten
| |
| |
des geneesheers, van ‘deze schilderachtige en vriendelijke oorden van ons vaderland, van de frissche lucht der Veluwsche heuvelen en dennenbosschen’, van den vrede, die er heerscht op de bergen en in de dalen, een zegen gehoopt.
Van den top van den Jutsberg dalen wij een weinig, om onzen togt voort te zetten door de boschrijke heuvelreeks, aan wier zoom wij het heerlijk vergezigt genoten. Wij vinden er een kleine digt begroeide dalkom, rondom door ruig bewassen hellingen ingesloten, als een nestje van groen, waarin de zonnestralen wemelen op den paarschen grond, de roodbruine stammen, de witte zandkanten, waar een doode boom zijn grijze kronkelende, hier en daar scherp verlichte takken spookachtig tusschen de donkere schaduwpartijen doet uitkomen, waar de breede kruin van een lage, door den wind gekromde den, - de ‘wonderboom’ - zijn gewelf van naalden aan zijn krachtige, fantastisch uitgeslagen armen uitbreidt; een verborgen hoekje, wild en toch liefelijk, een stille, geheimzinnige rustplaats te midden der maagdelijke natuur. Wij vinden er, wat verder, woeste hoogten, met mollig mos bedekt, of met glinsterende dennennaalden bestrooid, op wier steile glooijingen slanke masten zich hoog in de blaauwe lucht verheffen, langs wier voet een eenzame zandweg zich slingert door het frissche hakhout, dat de enge valleien vult, met doorkijkjes op schitterend witte zandgronden of verre bosschen en heuvels in donker violet, waar hier breed uitgebreide, alleen staande dennen, of welige struiken oprijzen uit den bruinen grond, ginds het ernstig groen van het digte dennenbosch boven het malsche, sappige loof van akkermaalsboschjes uitsteekt. Een gebaand pad volgen wij niet, maar onze gidsen kennen den omtrek; zij weten de schoonste plekjes in de wildernis wel te vinden en ons, op een' zwerftogt vol afwisseling, te leiden door de minder toegankelijke en daardoor ook minder bekende gedeelten van het Veluwsche landschap. Eindelijk zijn wij weêr in de vlakte afgedaald, om straks
nogmaals te klimmen naar de hoogte, waar ‘het Jagertje’ troont.
Ver van huis zijn wij nog niet en zonder moeite zouden wij den weg derwaarts vinden, want op eenigen afstand zien wij wederom
| |
| |
ons baken boven het houtgewas. Totdusver zwierven wij blijkbaar om in de niet zeer uitgestrekte, maar door haar hoogten en laagten, haar bosschen en vergezigten, haar' fraai begroeiden bodem, aan afwisseling rijke strook gronds, die ten Westen en gedeeltelijk ten Zuiden de bouwakkers achter het logement begrenst, en die wij dezen morgen als een' breeden zoom van donker geboomte, in wijden kring om de velden gelegerd, hadden gezien. Wij dwalen nu nog wat verder af, een laantje door, dat zich om een korenveld buigt, door een berkenboschje heen, een zandspoor tusschen dennen en hakhout in. 't Brengt ons weêr op een meer golvend terrein, dat wij doorkruisen langs met wilde planten van allerlei aard bewassen gronden, hier en daar met een ruim uitzigt op het blaauwe verschiet, te midden van hoogstammige dennen, in lange, statige rijen uit het veerkrachtige tapijt van mos en afgevallen naalden opschietend, straks langs het smalle harde voetpad aan den rand van het ernstige bosch, over een stuksken bloeijende heide, een dennenboschje door, en wij komen uit bij een lange, net onderhouden haag, die een' tuin en boomgaard omringt en waar boven een paar daken zich vertoonen. De naaste weg was het niet; om wegen hebben wij ons zelfs volstrekt niet altijd bekommerd. In goed vertrouwen op onze leidslieden hebben wij hen gevolgd en dat vertrouwen is niet beschaamd geworden. Zij hebben ons gebragt bij de vriendelijke uitspanning, die in den omtrek zekere vermaardheid geniet en uit de omliggende dorpen dan ook in de zomermaanden een tamelijk druk bezoek ontvangt. In hoever de bewoner nog de functiën vervult, door zijn naam: ‘het Jagertje’ aangeduid, kunnen wij niet beslissen. Zinnebeelden van het edele weispel zien wij er niet, evenmin ontwaren
wij eenig spoor van de trouwe jagtgezellen, de slanke, vlugge, schrandere brakken, of de vernuftige, kortgebeende dashonden, wier tegenwoordigheid de naam der huizinge ons alligt zou doen vermoeden. Maar reeds terstond zien wij, dat de woning voor een rust- en uitspanningsplaats gunstig gelegen is. Zij kroont den top van een' vrij hoogen heuvel, die voor het huis langzaam glooijend afdaalt naar de vruchtbare bebouwde vlakte, waarin het frissche groen
| |
| |
van akkers, weiden en boschjes, hier en daar door witte huizen, roode daken of boerderijen afgewisseld, zich als een bloeijend landschap uitbreidt, veel minder woest en indrukwekkend dan de vergezigten, die ons elders op onze morgenwandeling troffen, maar vrolijk en opwekkend, ook door de tegenstelling van de bewoonde en ontgonnen landstreek met de eenzame en nog maar ten deele bedwongen wildernis, waardoor wij hadden rondgedwaald. Welbehagelijk zetten wij ons neder, om een oogenblik uit te rusten onder 't genot eener verkwikkende teuge, die de jagersvrouw den bezoeker verschaffen kan en inmiddels hebben wij gelegenheid, ons te overtuigen, dat de plaats voor kindervisites en buitenpartijtjes in eere is. Een groote familiewagen bestijgt langzaam de hoogte, waartoe een rijweg opleidt, en als het hijgend voorspan stil staat op het pleintje voor het huis, dan zwermt een blijde kinderschaar in ligte zomerkleedjes er uit, gelijk een vlugt postduiven wanneer de mand wordt geopend. Joelend en huppelend verspreiden zij zich, om in dennenbosch en heideveld de weelde van volle vrijheid en blijheid te smaken en in de stille oorden weerklinken de vrolijke stemmen.
Ons dringt de tijd tot terugkeeren. De logé's van Laag-Soeren, wier toestand grooter togten vergunt of vereischt, kunnen op eenigen afstand de lange lanen der Dierensche Plantage vinden, of door het Onzalige bosch hun wandelingen tot de Steeg of Ellekom uitstrekken. Wij hebben die streken reeds vroeger leeren kennen en daar 't ons vooral te doen is, om meer bepaald den omtrek der badinrigting te bezoeken, dwalen wij zóóver niet af. Maar den terugweg kiezen wij over een der bezienswaardige punten van het landgoed, ‘den Koepel,’ de hooggelegen rustieke hut tusschen rijzige dennenstammen, vanwaar wij over den groenen, boschrijken voorgrond wederom een fraai en ruim vergezigt met kloeke woudpartijen, huizen, molens en verre kerktorens genieten, eenigszins van denzelfden aard als daar ginds bij ‘het Jagertje,’ maar toch genoeg daarvan onderscheiden, om dit uitstapje ruimschoots te loonen.
Langs gladde, begroeide hellingen, door berken- en dennen- | |
| |
boschjes, dalen wij naar de ons reeds bekende vlakte aan den voet der Soerensche heuvelen af. Een lommerrijke laan zou ons naar het badhuis leiden. 't Zou echter niet betamen, wanneer wij ‘het monument’ alleen van verre hadden gegroet en ons den kleinen omweg niet wilden getroosten, noodig om het ook van nabij te bezien. Wij slaan daartoe den grintweg in, die ons langs een boerderij met een schilderachtige schaapskooi en statig eikenhout te midden der boekweit- en korenakkers brengt. Daar vinden wij, in een onbeduidend plantsoentje van sparretjes en berkjes, de hooge achtkantige, op een vierkant voetstuk rustende obelisk, wier spits en windvaan wij van meer dan één punt in den omtrek hadden gezien. Gelijk zij als wegwijzer te waardeeren is, wordt zij - en nog veel meer - als draagster van dien windwijzer door menig oog geraadpleegd. Uit wat hoek de wind komt, is voor gevoelige gestellen geenszins een onverschillige zaak en haar plaatsing in het ruime veld maakt haar tot een' vertrouwbaren bode. Voorts houdt zij de namen van vier beroemde watergeneeskundigen in gedachtenis, die van Priessnitz, Oertel, Rausse en Viek. Haar voornaamste verdiensten zijn hiermede genoemd. Op bijzondere schoonheid kan zij niet bogen en daar de Portlandsche cement, die den baksteen, waarvan zij gebouwd is, overpleisterde, hier en daar begint af te vallen, begint zij sporen van verwaarloozing te vertoonen. En kan zij ook als rust- en schuilplaats dienen, door de nissen, in het voetstuk uitgespaard, waar steenen zitbanken zijn gemetseld, de schrale boompjes van 't plantsoen beletten er het uitzigt, dat zonder die belemmering wel waard zou zijn, zich er een oogenblik voor
neêr te zetten. Daar liggen rondom ons de rustige velden, waar in den zomertijd de boekweit bloeit en het koren golft, omringd door den gordel van digt en donker geboomte, waarin het badhuis zich verschuilt, waartegen de grijze muren van het logement en de hoeve met haar rieten dak en haar hooi- en roggebergen uitkomen, een eenvoudig, vriendelijk landschap vol vrede, het middenpunt der schoone landstreek, waar zoovelen in de zuivere lucht en in de rijke natuur, ver van 't gewoel der
| |
| |
rusteloos voortjagende menschenwereld genezing zoeken en haar ook niet zelden mogen vinden.
Ons rest nu nog een bezoek aan het badhuis zelf, dat wij dezen morgen slechts van de buitenzijde hadden bezien. Om er meer van te leeren kennen, was dat uur van den dag niet geschikt. De badkamers waren in gebruik, de gasten aan 't ontbijt en de geneesheer was in het drukst zijner werkzaamheid. Belangstellenden, overigens welkom, zijn dan uit den aard der zaak ongewenscht en 't belangrijkste der inrigting vinden wij dan gesloten. Na den middag is 't een rustige tijd. De bezigheden zijn grootendeels afgeloopen, het tweede ontbijt gebruikt. Wij hebben gelegenheid, ons te overtuigen dat de voeding degelijk en overvloedig is en dat ook voor de gasten, die wat laat komen, als wij, nog wel iets is overgebleven. De ruime, fraaije eetzaal boven de vestibule vereenigt op gezette tijden allen aan den disch. Voorts zijn er gezelschapsen leeszalen voor heeren en dames afzonderlijk, en een billardkamer ten behoeve van 't gezellig verkeer. Voor de rust der kranken wordt de noodige zorg gedragen. Billard- of pianospel is na 10 uur 's avonds niet meer geoorloofd en ten 11 ure gaan de lichten in de gezelschapskamers uit. Honden worden niet geduld, evenmin als andere huisdieren, en er wordt zooveel mogelijk gewaakt, dat kinderen de kalmte in het huis niet verstoren. De logeerkamers, zoowel gelijkvloers als op beide verdiepingen aan weerskanten van den langen, dwars door 't gebouw loopenden gang, zijn eenvoudig en practisch gemeubeld. De prijzen verschillen naar de ligging der kamers, terwijl tusschen 1o. April en 1o. October het tarief iets hooger is dan in de wintermaanden, want de inrigting is het gansche jaar geopend. 't Ziet er alles frisch en vrolijk en vriendelijk uit, maar bouwstijl of versiering vereischen geen bijzondere vermelding om ongewone
weelderigheid of kunstwaarde.
De badkamers vinden wij in den zijvleugel, die onmiddellijk aan het hoofdgebouw is verbonden en daaruit toegankelijk. Er zijn
| |
| |
vertrekken voor gewone koude en warme baden, voor heete lucht-, stoom-, dennenaalden- en verdere machinale baden, alle soorten van douches en volbad, en ook een ‘rustkamer’ wordt er niet gemist. Van koud water, zooals oorspronkelijk in de bedoeling des stichters lag, wordt geenszins uitsluitend gebruik gemaakt. De sprengen en bronnen leveren in ruimen overvloed altijd versch en uitstekend water, het eerste vereischte voor een dergelijke inrigting. Moest de geestige steller van een artikeltje over Bethesda in den Gelderschen Volksalmanak voor 1868 nog schrijven: ‘sinds verscheidene jaren zijn wij in het bezit eener badinrigting, waaraan nog slechts drie dingen ontbreken: water, een geneesheer en badgasten,’ twintig jaar later is het anders geworden. Wij zijn nu in het bezit van drie badinrigtingen, waaraan geen dezer drie bestanddeelen ontbreken. Sprak dezelfde schrijver de hoop uit, dat het toen nieuw gebouwde badhuis reeds den volgenden zomer geopend zou worden, die verwachting is vervuld en al is Bethesda ook niet meer ‘de eenige in ons land’, ‘alleszins verdient zij, dat de aandacht op haar gevestigd worde,’ of liever - want bekend gemaakt behoeft zij niet meer te worden, - dat zij ook in deze bladzijden worde vermeld, zij, de oudste en de grootste.
Aan badkamers is op zich zelf niet veel te zien. Ledige ruimten met kuipen op of in den grond, met kranen in den muur of aan de zoldering, met afschutsels en roosters en met enkele onmisbare voorwerpen gestoffeerd, geven slechts een gebrekkig inzigt in hun doel en uitwerking. Niettemin slaan wij belangstellend gade, wat wij er zien onder 't geleide van den geneesheer, Dr. D. Hulst, die ons welwillend de noodige inlichtingen verstrekt in de thans verlaten lokalen, waar des morgens de waterstralen bruisen, de stoom dampt, de heete lucht tot een merkwaardig hooge temperatuur kan worden opgevoerd, voor sommigen ‘folterkamers der wetenschap’, maar toch ook plaatsen, waar genezing werd gevonden voor een lange, treurige lijst van krankheden, die de kinderen dezer 19de eeuw meer dan een taaijer en rustiger voorgeslacht schijnen te bezoeken. Voor min- en onvermogenden is er in de nabijheid een dergelijke inrigting, eenvoudiger maar niet minder doelmatig, in het
| |
| |
huis Sprengenoord geopend. Twee klassen van lijders worden daar opgenomen, tegen ƒ 3 daags of ƒ 30 in de maand, waaronder alles begrepen is. Ook kranken, voor wie het verblijf in het badhuis te kostbaar zou wezen, zijn dus niet buitengesloten van de weldaden, die natuur en kunst, met menschlievendheid in verbond, den lijders te Laag-Soeren bereiden kan. Want al is Bethesda geen filanthropische inrigting in den gewonen zin des woords, zonder den krachtigen steun, dien de heer Jut van Breukelerweerd haar schonk, zou zij niet kunnen zijn, wat zij nu tot zegen voor velen is.
Aan 't hòtel teruggekeerd, zien wij een aantal groepjes van bezoekers onder de zware eiken en de statige beuken bij het huis gezeten. De heerlijke zomerdag heeft niet weinig families uit de omstreken herwaarts gelokt. Huurrijtuigen en equipages vullen den stal. De vijver trekt de kinderen het meest. Daar weergalmt gejoel en gelach en al spoedig gaat er een oorverdoovend gejuich op. Met onmiskenbare teekenen van groote verrukking begeleidt de gansche bende een druipnat individu, dat zich naar een der bezette tafeltjes spoedt. De vriendin der hier logerende en niet minder der hier tijdelijk vertoevende jeugd - de vermaarde ‘tobbe’ - heeft ook ditmaal haar werk volbragt. In den zeer ondiepen waterplas drijft een zeer bescheiden vaartuig, niet van de scheepstimmerwerf maar uit de kuiperswerkplaats afkomstig. 't Is reeds menig knaap, vermoedelijk menig meisje ook, gelukt, met behulp van dit ligt kantelend scheepje gratis een bad te nemen. En niet gemakkelijk zou 't den ‘reporter’ door de spes patriae vergeven worden, indien bij 't verhaal van wat Laag-Soeren heeft aan te bieden, vergeten ware, wat voor haar niet de minste der aantrekkelijkheden is.
In de hoofdtrekken is ons plan voor het vervolg van onzen togt vastgesteld. Wij wenschen de Veluwsche dorpen Eerbeek
| |
| |
en Loenen te bezoeken. Van Loenen kan ons de nieuwe spoorlijn nog dezen avond naar Apeldoorn en van daar zelfs tot Zutphen brengen. Dat is een totdusver voor de eenzame dorpjes ongekend voorregt. Nu kunnen wij woekeren met den tijd en het zonlicht gebruiken ter plaatse onzer onderzoekingen zelve, zoolang het op den zomerdag aan den hemel straalt. De Veluwsche afstanden, ook ons niet onbekend, behoeven ons in deze streek niet meer te belemmeren in het opmaken van ons program. Tot Eerbeek, en van daar tot Loenen, zouden wij ons evenzeer van de spoorbaan kunnen bedienen. Maar wij hebben nog tijd genoeg, om derwaarts te wandelen en kennis met het landschap te maken. Waar dat mogelijk is, wenschen wij het niet te verzuimen. Nu stuiten wij echter bij vernieuwing op het bezwaar, dat ons ook reeds zoo menigmaal bij onze omzwervingen, niet het minst in de weinig bezochte gedeelten van ons vaderland, had gehinderd. Voor dwalen is zooveel gevaar niet. Het kaartje in den ‘Prospectus’ wijst den weg duidelijk genoeg aan. Maar is de naaste weg ook de beste? Iets verder, maar even goed tot het doel leidend, is de weg, die aanvankelijk langs het kanaal loopt. Wat is 't verkieslijkst? Onze vrienden strekten hun onderzoekingen in die rigting niet uit en de adviezen van in den omtrek bekende autoriteiten loopen zoozeer uiteen en worden bovendien in zulk een vlot gesproken dialect uitgebragt, dat wij ten slotte in een' toestand van volslagen verwarring besluiten, den knoop zelven door te hakken en den togt langs het kanaal te beginnen. Immers, hebben wij op den eenen weg zandsporen, heidevelden, heuvels, boschjes te verwachten, op den anderen zullen wij een' tijd lang het water volgen. En water is voor den Nederlander altijd aantrekkelijk, te meer,
naarmate hij 't op de Veluwe zoo zeldzaam het landschap ziet verlevendigen. Het Apeldoornsche kanaal is maar een kanaal en die naam wekt wel geen hooggespannen verwachtingen. Maar de waterweg, die door een deel der wildernis is getrokken, verdient toch onze belangstelling, om den arbeid, er aan besteed, om het doel, er mede beoogd, en wij meenen er toch ook wel op te mogen hopen, dat de schoonheid niet ten eenemale zal zijn verbannen
| |
| |
van zijn zoomen, waar in bruine heiden en groene velden zijn heldere spiegel blinkt. En zoo nemen wij afscheid van Soeren en zijn vriendelijke tafereelen, zijn welwillende gasten, om op den warmen zomermiddag onze reize voort te zetten.
| |
Aanteekeningen.
De watergeneesinrigting te Baarn, thans ook uitgebreid, is beschreven en afgebeeld in Eigen Haard 1887 bl. 209 e.v. Daar komt ook een en ander voor over de geschiedenis der watergeneeskunde en bepaaldelijk over Vincent Priessnitz en zijne ‘Anstalt’ te Gräfenberg.
Behalve het in den tekst vermelde artikeltje in den Gelderschen Volksalmanak (met afbeelding van het badhuis) is mij omtrent Bethesda niets bekend, dan het ‘Prospectus’, en omtrent de geschiedenis der landstreek niets, dan hetgeen in Sloet's: Oorkondenboek is te vinden. |
|