Nieuwe wandelingen door Nederland
(1888)–Jacobus Craandijk, P.A. Schipperus– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog eens in de Graafschap.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het belangrijkste gebouw in Vorden zelf is de kerk, vooral om de grafzerk van den rusteloozen zwerver en krijgsman Barend van Hackfort en enkele overblijfsels van oude beeldhouwkunst. Het voornaamste sieraad uit den omtrek is het merkwaardige kasteel, met de prachtige linde, den ouden watermolen en het schoone bosch, thans, tot veler leedwezen, voor een groot gedeelte ontoegankelijk. Kerk en kasteel hadden wij gezien en een vernieuwd bezoek daaraan kan dus overbodig worden geacht, al rigt ook van zelf de voet zich naar het huis, dat ook na de restauratie en ondanks de talrijke bordjes met het ongewenschte ‘verboden toegang’ nog altijd zooveel aantrekkelijks heeft behouden. Het blijkt ons niet, dat er in de laatste jaren veel veranderd is. Ook het dorp zelf is in hoofdzaak nog, zooals wij 't van vroeger kenden. 't Is nog steeds een bloeijende, welvarende plaats. Enkele nieuwe huizen meenen wij er op te merken. Teekenen van achteruitgang zien wij althans niet. Dat het logement vergroot en eenigszins vernieuwd is, bewijst, dat het zijn' ouden, welverdienden roem nog in geenen deele heeft verloren. 't Is nog altijd in den zomer vol gasten en de landschapschilders zijn Vorden nog niet ontrouw geworden. Het kasteel Hackfort is ons niet onbekend. Maar in de laatste jaren stond het ledig en men zegt ons, dat er plannen bestaan tot het restaureren van het thans nagenoeg onbewoonbare gebouw. Wij wenschen het in zijn' tegenwoordigen toestand nog eens in oogenschouw te nemen, terwijl wij ditmaal ook het fraaije, onmiddellijk aan het dorp grenzende landgoed de Dekanij niet onbezocht willen laten. Maar ons hoofddoel is het kasteel de Bramel en het daarnevens gelegen Enzerink, beiden op ongeveer een half uur afstands ten N. van Vorden, waarheen totdusver onze weg ons nog niet had geleid. Aan stof voor een ‘nieuwe wandeling’ behoeft het ons dus nog niet te ontbreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sedert onzen wandeltogt door de Graafschap in den zomer van 1875 is die schoone en belangrijke landstreek vrij wat gemakkelijker te bereiken en te bereizen. De spoorlijn van Zutphen op Winterswijk heeft stations te Vorden en te Ruurlo, behalve nog een paar halten ten behoeve der buurschappen. Ruurlo is bovendien aan Hengelo en Enschede, evenals aan Zevenaar, verbonden en de stoomtram van Deventer op Borculo rijdt door Lochem en Barchem. 't Blijft altijd nog waar: wie de Graafschap regt wil genieten, die moet haar te voet doorwandelen. Wie haar niet kent en er niet meer van ziet, dan hij door de ramen van spoorof tramrijtuig kan opvangen, zal er slechts een' zeer oppervlakkigen en misschien zelfs een' tamelijk ongunstigen indruk van medenemen. Maar nu 't ons niet om een eerste kennismaking te doen is, is 't ons verre van onaangenaam, dat zooveel ijzeren armen de niet ligt genaakbare schoone aan haar afzondering hebben ontrukt. Wat afgelegen landstreken zijn allengs toegankelijk gemaakt! Wij komen ditmaal te Vorden uit het Twentherland. Meer dan eens had schrijver dezes dien togt gemaakt in de dagen, toen slechts de Rijnspoor Gelderland doorsneed en Arnhem het naaste station was, waaraan een nachtdiligence, van Lingen komende, den Overijselschen Achterhoek verbond, of iets later, in den tijd, toen Zutphen nog het cindpunt der spoorweglijn uitmaakte. Hoelang en eentoonig was de eenzame straatweg, die van Hengelo over Delden, Goor, Diepenheim en Lochem naar de oude hoofdstad der Graafschap liep! De ‘Hollander’, destijds reeds eenigermate door sneller vervoermiddelen verwend, dacht er niet aan, dat die straatweg en die diligence toch reeds belangrijke verbeteringen waren, vergeleken bij de zandwegen en boerenwagens, waarmede een nog niet uitgestorven geslacht zich had moeten behelpen, gelijk hun vaderen 't eeuwen lang hadden moeten doen. Nu was een nachtdiligence, zelfs al was 't de ruime, gemakkelijke wagen van Van Gend en Loos, vooral wanneer hij vol was, voor een verblijf van eenige uren geen zeer begeerlijke plaats, allerminst voor wie slechts de middelste plaats op de middelste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bank onbezet vond, waar alleen een lederen riem tot ruggesteun strekte. En ‘'t afschuwelijk pruttelend moffentuig’, of de niet altijd geurige sigaar der medepassagiers, die zich den tijd door een trekje kortten, maakten 't met name voor dames een marteling. En 't was doorgaans vol in den wagen. De begeerlijkste afdeeling, de ‘cabriolet’ of ‘coupé’, met haar drietal zitplaatsen, van de binnenruimte afgescheiden, was in den regel reeds door van hooger afkomende reizigers ingenomen. Soms, niet altijd, was de bijwagen begeerlijker. 't Kon een goed, 't kon ook wel eens een tamelijk aartsvaderlijk rijtuig zijn, en 't reed niet verder dan tot de eerstvolgende pleisterplaats. Dan was 't wêer uitstappen en in een ander voertuig plaats nemen. Met dames of met een eenigszins talrijk gezelschap verdiende het reizen met eigen gelegenheid verre de voorkeur. 't Behoefde dan geen nachtwerk te zijn en liet de tijd het maken van een' omweg toe, dan kon althans tusschen Lochem en Zutphen de togt over Vorden, of, zoo mogelijk, nog liever over Ruurlo en Vorden worden gedaan. Thans kiezen wij een' gansch anderen weg. Wij gaan met ‘het schaddenspoortje.’ In een' officiëelen reisgids is die naam niet te vinden. De nog altijd spraakmakende gemeente in Twenthe noemt aldus, met volkomen minachting van alle stijve, deftige benamingen, niet zeer eerbiedig maar niet onjuist, het huiselijke vervoermiddel, dat onder voortdurend belgelui zijn' weg langs de ijzeren baan tusschen de ‘schadden’ of heideplaggen aflegt. Aangenamer reisgelegenheid laat zich naauwelijks wenschen. De lange wagens hebben balkons, waarop men kan staan, groote glazen, waardoor men kan uitzien. 't Gaat met betamenden spoed, maar toch geenszins zoo snel, dat men den blik niet naar welgevallen over het landschap kan laten weiden. Er zijn halten genoeg, waar men voor een wandeling door de buurschappen kan uit- of instijgen. Aan de stations duurt het oponthoud wel zoo lang, dat men zich desverkiezende eens kan vertreden. Hooge spoorwegdijken, diepe insnijdingen, zijn er niet. Met den beganen grond gelijk, zelfs niet door hekken of gegalvaniseerde draden afgesloten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligt de baan in de heidevelden, langs de bouwakkers en weiden, door de bosschen, langs de boerenerven, gelijk een gewone rijweg. - Daarom moet de bel ook bij voortduring ter waarschuwing luiden. - Passagiers stappen in en uit. Plaats is er in overvloed en de landelijke bevolking versmaadt een buurpraatje niet. Is de tram ‘de moderne trekschuit’ genoemd, dit is inderdaad een groote, vlugge, gezellige trekschuit door de heide. En wie de lange, zware zandwegen, de paden door de drassige broekgronden, de barre heidesporen kennen, waardoor de afgelegen dorpen en buurschappen in dit gedeelte van Twenthe zijn verbonden, zij stellen deze spoorlijn op hoogen prijs. Alleen zouden zij welligt de tarieven nog iets lager kunnen wenschen. Wij gaan dan met het schaddenspoortje van Hengelo tot Ruurlo. Het station vinden wij niet ver van het station van den Staatsspoorweg, maar nog geenszins daarbij aangesloten. Slechts langs een' niet onbelangrijken omweg is het te bereiken. De trein voert ons voorbij het groote gebouw der Beijersch-bier-brouwerij en tal van nieuwe woningen, in de laatste jaren alom in het veld gesticht. Zandsporen, van dennen omzoomd, kruisen de baan, de lustige Waarbeek doorsnijdt haar, voortstroomend onder 't overhangend struikgewas. Van verre rijzen uit de heide de eikenbosschen van Tweckelo en het donkere hout van het eenzame landgoed het Stroet, en nog verder het torentje van Usselo. Naderbij vertoonen zich de bouwlanden en akkermaalsboschjes, de frissche groene vloeiweiden, de fraaije boomgroepen, de ouderwetsche bouwhuizen van Boeckelo. Daar is ook de halte, van waar een zijlijn naar Enschede loopt en de reizigers van daar nemen wij hier op. Verder gaat het, door boschjes en lanen in een vriendelijk landschap. Straks volgt een uitgestrekt heideveld, slechts hier en daar door kleine boertjes ontgonnen. Bij Haaksbergen is de grond weêr houtrijk en bebouwd. Het dorp blijft op eenigen afstand, maar zijn nette woningen, de slanke torenspits zijner Hervormde en het spitsje zijner R.C. kerk, zijn fabrieksschoorsteenen en zijn lommerrijk geboomte zijn toch duidelijk te onderscheiden. Koren- en boekweitakkers, hakhout en weiden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boschjes van eiken en dennen liggen er om heen. 't Is een oase in de onafzienbare woestenij, na eeuwen van afzondering nu aan de bewoonde wereld verbonden. Het zeer uitgestrekte dennenbosch daarginds getuigt van een welgeslaagde poging om die woestenij te bedwingen. Een volgende halte vinden wij bij het Roomsche kerkje aan de schilderachtige zandlaan in de buurschap Rietmolen, waar wij reeds op het grondgebied der Graafschap zijn overgegaan en meer bepaald binnen de grenzen der aloude heerlijkheid Borculo gekomen zijn. Rietmolen behoort onder Neede, dat er omstreeks een half uur van verwijderd is. De omtrek is over 't algemeen bebouwd, met veldvruchten of hakhout bewassen, maar ook heide, met opslag en ruigte begroeid, wordt er nog niet gemist. Een kale, met kleine berkjes beplante grintweg, dien wij kruisen, verbindt Haaksbergen aan Borculo en loopt ook door het dorp Neede. Ook daar ligt het station niet onmiddellijk aan de kom. De kerk met haar laag dak en haar' stompen toren en de fabriek met haar' hoogen schoorsteen, is 't voornaamste, wat wij van hier kunnen zien boven het geboomte, dat de plaats omringt. Wij hebben hier eenig oponthoud, omdat de lijn van Winterswijk, over Groenlo en Eibergen, zich hier aansluit, maar toch op verre na niet genoeg, om ons te kunnen gaan vergewissen in hoever het uitzigt van den heuvel, aan wiens voet het dorpje ligt, de vermaardheid waardig is, die het in den omtrek geniet. Als wij Neede achter ons hebben, verandert het landschap allengs van karakter. Wij naderen de lagere gronden, waar de Berkel stroomt. Er komen meer uitgestrekte weilanden en wilgen in 't gezigt en spoedig stopt de tram wéér, ditmaal bij een stadje van eenigen omvang, met een' vrij zwaren stompen toren, in een' krans van groen, die de plaats van zijn oude wallen aanduidt. Paalde aan het stedeke Borculo nog het kasteel, zooals tot voor weinig jaren, dan zouden wij ons verpligt hebben gerekend, althans een' trein over te blijven. Nu er niets is gespaard dan de poort, die eertijds uit de stad naar het slot leidde, meenen wij, dat een oponthoud in de grijze veste aan de Berkel voor ons doel niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevorderd wordt. Borculo heeft uit zijn lang verleden niets meer bewaard. 't Was de hoofdplaats eener aanzienlijke heerlijkheid, die, nevens Neede en Eibergen, ook de dorpen Geesteren, Gelselaar en Rekken en een aantal buurschappen en heerenhuizen bevatte en haar eigen Heeren had, reeds bekend in 't jaar 1190, toen Hendrik van Burkelo als zoodanig wordt genoemd. Zij ging in 1397 uit het geslacht van haar eerste bezitters in dat der dynasten van Bronckhorst over, kwam in 1553 aan den grave van Limburg Stirum, behoorde van 1726 tot 1777 aan den graaf van Flodorf Wartensleben en den Poolschen prins Adam Czartorinski en werd in het laatste jaar, evenals de heerlijkheid Lichtenvoorde, door prins Willem V gekocht. Met de heerlijkheid Bredevoort, reeds sedert lang in 't bezit van zijn huis, had de prins een' belangrijken eigendom aan de Oostergrens des lands verkregen. Aan die zijde hoopten de Oranjegezinden, met prins Frederik aan het hoofd en aanvankelijk door Pruisen begunstigd, dan ook het uitgangspunt voor hun pogingen tot herstel van het verbannen vorstenhuis te vinden, terwijl de vereenigde krijgsmagt van Engeland en Rusland in Noord-Holland aanviel. De onderneming mislukte en oorlogsrampen had Borculo destijds niet te lijden. 't Had er overigens vroeger zijn deel wel van gehad. Bisschip Jan van Arkel had het stadje platgebrand, de Munstersche kerkvorst, die de aanspraken van zijn bisdom op de heerlijkheid niet had opgegeven, al waren zij door het Hof van Gelderland en het Rijks-kamergerigt te Spiers ongegrond verklaard, had haar in 1665 en 1672 door 't geweld der wapenen bemagtigd en niet zeer vriendelijk waren de herinneringen, die Barend van Galen - ‘Berenhart vol gallen’, zei het landvolk - in de destijds door hem overheerde streken achterliet. Het kasteel vertoonde zich in 1743 als een uitgestrekt gebouw met eenige ronde torens, waaronder een die aan den hoofdtoren van het slot te Anholt herinnert, ten deele de blijken dragend, dat het in den loop der eeuwen belangrijk was herbouwd, ten deele een ruïne, waar slechts hooge muren met open raamgaten en daken zonder zijgevel overig waren. Omstreeks 1770 werd het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel vernieuwd, en merkwaardig om zijn oudheid was het slot dan ook niet, dat ongeveer een eeuw later werd afgebroken. 't Behoorde toen den baron van Heeckeren van Wassenaar Twickel. Onze beide eerste koningen, wier eigendom het was, hadden er eene belangrijke stoeterij, gelijk er reeds tijdens de Fransche overheersching eene gevestigd was geweest. Nu zoowel de stoeterij als het kasteel zijn verdwenen, heeft Borculo voor den vreemdeling niet veel aantrekkelijks meer. 't Won daarentegen de spoorwegverbinding met de groote verkeermiddelen in Gelderland en Duitschland en de tramlijn over Lochem naar Deventer. Hebben wij ons in den geest eenigen tijd te Borculo opgehouden, de hoofdplaats der aloude heerlijkheid had ook wel aanspraak op een woord ter gedachtenis van haar verleden, zoo zij die al niet meer kan laten gelden op een bezoek. Wij zijn inmiddels weêr verder gestoomd, de Berkel over, de lagere velden van haar stroombed met hun elzen en wilgen door. De grond wordt weêr hooger, zandiger. Hij draagt weêr dennen en eiken, de haver staat er op schoven en de boekweit bloeit er nog hier en daar op de akkers, door hakhoutboschjes afgewisseld. Er komen knappe boerderijen voor den dag met roggeschelven en hooibergen. Allengs boschrijker wordt de landstreek. Daar vertoonen zich statige eikenlanen, een fraaije Roomsche kerk, een andere torenspits in het groen. De trein houdt stil en wij stijgen uit in de nabijheid van 't ons zoo welbekende Ruurlo. De spoorbaan snijdt de eikenlaan, die het kasteel aan het dorp verbindt en loopt dan langs den zoom van het wilde bosch, dat er gelukkig niets van zijn woudpracht door behoefde te verliezen. Digt bij de laan is het station en daar wij een paar uur tijd hebben, kunnen wij ons 't genot van het terugzien van enkele schoone plekken veroorloven. Reeds sedert eenige jaren is het hotel van het Witte paard verplaatst naar het punt, waar eertijds een oude, vervallen en gesloten herberg, het wapen van Ruurlo, stond. Een nieuw, ruim logement werd er gebouwd en, evenals te Vorden, blijft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het den ouden roem handhaven. Des zomers is er geen kamer onbezet, of niet reeds lang vooruit besproken. Bij vernieuwing treft ons het heerlijke bosch, door zijn woeste partijen, door de grillige vormen der stammen en takken van zijn digt opeengedrongen hout, door het forsche struikgewas, dat in weelderigen overvloed den bodem alom overdekt. Het komt ons echter voor, dat het iets van zijn wilde, romantische schoonheid verloren heeft. De breede paden zijn meer onderhouden, het doode hout schijnt meer te worden weggenomen. Het is wat opgeknapt, en in zoover is de indruk niet zoo sterk en zoo diep meer als voorheen. Toch blijft het een heerlijk bosch. Even heerlijk blijft de lange, plegtige laan tegenover het kasteel, waarheen de zandweg tusschen de velden ons leidt. Deftig en vorstelijk is zij nog steeds, met haar rijen van hooge, slanke stammen en haar indrukwekkend loofgewelf. Het kasteel zelf vinden wij nog onveranderd, maar het park staat niet meer open voor ieder, die zich daartoe aanmeldt. Wel roept nog altijd de schel bij de slotbrug den huisknecht te voorschijn, maar hij onderrigt ons, dat wij ons bij den tuinbaas om geleide moeten vervoegen. Ook hier is misbruik gemaakt en baldadigheid gepleegd en met de vrijgevigheid, waarmede het park was opengesteld, is 't gedaan. De tuinbaas is overigens een beschaafd en welwillend man. Hij vestigt onze aandacht op menig kloeken boom en met name op een zware, eigenaardige gegroeide beuk in een gedeelte van den lusthof, waar wij anders welligt niet zouden gekomen zijn. Tegenover de oranjerie vinden wij een groot marmeren bekken, blijkbaar van de oude tuinversiering afkomstig, voor eenigen tijd uit den grond te voorschijn gebragt. Met genoegen zien wij de oude, vriendelijke tafereelen nog eens weêr en welvoldaan scheiden wij van het liefelijk Ruurlo, als straks de trein ons naar 't niet minder welaangename Vorden voert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het verlaten van 't station te Vorden treft ons terstond het ruime, vrolijke gezigt over de bouwvelden op het drop met zijn fraaije torenspits en den houten korenmolen, die een weinig meer op den voorgrond staat, als een officier voor de compagnie op de parade. Bij het dorp, grootendeels in het groen verscholen, sluit zich aan de eene zijde 't geboomte van de Dekany, aan den anderen kant, op wat grooter afstand, het bosch van het kasteel, terwijl overigens een kring van houtgewas het fraaije landschap insluit. De zandweg tusschen het station en het dorp, die ons niet ver van het logement en de kerk aan 't begin der dorpsstraat brengt, is spoedig afgelegd en door een paar welvarende zijstraten bereiken wij den ouden Zutphenschen weg, een breed, zeer zwaar zandspoor, aanvankelijk zonder eenig lommer, tusschen uitgestrekte, door boschjes begrensde akkers. Dit open gedeelte is in den zomer lang genoeg en moeijelijk genoeg te betreden, om met verlangen te doen uitzien naar wat koele schaduw en een hard voetpad. Met groote blijdschap begroeten wij dan ook de lange eikenlaan, wier bladerendak de zonnestralen afweert en die ons tot in de nabijheid van het huis Hackfort haar verkwikking kan blijven aanbieden, tenzij wij door een landhek den smallen eiken- en elzensingel willen opgaan, om langs de beek met haar ruigbewassen oevers meer regtstreeks op het kasteel aan te komen. Houden wij de laan, dan moeten wij linksaf de breede eikenlaan inslaan, waardoor zij wordt gekruist. Aan die zijlaan, den weg naar Baak en Steenderen, een paar minuten van het kruispunt, ligt het oude huis. Een ruim grasveld, behoudens een ouderwetsche pomp en een' zonnewijzer ledig en verlaten, scheidt het van het indrukwekkende boschplein, waaruit de weg tusschen een aanzienlijke boerenhofstede en den Hackfortschen watermolen met een steenen brug over de beek voortloopt. Er staan prachtige zware en hooge beuken en eiken op het plein, al zijn er bij, wier top reeds gestorven is. Schoone, slanke, gewone en bruine beuken rijzen met majesteit op nevens de heerenhuizinge. Kloeke stammen wassen in overvloed in het bosch aan de overzijde der beek, die langs het slotterrein voort- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stroomt. Schilderachtig ligt de oude watermolen bij de begroeide kolk, bij het hooge hout met zijn krachtig groen, waartegen de blaauwgrijze wilg zoo helder afsteekt. Fraaije accasia's mengen hun fijn gebladert met de donkere kroonen der forsche eikengroepen achter het huis, waar een groote weide zich uitbreidt, door statige lanen omzoomd, verlevendigd door bonte runderen, terwijl het blinkend geel eener hooiberg daarginds de ernstige tinten van het eikenloof afwisselt. Daar is nog veel schoons bij den Hackfort, veel, wat getuigt, dat het eens een edele bezitting was, veel ook, wat het weêr tot een verblijf, een aanzienlijk geslacht waardig, zou kunnen maken. Daar bestaan dan ook, naar ons verzekerd wordt, plannen om het gebouw weêr in bewoonbaren staat te brengen en in verband daarmede, den aanleg van het omringende terrein krachtig ter hand te nemen. Er is veel van te maken, maar er is ook veel aan te doen. Het huis is overigens in zijn tegenwoordige gedaante nog geen volle eeuw oud. Volgens een opschrift in een' steen is ‘Hakfurt Anno 1586 in den grond verbrand, Anno 1598 door Burchhart van Westerhout weêr opgebouwd en Anno 1788 herbouwd door Borchhart Frederik van Westerholt.’ Vooral de voorgevel draagt dan ook een' tamelijk modernen stempel, terwijl ook de wit gepleisterde achtergevel er meer vervallen dan antiek uitziet. Uit het einde der 16de eeuw kan echter de lage, ronde toren, die tegen een klein zijgebouw aan de achterzijde leunt, zijn overgebleven.Ga naar voetnoot1 Grachten heeft het huis niet meer, gelijk de beide voorpoorten, die zeker ook wel door grachten beschermd waren, bij de herbouwing in 1788 werden weggebroken. Een paar vazen met wapens en de leeuwen met schilden in de klaauwen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij de trappen naar den hoofdingang, zijn blijkbaar van het vorige huis afkomstig. In de oorkonde van 1324, des Saterdags na Pynxten, waarbij Willem van Bronckhorst en Johanna, syn wyf, met hun drie zoonen, het goed to Hacvorde en alles wat daartoe behoort, uitgenomen de eigen lieden, die er toe behooren, zooals het toen ten Zutphenschen regte in leen werd gehouden door Gerard Hoynct, aan Jacob van der Weellen verkoopen, wordt van geen huis gesproken. Mogelijk heeft de nieuwe eigenaar er een gebouwd en er den naam van aangenomen. In 1392 was er althans een huis, met voorburgt en vesten, waarmede Jacob van Hackfort werd beleend. De bezitting is nu reeds een drietal eeuwen het eigendom van het adellijke geslacht van Westerholt, sinds Borchard, de herbouwer van het in 1586 verbrande kasteel, gehuwd was met de erfdochter der Raesfelds, aan wier grootvader het na 1557 door huwelijk met Jacoba van Hackfort gekomen was. Ook als familiegoed, sedert 1324 nooit verkocht, verdient de aloude heerlijkheid in eere gehouden te worden.
De Dekanij, de woonplaats van Vordens burgemeester, den heer J.H. Gallée, was waarschijnlijk van ouds een kerkegoed. Eene der drie vikarijen in de kerk aldaar droeg den naam van ‘die Decanie.’ Ten jare 1796 werd de bezitting door de toenmalige regering in perceelen geveild en het huisperceel door den oudoom van den tegenwoordigen eigenaar gekocht. Een weg achter het kerkgebouw, langs eenige huizen van het dorp, brengt ons spoedig bij een groote, door hagen ingesloten en van kloeke linden omzoomde weide, waar forsche eiken in volle majesteit prijken bij een draaihek, dat tot een voetpad den toegang geeft. Dit voetpad leidt naar het fraaije park bij het eenvoudige, deftige, in 1832 nieuw gebouwde roodsteenen heerenhuis en den stal daarnevens. De wandeling is er vrij en al is het terrein niet zeer uitgestrekt, de ingezetenen en gasten van Vorden hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reden, om de welwillendheid des burgemeesters hoog te waardeeren, waardoor hun mede een deel van 't genot wordt vergund, ruimschoots te smaken te midden van het smaakvolle plantsoen, met zijn schoon geboomte, zijn rijke bloembedden, zijn fraaije waterpartij en zijn verscheidenheid van uitzigten op de weiden voor en achter het huis, op de boschjes, die hen omringen en het dorp met zijn hooge torenspits. Het houtgewas vooral is er schoon van vorm en vertoont de rijkste afwisseling van tinten. Wij zien er hooge, slanke abeelen met hun prachtige, regte grijswitte stammen, donkere bruine beuken, accasia's, eiken, eschdoorns, platanen, kastanjes, fijne sparren van allerlei soort; een schoone treurbeuk, velerlei heester- en siergewas, en blanke waterleliën bloeijen in den vijver, terwijl alles getuigt van een zorgvuldig onderhoud, gelijk het voegt aan de bewoonde huizinge in de onmiddellijke nabijheid van het welvarende dorp.
Op omstreeks een half uur afstand ten N. van Vorden, in de buurschap Veldwijk, ligt het kasteel de Bramel en aan de daaronder behoorende bosschen en landerijen grenzen die van het landgoed het Enzerink, beiden thans in het bezit van Jhr. J.F. Storm van 's Gravesande. In een houtrijke landstreek gelegen en prijkende met trotsch en zwaar geboomte, zijn zij het waard, dat ook naar dezen kant van Vordens schoonen omtrek de schreden des wandelaars zich rigten. Reeds sedert eeuwen als leenen van het Vorstendom Gelder en Graafschap Zutphen bekend, hebben zij bovendien een lang, zij 't dan ook niet belangrijk verleden. De namen van aanzienlijke geslachten zijn er aan verbonden en de hen betreffende leenregisters leveren, als alle oude stukken van dien aard, hun bijdragen tot de kennis van familieverbindtenissen, van zeden en gebruiken, van plaatselijke bijzonderheden, voor den geschiedvorscher dikwijls welkom, als lichtstralen, die duistere punten kunnen verhelderen, als schakels, die de afzonderlijke stukken van een keten aaneen hechten kunnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij luisteren eenige oogenblikken naar wat ons de leenregisters omtrent den Bramel te verhalen hebben, terwijl wij den weg derwaarts opwandelen. De spoorbaan moeten wij niet ver van het stationsgebouwtje oversteken en dan leidt ons de zandweg langs akkers en weiden, langs boerderijen en bouwgronden, langs eiken en elzen, langs rijk met varens begroeide sloot- en greppelkanten, door een vriendelijk, maar niet bijzonder opmerkelijk landschap, tot aan een punt, waar hij tegen een' akker stuit en zich in twee armen verdeelt, als een stroom om een eiland, terwijl een laan in westelijke rigting zich afwendt. Die laan gaat weldra weêr de spoorbaan over en komt op den straatweg naar Zutphen uit. Hadden wij den naasten weg van Hackfort gekozen, dan waren wij van daar op dit kruispunt aangekomen. Den linkerarm der baan moeten wij volgen. De andere zou ons naar het Enzerink brengen. 't Is een vrij zware zandweg, een paar malen door fraaije lanen met groene grasgronden gekruist, hier en daar door eiken en berken omzoomd, of langs akkers en dennenboschjes voortloopend. Bij een der woningen merken wij een rij van zware berken op. Wij kunnen wel rondzien, al laten wij 't verleden van het landgoed onzen geest voorbijgaan.
‘De hof toe Bramel’ schijnt oorspronkelijk het eigendom te zijn geweest van een dier geslachten van vrije grondbezitters, die wij nog in de 14de eeuw in niet geringen getale in de Graafschap aantreffen en die voor en na hunne allodiale goederen tot leenen maakten, ‘ten Zutphenschen regte’, waardoor ook de opvolging in het leenbezit, bij ontstentenis van zonen, aan de dochters gewaarborgd werd. De tienden uit de erven groot en klein Bramel zijn altijd allodiaal gebleven. Hendrik van Brameren komt het eerst in 1410 in de leenregisters voor, als erfgenaam zijns vaders Gerrit. Hij liet het goed bij zijn' dood in 1465 aan zijn' zoon Gerrit, die met Machteld, een dochter uit het aanzien- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke geslacht IJzeren, was gehuwd. Deze Gerrit van Bramele zegelde in 1470 met een' kraaijenden haan. Zijn vrouw gebruikte het zegel van haar' broeder Andries. Hij vernieuwt den eed 3 Oct. 1473 aan hertog Karel van Bourgondië, maar wordt reeds spoedig opgevolgd door zijn' zoon Hendrik, die 23 Aug. 1475 wordt beleend. Daar hij uitlandig is, vernieuwt zijn oom Hendrik IJzeren voor hem aan Maximiliaan van Oostenrijk den eed. Persoonlijk doet hij 't in 1493, toen Karel van Egmond den hertogszetel beklommen had, en in 1520 verzet hij uit zijn goed de som van 300 goudguldens, in 7 jaren te lossen, bij verlies des leens. 't Is hem niet gelukt, de schuld af te lossen, en ook zijn zoon Lauron moet hem spoedig in den dood zijn gevolgd. Reeds 25 Aug. 1522 wordt Andries van Bramel als erve zijns broeders Hendrik beleend. Twee jaren daarna was ook deze gestorven. Hij liet twee kinderen na, Mechteld en Willem. Op de dochter ging het leen in 1524 over, terwijl Willem 27 Nov. 1535 ‘als erve zijner zuster Mechteld’ werd beleend. Was deze Willem welligt een basterdzoon? 't Is althans vreemd, dat niet hij, maar de dochter in het leen opvolgde en zijn zoon Andries, destijds waarschijnlijk nog onmondig, gansch van de erfenis werd uitgesloten. Immers, in 1538 was het goed in 't bezit van Jutte, conventuale te Isendoorn, ‘bij makinge van haar nicht Mechteld en als erve haars broeders Henrik en syns soons Lauron.’ Willem had dus wel van zijn zuster geërfd, terwijl zij toch bij testament haar tante ten koste van haar' broeder bevoordeeld had, en haar' broederszoon was voorbij gegaan. Of kan in die dagen van godsdiensttwist ook de religie in het spel zijn geweest? Hoe het zij, Jutte van Bramel transporteerde het leen den 14den Sept. 1538 op iemand van een andere familie, op zekeren Lenzo Veer, die in 1544 nog in het onbetwist bezit was. Toen keizer Karel ook Gelre en Zutphen bij zijn erflanden gevoegd had, hernieuwde hij den eed aan den nieuwen landsheer. Eerst in 1551 schijnt zijn regt bestreden te zijn geworden. Althans in dat jaar, den 26sten Mei, liet Andries, de zoon van Willem van Bramel, zich beleenen ‘tot qualificatie om zijn nicht (tante?) te vervolgen tegen den bezitter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lenzo Veer.’ Maar blijkbaar werd hij in het ongelijk gesteld, want dezelfde Lenzo Veer vernieuwde in Juni 1556 den eed aan koning Filips. Lenzo's zoon Willem volgde hem in 1588 ‘als erve zijns vaders’ op. Dat deze nieuwe Heer geen' vrede had met de nieuwe orde van zaken, kan welligt blijken uit zijn verzoek om uitstel van den eed, toen in 1581 de Spaansche koning ook door Gelderland en Zutphen was afgezworen. Dit uitstel werd hem den 16den October van dat jaar geweigerd. Hij schijnt tot omstreeks 1600 geleefd te hebben en liet een' onmondigen zoon, Laurens, na, wiens moeder Johanna van Cuender of Kuinre in dat jaar uitstel verkreeg van den eed, totdat hij meerderjarig zou zijn geworden. Dit was waarschijnlijk 't geval in het volgende jaar, toen hij zelf den eed aflegde. Hij is eerst gehuwd geweest met Christina Bark, dochter van Arent en en Anna Bentink, vervolgens met Gerarda van der Capellen, Thomas dochter. Uit dit huwelijk bleef bij zijn' dood in 1626 een onmondige zoon, Willem, achter, die zelf in 1636 den eed kon afleggen en 18 Augustus 1656 het leen belastte ten behoeve van het oude en nieuwe gasthuis te Zutphen. Sedert kreeg de Bramel nieuwe eigenaars. Provisoren van het gasthuis droegen het leen over aan Johan van Hasselt, wiens zonen Dr. Willem en Johan er na hem achtereenvolgens in 1692 en 1719 mede beleend werden, gelijk Johans zoon, Johan Coenraad, in 1740. In 1797 vinden wij Jan ten Behm Wentholt, in 1804 Johan Frederik Nering Bögel en nog in hetzelfde jaar George Frederik Kummich in 't bezit van het landgoed, dat in 1825 door Jhr. Carel Jan Julius Storm van 's Gravensande werd gekocht van de moeder en erfgename des vorigen bezitters, die in 1812 overleden was. Allengs werd het door aankoop van omliggende boerenerven vergroot, o.a. met het goed Tegerdink, leenroerig aan den huize Berg en dus welligt nog een der oude bezittingen der eerste Heeren van Zutphen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zijn inmiddels de huizinge genaderd. Een bepuinde oprijweg wendt zich derwaarts af, aanvankelijk tusschen dennen en hakhout. De zandweg loopt regt door in de rigting van het bosch en daar voor ons rust het oog op een schilderachtig landschap. Een zware beuk rijst er fier en krachtig uit het houtgewas op en tegen het volle, donkere loof van haar kloeke kroon teekent zich het sierlijke groen eener slanke berk. Aan haar' voet breidt het korenveld zich uit, half verborgen achter wilgen en struiken, en op den achtergrond golven de stoute lijnen van het hooge geboomte, tegen welks ernstige tinten het rieten dak en de hooiberg eener boerderij uitkomen. Wij zien, dat wij in de aan schoon gevormd hout zoo rijke landstreek weêr een overvloed van forsche stammen mogen verwachten, gelijk er in den omtrek van Vorden op de landgoederen zoovelen worden gevonden. Maar wij vervolgen vooreerst den wilden, aantrekkelijken zandweg nog niet. Straks zullen wij het bosch binnentreden. Wij volgen de aanwijzing, die ons het zijspoor als den ‘oprid naar den Bramel’ doet kennen en komen nu weldra te midden van een ruim, open terrein tusschen korenakkers, waaruit hier en daar breed getakte boomen zich verheffen en waar ook het deftige, vierkante roodsteenen huis met zijn spitsje boven den ingang en zijn koepeltorentje op het hooge leijen dak zich vertoont. Het ligt in een gracht, gelijk de smaak van het voorgeslacht voor dergelijke aanzienlijke landhuizen eischte, ook toen de zorg voor de veiligheid het niet meer vorderde. De bouwhuizen en stallingen, die eertijds wel naar ouden trant aan weerszijde van het voorplein zullen hebben gestaan, zijn nu meer terzijde verplaatst. Op het nog steeds door twee ophaalbruggen aan de woning en den oprijweg verbonden en met plantsoen, gras- en bloemperken versierde plein, prijken drie eerwaardige linden, die een' achtkantigen steenen koepel overschaduwen, en een tweetal zware bruine beuken. Krachtig en ernstig treedt het ouderwetsche huis te midden van het kloeke houtgewas te voorschijn. Ook het inwendige van het kasteel, waar wij met gulle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geldersche gastvrijheid worden ontvangen, beantwoordt aan zijn uitwendig voorkomen. Een zeer groote vestibule beslaat de geheele diepte van het gebouw tusschen de beide aan den achtergevel uitspringende vleugels en is smaakvol met antieke meubels en jagttrofeën versierd. Aan de eene zijde liggen achter elkander twee fraaije zalen, ruime vertrekken, in den stijl der 17de eeuw gemeubeld en met een groot aantal portretten, hoofdzakelijk van aanzienlijke personen uit Friesche geslachten, afkomstig uit de familie der moeder van den tegenwoordigen eigenaar, Anna Maria van Poppenhuizen. Een veel naauwkeuriger onderzoek, dan wij er bij ons bezoek aan den Bramel aan wijden kunnen, zou noodig zijn om te beoordeelen, in hoever deze verzameling om kunstwaarde, of voor de historie en de kunstgeschiedenis van Friesland belangrijk mag worden genoemd. Aan den anderen kant der vestibule vinden wij een paar kamers en den trap naar de bovenverdieping, benevens den ingang van de keuken, in het sierlijke achtergebouwtje, tot voor eenige jaren een onaanzienlijk uitbouwsel, naar 't ontwerp van den eigenaar zelven in den stijl der 16de eeuw gerestaureerd en opgetrokken. Met zijn ronde deur, zijn kruisvensters en trapgevels, ook door de kleur der steenen, sluit het zich zeer goed bij het hoofdgebouw aan en maakt het inderdaad den indruk van een oud bouwwerk, in verband met de hooge, strenge muren van den met klimop en wilden wingerd begroeiden achtergevel. Ook de studeerkamer, die de verdieping boven de keuken inneemt, is betimmerd en gemeubeld in een' stijl, die zeker vrij wat beter bij een dergelijke ouderwetsche huizinge voegt en het oog vrij wat aangenamer aandoet, dan de afschuwelijke gebloemde, gestreepte of geruite behangsels, de harde groene of geele lambrizeringen, zolderingen en luiken, die wij als overblijfsels uit de eerste helft onzer eeuw in zoo menig landhuis of havezathe hebben aangetroffen. Een bezoek aan de ruime kelders overtuigt ons van den degelijken, soliden bouw van het huis en van het torentje op het hooge dak overzien wij het fraaije en vriendelijke landschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zijn tuinen en bosschen, zijn akkers en weiden, in wier midden het deftige gebouw is gesticht. Achter het huis ligt een ouderwetsche tuin, door hooge muren ingesloten en omringd door een gracht, wier kanten met sierlijke varens rijk zijn begroeid, even als de wallen der watering langs den moes- en bloemhof naast het kasteel en achter den stal, waar wij een nette oranjerie en fijne heesters en gewassen, waaronder een' zeldzamen kruisdoorn, aantreffen, terwijl bij den stal een schoone bruine beuk, een statige, breed vertakte linde en ander kloek geboomte de aandacht trekken. Rondom deze terreinen, gezamenlijk door een vierdubbele gracht omgeven, breidt het bosch aan drie zijden zich uit, een groote weide met schilderachtig rood- en grijsbont vee omvattend. Er wassen op de breede singels, in de lange lanen, langs den zoom der weide, aan de lommerrijke slingerpaden forsche eiken, slanke sparren en dennen, beuken van opmerkelijken omvang, en al is er ook vrij wat hout, dat zijn' vollen wasdom nog niet heeft bereikt, een wandeling door het bosch van den Bramel, waar vrije toegang is vergund, zal de zomergasten van Vorden niet onvoldaan laten. Opmerkelijk om zijn wilde schoonheid is vooral het overschot van een oud bosch, eenigszins afgezonderd aan de andere zijde van den zandweg langs het bosch van den Bramel zich verheffend aan den zoom van een nieuw larix- en hakhoutplantsoen, dat vooralsnog vooral om zijn' rijkdom aan hooge varens bezienswaardig is. De boschstrook is niet zeer breed en nog veel minder diep, maar zij vormt een uitnemend fraaije partij met haar' prachtig begroeiden grond, haar zware sparren-, eiken- en beukenstammen, haar statige loofgewelven; en het forsche beukenpaar Filemon en Baucis, aan het voorportaal van den ernstigen woudtempel een eenvoudige zitbank overschaduwend, bekleedt wel onder het schoone geboomte van Vordens houtrijken omtrek een eereplaats. Aan het landgoed den Bramel grenst de bezitting het Enzerink, sedert 1875 mede aan Jhr. J.F. Storm van 's Gravesande behoorende, thans verhuurd aan en bewoond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door den baron van Hardenbroek van Bergambacht. Ook het Enzerink is een van ouds bekend goed. Het komt zelfs bijna een eeuw vroeger dan de Bramel als een leen van het vorstendom Gelder en graafschap Zutphen ten Zutphenschen regte voor. In 1326 was Hendrik Guitkink er mede beleend. Sedert was het in handen der aanzienlijke geslachten Kreyinck en IJzeren, Van Voorthuysen en Van der Capellen, de Smeth en Amptinck, Van Egum en Doreslaar, Staring en VerHeul, Harmsen, Van Panhuys en Wilbrenninck, totdat het aan den tegenwoordigen eigenaar overging. Bijzonderheden zijn er overigens niet van bekend en de lijst der leenheffers moge eenige bijdragen leveren, voor de geslachtkunde van belang, zij bevat alleen namen en jaartallen, maar heeft ons niet, als die van den Bramel, van familieverhoudingen en twisten te verhalen, of ons staatkundige verwikkelingen te herinneren. Het bosch van het Enzerink heeft op verre na niet het kloeke en statige hout, dat het naburige landgoed siert. 't Is grootendeels nog jong en schraal, maar 't ontbreekt er toch aan krachtig opgroeijende eiken, beuken en dennen niet. Aan den zandweg langs zijn' zoom - den VerHeulsdijk - prijken dennen van aanmerkelijke hoogte. Een zeer fraaije, zeldzaam zware berk verdient wel de aandacht, evenals de eerwaardige ceder in het plantsoen bij de kleine ronde waterkom, waar langs alligt het slingerend pad den wandelaar leiden zal. Hoe meer wij het huis naderen, des te ouder en forscher wordt het geboomte. Bij den stal zien wij schoone, oude linden in al hun gratie en majesteit. Hier en daar rijzen trotsche boomgroepen op, uit en rondom het groote grasperk vóór de huizinge en colossale, zonderling in elkander gegroeide hagebeuken staan nevens en in de uitgestrekte weide, waarop zij het uitzigt heeft. Het heerenhuis, gesticht door Jonkheer van Panhuys, die in 1835 de bezitting had gekocht, is een sierlijk, modern gebouw met een rond uitbouwsel in het midden van het deftige front en gunstig vertoont het zich tusschen het hooge, veelsoortige hout. Voor Nimrods moeten de uitgestrekte velden en in de digte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bosschen der beide landgoederen een prachtig jagtterrein opleveren, daar blijkens de prenten, die wij in het zand zien gedrukt, ook het edele wild er niet ontbreekt. Een breede zandweg, gelukkig met een goed onderhouden hard voetpad er naast, leidt ons langs hagen en weiden, bouwvelden en akkermaalsboschjes terug tot den driesprong, waar wij weêr op ons reeds bekend terrein aankomen, en van waar wij in weinig tijds het station bereiken. Hier kunnen wij onzen togt geëindigd rekenen. Voor wie zijn wandelingen in den omtrek verder willen uitstrekken, zijn er achter de bosschen van den Bramel en het Enzerink fraaije schilderachtige zandsporen en binnenpaden te vinden in de rigting van Zutphen, of naar den Wildenborch, naar Barchem en Lochem, of naar Almen. Wij dwalen echter ditmaal zoover niet af. Welvoldaan over het ons van ouds bekende, dat wij weêr zagen, en het nieuwe, dat wij leerden kennen, scheiden wij nu van Vordens liefelijke omstreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanteekeningen.Na het in het licht verschijnen van afl. 8 (Sandpoort-Velzen) is mij medegedeeld, dat op het terrein der voormalige overplaats van Thorn weêr een heerenhuis zal worden gebouwd en deze buitenplaats dus niet geheel zal zijn verloren gegaan. Jhr. Boreel van Hoogenlanden is bij vergissing Velzens burgemeester genoemd, - 't moet zijn: van Castricum. Rosenstein is 4 bunders groot, en dus grooter dan ik (op gezag van v.d. Aa) had opgegeven. De plaats, thans het eigendom van Mr. H.A. Groote, die het huis belangrijk vergroot en verbeterd heeft, prijkt met fraai geboomte en met een aanzienlijke plantenverzameling. Het hek zal zwart gelakt worden en zoo zal Rosenstein, daardoor niet meer overschitterd, weêr in zijn eenvoudiger vriendelijke schoonheid gewaardeerd kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over Ruurlo en Vorden is uitvoeriger gehandeld in het 2de deel der eerste uitgave, in het deeltje Gelderland en Overijsel der tweede en derde. Wie in de Nieuwe Wandeling minder vinden, dan zij zoeken, gelieven zich te herinneren, dat hier slechts iets ter aanvulling gegeven wordt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NB. Volgens Geneal. van der Capellen is Gerhardina van der Capellen dochter van Thomas en zyne 1ste vrouw Christine Bark, eene dochter van Arent en An Bentink, gehuwd met Laurens Veer Willemsz. ex Johanna van Kuinre. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan ten Behm Wentholt en Maria Louize Palairet Ehel. laten registreren een geregtelyk transport dd. 27 Juny 1797 ten haren behoeve gedaan en uithoofde van dien dit leen ten haren naam overteekenen 28 July 1797. Uxor Johanna Helena van Hasselt dr. van Johan Coenraad en Arnoldina Lucretia Wentholt. (Eerste vrouw van J.t.B.W.?) Johan Frederik Néring Bögel en Maria Elisabeth Hudson Ehel. laten registreren een geregtelyk transport van den Hof toe Bramel met de daarby onderhorende Hoven, Landeryen, plantagien, Opgaande Bomen en akkermaals Bosschen, voorts de Erven Groot en Klein Bramel met derselver Bouw en Weydelanden, plantagien en akkermaals Bosschen, voormaals Leenroerig aan den Hove Provinciaal van Gelderland, uitgezonderd de Thiende, welke Allodiaal is, en dus niets van allen uitgezonderd met zyn lusten en lasten in den Schotampt van Zutphen Kerspel Vorden gelegen, dd. 16 April 1804 door J.R. Ten Behm Wentholt en M.E. Palairet Ehel. ten hun behoeve gepasseert dd. 25 April 1804 en laten uit dien hoofde dit leen op hunnen naam overteekenen eodem anno. Hy koopt Ao 1804 het goed Tegerdink in het Kerspel Vorden Buurschap Veldwyk kennelyk gelegen aan den huize Berg met en benevens de Tiende tot Warninck voormaals ten Zutphenschen rechten leenroerig, van den Heer A.P.R.C. Baron van der Borch tot Verwoeld en deszelfs Ehevrouw P.J.H.G. Sloet. George Frederik Kummich Jr. laat registreren eene acte van transport van den Hof toe Bramel - twee boeren erven Groot en Klein Bramel - mitsgaders de Capittel tiend, so te voren uit Groot en Klein Bramel getrokken en nu met den Eigendom dier goederen geconsolideert is in den Schout Amdte van Zutphen - voormaals leenroerig aan het gewezen Furstendom Gelre en Graafschap Zutphen, uitgenomen de voornĖ . tiend welke Allodiaal is; dan nog het Erve Tegerdink bij den Bramel gesitueert, aan den Huize Berg met en benevens de Tiend toe Warninck voormaals ten Zutphenschen Rechten Leenroerig alsmede een Stuk Heyde grond insgelyks by den Bramel gelegen. - dd. 3 Sept. 1804 door J.F. Nering Bögel en vrouw Maria Elisabeth Hudson Ehel. ten zynen behoeve gepasseert en laat uit hoofde van dien dit leen ten zynen name overteekenen. Margaretha Ulrica Andersen Wed. van George Frederik Kummich (de Oude) erve haars zoons, voor 1812 overleden, verkocht den 20en Dec. 1825 aan Jhr. Carel Jan Julius Storm van 's Gravesande en Echtgenoot Anna Maria van Poppenhuisen het goed den Bramel, dat door hen door aankoop van de boerenerven 't Gogoor, de Bukken, 't Hiempje enz. aanmerkelyk vergroot werd, en sedert Julij 1860 is, ingevolge acte van scheiding, het goed toegedeeld aan Jhr. Imilius Frederik Storm van 's Gravesande gehuwd met Jonkvrouwe Ernestine Amoene Sophie Baronesse van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heeckeren van Waliën, oudste dochter van Willem Baron van Heeckeren van Waliën en van Louize Ernestine Jeannette Gravin van Gronsveldt-Diepenbroek.
Het Erve en Goed Enserink met al syn toebehoren in de Graafschap Zutphen Kerspel Vorden en Buurschap Veldwyk gelegen, aan den Furstendom Gelre en Graafschap Zutphen, ten Zutphenschen regten leenroerig.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De wapens op het voorplein van Hackfort zijn die van Westerholt, gekwartileerd met Bahr, (welke bannerij in de laatste helft der 17de eeuw werd aangekocht), van Renesse van Elderen en van het Duitsche geslacht von Oer. Heinrich Wilhelm von Westerholt, erfbannerheer en Heer tot Scherpenzeel en Hackfort, huwde 1o. Sofia von Vittinghof genannt Schell, dochter van Gisbertus en Margaretha van Brenen, 2o. Margaretha Elisabeth von Oer zu Broecke, dochter van Johannes Casparus en Hedwig von Schlitz, genannt Görtz. Uit het eerste huwelijk had hij een' zoon: Borchard Gisbert Tony, ongehuwd overleden. Uit het tweede een' zoon en een dochter: Johan Frederik Tony, erfbannerheer, Heer van Scherpenzeel en Hackfort, geh. met Sofia Charlotta gravin von Wartensleben; Helena Sabina Beata Dorothea, geboren 13 April 1700, geh. met Heinrich Ludwig freiherr von Oer zu Langelage. Joh. Fr. T. van Westerholt had o.a. een' zoon Fridrich Burchard Ludwig, erfbannerheer enz., gehuwd met Maria Dorothea van Lintelo tot de Marsch. Hun zoon was de grootvader van den tegenwoordigen eigenaar Borchard, baron van Westerholt, aan wien ik deze mededeelingen verschuldigd ben. |
|