Nieuwe wandelingen door Nederland
(1888)–Jacobus Craandijk, P.A. Schipperus– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. 41]
| |
[pagina 41]
| |
Barneveld.Wij komen voor deze wandeling een paar jaren te laat. Reeds een- en andermaal had de grijze, maar nog altijd wakkere burgemeester Nairac ons uitgenoodigd, zijne gemeente te bezoeken en onder zijn geleide te doorkruisen. Dat zij voor den oudheidminnaar merkwaardig was, om de overblijfselen uit een grijs verleden, zoowel in haren bodem als in de gewoonten harer ingezetenen nog te vinden, was bekend en ten overvloede duidelijk bewezen door de geestige, onderhoudende boekjes, uit de pen van den ‘plattelands burgemeester’ zelven gevloeid. Met een' man, die de landstreek zijner inwoning zoo goed kende en zoo hartelijk liefhad, wiens humaniteit en jovialiteit hem tot een' zeer gewenscht togtgenoot maakte, een paar dagen in den omtrek rond te zwerven, - 't zou zeker een genot zijn geweest. Wat ons bovendien zeer aantrok, was de welgeslaagde en zeer navolgingswaardige poging des burgervaders, om alles wat op het verledene der gemeente betrekking had, in een museum bijeen te brengen. De nog jonge, maar reeds hoogst belangrijke verzameling op het Barneveldsche gemeentehuis was gunstig in den lande bekend en ook daar zou hij ons een zeer gewaardeerde gids zijn. Sinds lang bestond dan ook het plan tot een' wandeltogt in de | |
[pagina 42]
| |
omstreken van Barneveld, maar 't bleef bij het voornemen. Andere streken gingen om verschillende redenen voor. 't Had zooveel haast niet. De heer Nairac zelf had gezorgd, dat ‘het oude hoekje der Veluwe’ in zijn merkwaardigheid werd geschetst. Daar kwam nog onverwacht het berigt van zijn' dood. Wanneer wij nu, terwijl onze weg ons langs Barneveld voert, een paar treinen over blijven, om een kort bezoek aan het dorp te brengen, dan is het ten deele een daad van piëteit tegenover den man, wiens schepping - 't gemeentelijk museum - zeer zeker onze belangstelling verdient, dan is 't ook, omdat de plaats zelve, door haar aanzien en door de herinneringen aan haar verbonden, onze aandacht waardig is; maar dan is het tevens in 't gevoel, dat bij het gemis van onzen leidsman ontbreekt, wat aan den togt aantrekkelijkheid en belangrijkheid had kunnen bijzetten. Wij komen als vreemden, genoodzaakt op onze eigene wieken te drijven en beperkt tot de plaatselijke kennis, die wij uit beschrijvingen hebben geput, of die 't ons gelukken zal, uit dezen en genen der ingezetenen te pompen. Eenigermate kan uw gids daarbij hulp verwachten van de herinneringen, bewaard uit een vertoef te Barneveld, nu omstreeks 30 jaren geleden. Maar sedert is er vrij wat veranderd.
Reeds terstond als wij het stationsgebouw verlaten, worden wij herinnerd aan den ouden burgemeester. Daar is een fraai plantsoen van heesters en opgaand geboomte aangelegd, nu nog jong, maar goede hope gevend voor de toekomst. In dat parkje, dat Barneveld, even als zooveel, hem heeft te danken, staat een eenvoudig maar karakteristiek gedenkteeken. 't Is een groote veldkei uit de heide, van groen en bloemen omringd, het opschrift dragend: HERINNERING AAN Mr. CAREL AUGUST NAIRAC, | |
[pagina 43]
| |
een gedenkteeken, in zijn soberheid den vereerden en beminden doode waardig, zinnebeeld van zijn liefde voor de onafzienbare heidevelden, wier ernstige schoonheid hij zoo diep gevoelde, wier geschiedenis hij zoo ijverig had nagevorscht, wier raadselen hij zoo gelukkig had ontsluijerd. 't Is een hulde, die den burgemeester en zijn gemeentenaren evenzeer vereert. De grintweg naar het dorp loopt grootendeels langs de bosschen, lanen, hofsteden en bouwvelden van het uitgestrekte landgoed de Schaffelaar, door een breede watering er van gescheiden en aan de toegangen door hooge hekken afgesloten. Vlak bij het dorpje zien wij het groote, nieuw-gothische kasteel, aan de overzijde van een heldere waterpartij, uit het ruime grasperk oprijzend en krachtig te voorschijn tredend uit de zware boomgroepen van het park. 't Is een huis van rooden baksteen, met ornamenten van zandsteen, blaauw leijen daken, breede ramen, kanteelen, hoektorentjes en een' hoogen slanken toren. Zoo werd het in 1854 door Jasper Hendrik baron van Zuijlen van Nievelt gebouwd in den Tudor-stijl, die, door Z.M. Koning Willem II in zwang gebragt, in Engeland veel meer dan hier te lande te huis behoort en tegenwoordig ook weêr uit de mode is. De plant van vreemden bodem heeft hier nooit regt willen tieren, gelijk dan ook zulke kasteelen ons niet aan onze nationale bouwkunst herinneren. De Engelsche architekt van de Schaffelaar heeft met dat al eer van zijn werk, dat gelukkiger is geweest dan menig andere arbeid in dien trant, ook in dien zin, dat het na ruim dertig jaar nog staat, wat op verre na niet van alle dergelijke bouwgewrochten uit dien tijd kan worden gezegd. Wat wij van den weg van het kasteel zien, is de zijgevel, wanneer ten minste dat gedeelte als het front mag worden beschouwd, waar de hoofdingang is. Om den voorgevel te aanschouwen moeten wij de brug over, het ijzeren hek door. Dan komen wij in een laan, waaraan ook de stallingen liggen en die uitloopt op een vrij groote, van hoog geboomte omringde weide. Dat is de plaats, waar het oude huis heeft gestaan. Volgens een teekening vertoonde 't zich nog in 1794 als een hoog, vierkant statig gevaarte, met | |
[pagina 44]
| |
stal, oranjerie en ophaalbrug over de buitengracht. Sedert 1801 was 't een ledige plaats. Dit prachtige slot, door Lukas Willem baron van Essen in 1767 gesticht, het middelpunt eener vorstelijke bezitting, naar den smaak dier dagen met vijvers, kostbare fonteinen en sterrebosschen versierd, dit prachtige slot was afgebrand - niet zonder opzet, werd er gemompeld. 't Was een slechte tijd en de Schaffelaar was sinds eenige jaren ook geen verblijf van een adellijke familie meer. Ook de huizinge, door het trotsche gebouw van den baron van Essen vervangen, was tamelijk nieuwerwetsch, gelijk een nog bestaande afbeelding door Pronck uit den jare 1736 getuigt. Destijds stond daarachter echter nog een gedeelte van een ouder huis, met een' spitsen puntgevel en een slank, achtkantig torentje. Was dat welligt nog over van het kasteel van Jan van Schaffelaar, den welbekenden Barneveldschen held, den vriend van ieder, die Oltmans Schaapherder heeft verslonden? Mogelijk heeft zijn oog op dit dak en dit torenspitsje gerust, toen hij van den trans van den kerktoren weemoedig rondzag, of er ook hulp kwam opdagen, in de bange dagen, met zijn trouwe ruiters daar doorgebragt. Maar zijn vaderlijk slot heeft hier niet gestaan. Elders, ten Z.W. van het dorp, - niet ten N.O. zooals dit huis, - en vrij wat verder er van verwijderd, tegen de grens van het Sticht, ligt de boerenwoning, die nog den naam van Groot Schaffelaar draagt, waar eenmaal de adellijke huizinge van het oud Veluwsch geslacht der van Schaffelaars, waarschijnlijk uit den stam der Hakforts gesproten, verrees. Reeds voor lange jaren moet dit kasteel zijn gesloopt en een afbeelding schijnt er niet van te bestaan. Op het landgoed, thans algemeen onder dien naam bekend, had Jan van Schaffelaar geen betrekking. Maar het heeft betrekking op hem, want het is naar hem vernoemd. Hakfort heette het in 1482, en 't behoorde aan een' edelman uit het in Gelderland rijk gegoede en wijd vertakte geslacht, dat ook bij Vorden zijn' zetel had. Maar de Heer van dit Hakfort moet destijds uit eerbied voor zijn' bloedverwant, wiens geslacht misschien met hem uitstierf, zijn slot naar den naam van den wakkeren ruiterhoofdman hebben verdoopt. Hakvoort | |
[pagina 45]
| |
nu Schaffelaar luidt dan ook het onderschrift eener teekening van 1750Ga naar voetnoot1. In 1633 ging de Schaffelaar door het huwelijk eener erfdochter over aan 't geslacht Vygh en in 1678 op dezelfde wijze aan dat van Essen. De kleuren van hun wapenschild zijn nog bewaard in het zwart en geel van de paaltjes langs den weg. Ter nagedachtenis van den laatsten Heer van de Schaffelaar uit dezen stam stichtte zijn echtgenoote, Margaretha van Haeften, een marmeren gedenkteeken op zijn graf in de kerk. Hij stierf in 1791; zij, een vrome, weldadige, algemeen beminde vrouw, schrijfster van een boekje in proza: Een handvol menschenvreugde, dichteresse van eenvoudige, diepgevoelde godsdienstige liederen, volgde hem twee jaren later. ‘Te vroeg aan Barneveld ontrukt,’ zegt de dichter A. Simons in een zijner zangen, aan haar gewijd. Hendrik Antony Zwier de Vos van Steenwijk, door het kinderlooze echtpaar als zoon aangenomen, erfde de bezitting, om haar reeds in 1795 te verkoopen. Zes jaar later lag het huis in puin. Slechts de oranjerie was nog over en werd later tot een eenvoudige heerenhuizinge ingerigt. Wederom zes jaar later kreeg de Schaffelaar een' nieuwen eigenaar in Jasper Hendrik baron van Zuylen van Nievelt, wiens neef en naamgenoot hem in 't bezit er van opvolgde en het tegenwoordige kasteel bouwde. Ook deze bleef in Barneveld in gezegend aandenken en algemeen was de deelneming, toen de stamhouder op 11jarigen leeftijd stierf. Nu kwam het landgoed door huwelijk met de erfdochter aan den heer W. baron van Nagell, thans, na Nairac's overlijden, burgemeester van Barneveld. De burgemeester is van huis. Wij hebben dus geen gelegenheid te ondervinden, of hij in allen deele de opvolger van zijn' voorganger is. Dit blijkt ons, dat nu althans geen verlof kan ge- | |
[pagina 46]
| |
geven worden, om het huis te zien en de plaats gesloten blijft. Vrije wandeling is er niet meer, vermoedelijk niet ten voordeele van het dorp, dat daardoor ook slechts weinig vreemdelingen tot zich trekt. Veel heeft Barneveld ook verloren door de slooping van het schoone landgoed de Brielaar, ten Z.W. aan den overouden Hessenweg gelegen, om zijn prachtig hout, zijn fraaije waterpartij en zijn vriendelijk landhuis door ingezetenen en vreemden gaarne bezocht. 't Was ook een edele huizinge, gelijk er in vorige eeuwen, en zelfs nog in 18de, zoovelen hier in den omtrek prijkten. Nu is, met uitzondering van de tegenwoordige Schaffelaar, alles verdwenen: Brielaar, Bylerbosch, Cotelaar, Oldenbarneveld, Glinthorst, Langelaar, Schaffelaar, Havikshorst - en verdwenen zijn ook de bosschen, waarin zij eertijds verscholen lagen. Van enkelen vinden wij nog de afbeeldingen op 't gemeentemuseum, zooals zij zich eertijds met hun torens en grachten vertoonden. Oldenbarneveld, thans een boerderij, eens het stamhuis van 't geslacht, waaruit de groote raadpensionaris sproot, maar dat toen hij geboren werd reeds in Amersfoort gevestigd was, moet in der tijd een klooster zijn geweest. Naar zijn' naam te oordeelen, moet het goed reeds bekend zijn geweest, eer het dorp er nog was - het ‘veld aan de bronnen’, waar de talrijke beken ontsprongen. Wij vinden nu wel een vriendelijk Geldersch landschap, met akkers, akkermaalsboschjes, en wat forscher hout van eiken, beuken of linden bij de hofsteden, ook enkele historische namen, maar merkwaardigheden biedt de landstreek er niet aan. De heidevelden en zandverstuivingen, de kolken en wallen, de grafheuvels en vindplaatsen van overblijfsels uit de steenperiode, ook de maalschappen met hun overoude gebruiken, liggen in een ander gedeelte der uitgestrekte gemeente, die, behalve het dorp Barneveld, ook de dorpen Voorthuizen, Garderen en Kootwijk, benevens een aantal buurschappen bevat. Een bezoek aan het dorp Barneveld is dus nog gansch iets anders, dan een bezoek aan de gemeente van dien naam. Tot het laatste, dat een oponthoud van enkele dagen en een' goeden gids zou vereischen, hebben wij ons niet aangegord. Bij het eerste bepalen wij ons. | |
[pagina 47]
| |
't Is een groot aanzienlijk dorp, wel haast een klein stadje, met zijn vrij lange kromme digt bebouwde straten, zijn winkels en heerenhuizen. Dit een en ander geeft den indruk van in de laatste dertig jaren weinig of niet veranderd te zijn. Maar nieuw is een breede regte straat met moderne woningen, een ruim en fraai schoolgebouw, een net postkantoor en - niet het minst! - een kloek en deftig raadhuis met een torentje op het dak. Barneveld blijkt met den tijd mede en althans niet achteruit te zijn gegaan. Maar iets karakteristieks heeft dit nieuwe gedeelte niet. Het oude echte Barneveld vinden wij nog in het middelpunt, bij de kerk. De dorpsstraat moge daar iets ruimer zijn, tot een marktplein is zij nergens verbreed. Aan de straat grenst het met boomen en heestergroepen beplante kerkhof en te midden van het groen verrijst het eerwaardige bedehuis en zijn lage zware toren, gedekt door een zeer hooge achtkantige met een lantaren gekroonde spits. Beiden zijn van baksteen in Gothischen stijl uit de 15de eeuw, jaren, misschien eeuwen zelfs jonger dan de kerkgebouwen in Voorthuizen, Garderen en Kootwijk gesticht. Die van Voorthuizen wordt reeds in 1031 genoemd, als een kapel, aan de kerk te Putten ondergeschikt, een eigen goed van bisschop Meinwerk, door hem der abdij Abdinkhof te Paderborn geschonken en waarschijnlijk afkomstig uit de bezittingen zijner moeder Adela, graaf Wichman's dochter. Het koor der Kootwijksche moet dagteekenen uit de 11de eeuw, en de toren van Garderen is een oud Romaansch bouwwerk. In de kerk is het schoone wit marmeren vrouwenbeeld, van de hand van von Ziezenis, op de tombe van L.W. van Essen bezienswaardig, al is 't ook, volgens een bevoegd kunstregter, niet merkwaardig; maar aan zijn' toren dankt Barneveld toch het meest zijn bekendheid in den lande, en de toren ontleent zijn vermaardheid aan Jan van Schaffelaar. Wie kent dat verhaal niet! 't Is, geloof ik, het eenige uit de vaderlandsche geschiedenissen en schoolboekjes, waaraan de kritiek tot dusver niet heeft getornd. Veel is er eigenlijk ook niet van bekend. Met een achttiental ruiters, tot de bezetting van het slot Rozendaal behoorende, had hij zich den 16en Julij 1482 meester gemaakt van het dorp Barneveld, om de vijanden van | |
[pagina 48]
| |
Bourgondië uit dit deel der Veluwe te verdrijven. 't Was een stoute verrassing door een' kleinen ruitertroep, die, op zijn beurt overvallen en in 't naauw gebragt, zich binnen de sterke muren van den toren bergt. Want die van Amersfoort laten zich niet wachten, om de belangrijke grensplaats te hernemen. Zij hebben bussen met zich gebragt. Heftig wordt de toren beschoten. Vier of vijf der belegerden worden gedood; maar er was zelfs zooveel niet noodig, om eenige mannen, nagenoeg weerloos, zonder voedsel of water, in die enge ruimte besloten, ‘in de uiterste verlegenheid te brengen.’ Van een verdrag willen de belegeraars niet hooren, tenzij men Jan van Schaffelaar door de galmgaten naar beneden werpe. Op hem zijn zij uitermate gebeten. Wij kennen hem van elders niet. Die onverzoenlijke haat van bisschop Davids onrustigste onderzaten en bitterste vijanden kan vóór of tegen den hoofdman getuigen. Zijn krijgsmakkers, trouwe mannelijke harten, weigeren tot dien prijs hun leven te koopen. De aanvoerder zelf wil zijn spitsbroeders niet in ongelegenheid brengen. Van den torentrans springt hij naar beneden, en wordt onbarmhartig en lafhartig afgemaakt. Wat sympathie heeft Oltmans niet weten te winnen voor den nobelen held! Hoe schoon heeft hij het lijden der belegerden, hun liefde, hun moed, hun volharding geschilderd! En wij behoeven niet te vragen, waarom Perrol met de roode hand van geen verzoening wilde weten.
Na onze bedevaart naar den toren rest ons nog het bezoek aan het gemeente-museum, het hoofddoel van ons verblijf alhier. 't Berust in de fraaije bovenkamers van het nieuwe raadhuis, op zich zelf reeds een bezienswaardig gebouw, dat menig belangrijker plaats aan Barneveld benijden kon. Ruim en luchtig, goed verlicht, eenvoudig maar smaakvol versierd en gemeubeld zijn de vertrekken. Daarom is 't ons intusschen niet te doen, al maken dergelijke openbare gebouwen ook een' aangenamen indruk. De verzameling, er bijeengebragt, is inderdaad belangrijk, zoowel om haar' rijkdom, als om de uitstekende wijze waarop zij geordend | |
[pagina 49]
| |
is. Zeker zou op verre na niet iedere gemeente kunnen vinden, wat die van Barneveld opleverde. Maar hoeveel is er toch elders nog vaak verwaarloosd of overal verstrooid, omdat men de beteekenis er van voor de geschiedenis niet begrijpt! Is eens de aandacht er op gevestigd en een plaats aangewezen, waar alles goed wordt bewaard, dan vindt de een iets, een ander staat in eigendom of bruikleen af, wat onder hem berustte. Wij zien 't ook hier weêr bevestigd, wat wij in der tijd te Assen opmerkten: waar iets is, komt iets bij, waar niets is, gaat alles verloren. Hoeveel rijker zou onze kennis van 't verledene zijn, als eens sedert eeuwen en alom was gedaan, wat nu sedert enkele jaren hier en daar gedaan wordt! Mogt nog menig plattelandsburgemeester den stoot geven tot het vormen van een gemeentelijke verzameling, zooals burgemeester Nairac 't voor Barneveld deed. En mogt het dan zoo goed geschieden, als hier het geval is. Duidelijk geschreven etiketten geven van alle voorwerpen zooveel mogelijk afkomst en noodige bijzonderheden op. Alles is goed te zien. De concierge van het gebouw verontschuldigt zich wel met bescheidenheid, dat hij er niet veel van weet, en betreurt om onzentwille de afwezigheid van den man, ‘die er alles van weet’ - vermoedelijk de merkwaardige ex-schaapherder, later gemeentebode Bouwheer, die zooveel voor 't museum wist op te sporen en zoo goed in de geschiedenis te huis is. Maar deze gids blijkt toch ook lang niet slecht op de hoogte. Hij heeft ook liefhebberij er voor en wat kennis er van gekregen. Het voorbeeld is aanstekelijk. Des noods zouden wij zelfs zonder geleide veel hebben kunnen nagaan, door de wijze waarop alles tentoongesteld en beschreven is. Uit den aard der zaak kan een bezoek aan een verzameling als deze slechts een vlugtig overzigt geven van wat er aanwezig is, om als bronnen voor een geschiedenis der landstreek gebruikt te kunnen worden. Voor wiè tijd en lust heeft is er zeker vrij wat te vinden, wat over haar verleden licht kan verspreiden, maar tot dusver is de wensch van den heer Nairac, in 't voorwoord van zijn laatste bundeltje schetsen uitgesproken, niet vervuld. Jeugdiger krachten hebben zich nog niet aan het gebruiken van de bijeengebragte bouwstof gewijd. | |
[pagina 50]
| |
Met het oog op het naauwe verband van grond en geschiedenis, niet het minst in vroeg bewoonde streken als deze, zijn de proeven van grondsoorten, ook in de volgorde der lagen, en van steenen uit de heide, hier neergelegd, terwijl een mammouthskies uit het Zwarteveen afkomstig, er van getuigt, wat geweldige dieren hier voor tal van eeuwen in de oerwouden omzwierven. Kaarten van terreinen, waar opgravingen hebben plaats gehad, leiden in tot de overblijfsels der oudste bewoners, uit den bodem opgedolven: urnen, gereedschappen, wapens, sieraden van steen en brons, voorts Romeinsche, Saksische en Frankische voorwerpen van metaal, amber, glas, pâte en aardewerk uit later tijd. Daaraan sluiten zich munten, tegels, rookpijpjes, tufsteenen beeldhouwwerk, waaronder een merkwaardige Christuskop uit de 11de eeuw uit de kerk van Voorthuizen en een zeldzaam metalen crusifix van de 13de eeuw uit die te Garderen, geschilderde glazen met wapenschilden uit de gesloopte heerenhuizen, wapenborden, huishoudelijke benoodigdheden, twee fraaije basreliefs in hout uit de 16de eeuw en wat dies meer zij. Een schilderstuk, waarop de sprong van Jan van Schaffelaar is afgebeeld, ontbreekt er natuurlijk niet, maar van meer belang zijn de afbeeldingen van een aantal kasteelen: Schaffelaar, (nl. Hakfort) in verschillende tijdperken, Brielaar, Glinthorst, Bijlerbosch, Langelaar, allen uit 1731, Hunen bij 't Uddelermeer; bovendien bevatten twee lijvige portefeuilles afbeeldingen en beschrijvingen van Nederlandsche steden, dorpen en kasteelen. Een prachtige eikenhouten kast uit de 17de eeuw, met kostbaar snij- en koperen drijfwerk, bewaart een wel geordend archief, terwijl ook als bewaarplaats veler antiquiteiten een fraaije kast wordt gebruikt en ook andere oude meubels, als tafels, stoelen, kastjes, hier en daar zijn geplaatst. De meesten zijn uit den omtrek afkomstig, maar de zeer schoone koperen lichtkroon uit de 16de eeuw moet in 1629 uit de St. Janskerk te 's Hertogenbosch door een' kapitein Bentinck herwaarts zijn overgebragt. De lijsten van rigters en drosten der Veluwe, der schouten en ambtsjonkers, alsmede der prefecten, gouverneurs en commissarissen des konings over de provincie, met de daarbij behoorende jaartallen, zijn duidelijk leesbaar op de deuren geschilderd. Portret- | |
[pagina 51]
| |
ten van de Nassau's versieren de wanden, ook de beeldtenis van den voorlaatsten eigenaar van de Schaffelaar wordt er niet gemist. Eindelijk is eigenaardig het model van de symbolische galg, die op het kerkplein werd geplaatst, wanneer het Veluwsch landgerigt te Barneveld zitting had. Zoo gaat ons in een kort bestek een lange reeks van eeuwen den geest voorbij en nevens de ernstige getuigenissen der geschiedenis legde de humoristische zin van den verzamelaar er een curieuse collectie ‘merkwaardigheden uit het kerkezakje’ neder.
Al had dan ook ons bezoek aan het dorp en de gemeente met haar museum ons zeker nog vrij wat meer voldoening en vrucht opgeleverd, wanneer wij 't enkele jaren vroeger hadden kunnen brengen, 't is er toch verre van daan, dat wij gansch onvoldaan er van scheiden. Wie gelegenheid heeft zich eenige uren in Barneveld op te houden, zal 't zich niet beklagen, en, wat den reiziger niet onverschillig is, hij vindt er in de oude, eenvoudige maar gunstig bekende herberg van Schut een tafel, die alle billijke wenschen bevredigt. Ook kan hij doorgaans gebruik maken van een' omnibus, die van en naar de meeste treinen rijdt. Dit voertuig is echter minder aanbevelenswaardig en de weg door de buurtschap Estveld is wel niet bijzonder opmerkelijk, maar geenszins onaangenaam en niet zeer lang. 't Is dus zulk een groote schade niet, dat de wagen niet rijdt op den trein, dien wij noodig hebben, om onze reize naar Voorst te vervolgen. Wij zien nog eens de gesloten bosschen en lanen van de Schaffelaar, zooals zij zich deels tot de breede watering langs den grintweg uitstrekken, gedeeltelijk zich terugtrekkende, akkermaalshout en bouwvelden omzoomen. Al is over 't algemeen het boomgewas, voor zoover wij kunnen opmerken, wat schraal en door de winden geteisterd, wij kunnen ons toch genoeg voorstellen, hoe daar ginds menig fraaije woudpartij kan liggen, om het te betreuren dat den voetganger althans de weg er doorheen niet is opengesteld. Aan de andere zijde vinden wij enkele woningen, boschjes hakhout, eiken wallen en boekweitakkers, waar tal van bijen hun bij- | |
[pagina 52]
| |
dragen tot den vermaarden Barneveldschen honig garen. Ook is er nog wat heide te zien, maar verreweg het grootste gedeelte van den bodem in den omtrek van het dorp is toch sedert lange jaren ontgonnen. In die rigting, langs de beek, die den grintweg snijdt, lagen vroeger de adellijke huizen Otelaer en Bijler of Bijlerbosch. Het laatste wordt door de overlevering als een geweldig roofslot gebrandmerkt. Als een oud gebouw met toren en zwaren ringmuur, hoewel zeker niet meer gevaarlijk voor den reiziger, bestond het nog in 1747, maar werd kort daarna gesloopt. In 1873 werden de zware fundamenten van den toren, op oer gebouwd, gevonden en uitgegraven. Thans zijn er in de plaats dier edele huizen boerenwoningen gesticht, die althans nog den naam er van in herinnering houden. Het spookboschje zal er nog wel zijn, maar of de ploegpaarden nog in blinden schrik wegrennen voor de witte gestalten, die er zuchtend en kermend rondwaren, is ons onbekend en het ligt te ver van onzen weg, om ons te gaan overtuigen, of wij zelven nog op den zomermiddag iets kunnen hooren of zien, wat verhaalt van de gruwelen, eens op dien gevreesden burgt gepleegd. Wat ons reeds herhaaldelijk trof bij onze omzwervingen, dat vinden wij ook hier weêr. Wat tal van adellijke geslachten, wat menigte van kasteelen, vaak in kleinen omtrek bijeen! In het schoutambt Barneveld alleen worden niet minder dan zeventien namen genoemd, thans meest van buurschappen of boerenerven, waarvan de meesten op korten afstand van het dorp worden aangetroffen, door edele familiën op de Veluwe gedragen. Opmerkelijk is 't, dat nagenoeg alle edele huizen gevonden werden in het lagere, westelijke deel der gemeente, of op de grenzen der in gemeenschap bezeten gronden. Van sommigen is oorsprong en geschiedenis onbekend. 't Laat zich gissen, dat enkele groote geërfden in de Maalschap zich allengs in magt en rijkdom en aanzien boven hun standgenooten hebben weten te verheffen, dat andere goederen van hoorige of thijnsgoederen gevrijd en tot leenen geworden zijn. Van velen weet men, dat zij thijnsplichtig waren aan den landsheer en dus tot het vorstelijk domein behoorden, of zij kwamen der abdisse van Essen toe, of zij maakten waarschijnlijk deel uit van bisschop Meinwerks erf- | |
[pagina 53]
| |
goed, zoo als de buurschap Wessel, met de huizen Wessel, Estveld en Hakfort, die hun schatting ten behoeve van het klooster Abdinkhof jaarlijks aan den Kellner te Putten moesten betalen. Het erve Wedichem, niet ver van de spoorbaan ten N.-O. van de Schaffelaarsche bosschen gelegen, was een der wildforsters goederen. Zoo is er afwisseling genoeg in aard en oorsprong der bezittingen, om stof te leveren tot een studie, die over den alouden maatschappelijken boestand der landstreek en daarmede over tal van voorvaderlijke zeden en gebruiken nog wat meer, altijd gewenscht, licht kon verspreiden. Ook de beteekenis der edelen, de magtsbevoegdheid en de magtsoverschrijding van rigters en drosten, schouten en jonkers, het bestuur en de inrigting der maalschappen, de twisten en misbruiken, daaruit voortvloeijende, de straffen en boeten, den overtreder opgelegd, 't kon een' tweeden van Lennep nog menig tafereeltje ter aanvulling van ‘Onze Voorouders’ in de pen geven, voor wie, nevens tijd en opgewektheid, de vereischte kennis, de noodige verbeeldingskracht, de onmisbare gave van vertellen ter zijner beschikking had.
De Oosterspoorweg doorsnijdt nog een belangrijk deel der gemeente Barneveld, en wanneer wij langs de ijzeren baan voort-rennen, dan kunnen wij den blik laten weiden over de landstreek, die wij eenige jaren vroeger gaarne hadden doorwandeld. Uit de raampjes van het spoorrijtuig zien wij uit den aard der zaak niet veel aantrekkelijks. 't Is wat bouwland, wat weide, 't is vrij wat heide en zand, van verre wat bosch, een enkele kerktoren. Wie aldus de Veluwe doortrekt, vindt het vervelend. Gelukkig, dat het zoo snel gaat, al is velen de snelheid op verre na nog niet groot genoeg! Hoe vervelend moet het dan zijn, te voet door die eentoonige wildernis te zwoegen! Wie dat meent, doet wel, er zich niet te wagen. Maar misschien zou hij toch de ervaring opdoen, dat een wandeltogt toch vrij wat meer te zien en te denken geeft, dan een spoorrit. Misschien zou 't hem meêvallen, als hij ten | |
[pagina 54]
| |
minste een oog heeft voor de eenvoudige schoonheid en de rijke verscheidenheid van veldbloem en heidestruik, van grassen en mossen., van zooveel, wat met minachting ‘onkruid’ wordt genoemd, een oog ook voor de ernstige majesteit der golvende heuvels, der onafzienbare velden, der indrukwekkende vergezigten, - als hij een oor heeft voor de herinneringen uit het verledene en een hart voor de menschen, die hier leefden en voor het geslacht, dat hier nog zijn dagen doorbrengt. Wij sporen door de oude ‘maalschappen’ van Voorthuizen, Garderen en Kootwijk. Daar vinden wij nog de onverdeelde gronden, sedert eeuwen gemeenschappelijk bezeten, gebruikt en beheerd door de geërfden, herinneringen uit den tijd, toen de eerste bewoners zich hier neêrzetten op de hooge gronden, liefst aan den zoom der beeken, waar nog de boerenerven liggen, vaak sedert onheugelijke jaren door dezelfde familie bewoond. Wie in gelijke verdeeling en gemeenschappelijk bezit van den grond genezing der maatschappelijke kwalen mogt verwachten, zou welligt bekeerd worden, als hij de donkere schaduwzijden daarvan in de praktijk hier zag en de welvaart, die de vrucht van verdeeling ook in dezen omtrek was; maar voor den geschiedvorscher hebben die overoude gebruiken hun groote waarde en een eigenaardig genot is 't, te verkeeren in een oord, waar zooveel nog onveranderd bleef. Wij stoppen bij de halte Stroe. Wie had vóór de opening van den Oosterspoorweg ooit van Stroe gehoord? Wie weet er nog iets van, dan dat het een dier woestijnstations is, die den pruttelenden reiziger tot noodeloos stilstaan dwingen! Toch is 't hier een niet onbelangrijke landstreek. 't Is bij de buurschapsschool te zien, wat zorg en vlijt en kennis van het dorre heideveld maken kunnen, wat zegen een eenvoudig schoolmeester in een vergeten afgelegen plekje verspreiden kan. 't Is bij de buurschap zelve - een twintigtal bij elkander gelegen boerderijen - op te merken, hoe welig het opgaande hout hier nog tieren wil, en, al zijn er vele zware beuken en eiken verdwenen, er is toch nog wel iets van na te gaan, hoe 't geweest moet zijn, toen ook dit deel der Veluwe met bosschen was bedekt. En niet ver van daar, waar | |
[pagina 55]
| |
thans het wilde witte stuifzand woelt, wijzen de grafheuvels aan den oever der nu nagenoeg verdroogde, maar eens blijkbaar aanzienlijke beek nog de plaats eener overoude nederzetting aan, terwijl de zandverstuivingen, nevens tal van scherven van Germaansch aardewerk, pijlen en messen van vuursteen opleveren, waarvan velen nog onafgewerkt zijn, ten bewijze dat hier een ‘fabriek’ van dergelijke gereedschappen werd gevonden. Voor een' wandeltogt door de Veluwe kan de eenzame halte goede diensten bewijzen. Noordwaarts leidt de eeuwenoude karweg naar Garderen, zuidwaarts naar Otterloo, langs de schilderachtige bosschen van Harskamp - waar intusschen, naar men ons zegt, in den laatsten tijd veel van het zwaarste hout moet zijn geveld. - Van de herberg de Rave, de oude verzamelplaats van erfgenamen en maalmannen, aan een kruispunt van een aantal wegen gelegen, loopt oostwaarts de baan naar het stille Kootwijk. Een station is daar nog niet en wij moeten goed opletten, of wij zouden onder 't voorbijsporen het dorpje ligt evenmin zien, als de Franschen 't in der tijd, volgens de overlevering, vinden konden, verscholen als het was in het loof van eiken en linden, die zijn oud kerkje en zijn nederige torenspits omringden. 't Is altijd een eenzaam, armoedig plekje geweest, maar ook hier ontbreken de bewijzen niet, dat het reeds vroeg werd bewoond en eertijds was er zeker vrij wat meer - niet altijd gewenschte! - doortogt, bij zijn ligging aan de hoofdwegen door dit gedeelte der Veluwe, waarlangs niet enkel vreedzame Kooplieden en onschadelijke Hessenkarren trokken, maar ook bedelaars en vagebonden, stroopende krijgsbenden, zegevierende Fransche legertroepen, Russische steppenruiters. 't Is niet altijd en niet enkel schade, wat ver van den grooten weg te liggen! Als wij Kootwijks torentje, daar ginds, zoo ver in de heide, voorbij zijn gesneld, verlaten wij spoedig Barnevelds voor Apeldoorns grondgebied en al kon ons bezoek aan die gemeente niet reeds daardoor als geeindigd worden beschouwd, de hooge kanten, waartusschen de spoorbaan verder voor een goed deel doorloopt, zouden ons toch beletten, het weinige te zien, wat de barre wildernis den spoorreiziger te aanschouwen geeft. | |
[pagina 56]
| |
Aanteekeningen.Over Barneveld zijn niet veel bronnen te raadplegen. Gelukkig heeft Mr. Nairac een aantal bijzonderheden, op verre na niet alleen van plaatselijk belang, bewaard in zijn kleine, maar aan inhoud rijke boekjes: Barneveld onder de regering der ambts-jonkers, 1648-1795 (1871), Geschiedenis van de kerk te Barneveld (1871, met een platten grond der kerk), Een oud hoekje der Veluwe (1878, met een kaartje), Nog een oud hoekje der Veluwe (1882). Hij schreef onder de pseudoniem van een plattelands burgemeester in lossen trant. 't Is meer ‘causerie’, dan een streng wetenschappelijk werk, maar voor de kennis van het leven onzer vaderen levert hij kostbare en hoogst vermakelijke bijdragen. Anuldus de Scaflaer wordt genoemd in 1334, Jacob in 1386, Johan Hakfort was Heer van Schaffelaar in 1410. Was Jan van Schaffelaar misschien ook een Hakfort en zijn kleinzoon? De familie-wapens wijzen althans op verwantschap. Rutger de Brilaere komt voor in 1330, Ghijse in 1334, Steven in 1377, Dirk in 1418. Later waren Van Delens, Speulde's, Dompselaers en Hakforts eigenaars van Brielaer. Willem Bentinck was 't in 1621. Brand van Wedichem leefde in 1326. Later kwam het goed aan de Bijlers. Melis van Bijlaer was in 1310 rigter van de Veluwe. In 1380 moet een andere Melis er een klooster hebben gesticht, dat echter slechts korten tijd bestond. Bijlerbosch behoorde later vele jaren aan 't geslacht Broekhuizen. De toren der kerk was in der tijd veel hooger, - de faam zegt, wel 60 voet. Herhaaldelijk sloeg de bliksem er in en telkens werd er een deel van afgebroken. In 1828 werd hij nagenoeg geheel vernieuwd. ‘Schaffelaars toren’ is 't eigenlijk dus niet meer. De Kunstbode van 1879 (bl. 45 ev.) bevat een zeer waardeerend verslag omtrent het museum, dat het bewijs geeft, ‘hoe men met weinig middelen een werkelijk nuttig geschiedkundig overzicht door middel van historische voorwerpen geven kan’. 't Merkwaardige Christusbeeldje uit de kerk te Garderen is beschreven: Nog een oud hoekje enz. bl. 85. De verdeeling der maalschapsgronden is tegenwoordig in vollen gang. |
|