zullen met goed overleg toereikend zijn tot aan de nieuwe. Onze huishuur is betaald, en de geit geeft nog melk. Gij ziet dus, Jan, dat wij vooruit gaan, en daarom ben ik blij, ziet ge. Van die drie mooie franken leg ik er twee ter zijde, tegen dat ons Jantje zijne eerste communie doet, en zoo wekelijks uitsparende, zal ik er komen; want het ware immers groote schande, indien ons kind van den arme gekleed werd?’
Jan antwoordde niet, en dat deed de goede Trien opkijken.
‘Heere! wat is er gebeurd?’ vroeg de vrouw. ‘Jan, er rollen tranen uit uwe oogen.’
‘Trien, gij hebt u schrikkelijk misrekend,’ zei de man, ‘er over kwam ons iets waar wij nimmer aan dachten.’
‘Maar wat is er dan geschied?’ riep de arme Trien, die zoodanig ontstelde, dat hare volle roode wangen verbleekten.
‘Mijn daggeld is veranderd,’ stotterde de man: ‘voortaan win ik tien stuivers, maar op de Zwarte Hoeve geeft men geenen kost meer. Zoo zullen onze aardappelen gauw op zijn.’
‘En op de andere hofsteden zal men dat rampzalige voorbeeld volgen,’ zei de vrouw. ‘Ik weet hoe de boerenbestaan. En wij, die niets ter wereld bezitten dan uw daggeld en vijftien roeden hofland, welke wij duur betalen, staan binnen twee jaar op het armenboek.’
‘En ons Jantje zal zijne eerste communie moeten doen met gekregen kleederen,’ zei de vader.