‘Waterlant,’ zei hij, ‘ik zoude u niet gaarne helpen bedriegen. Een huwelijk met mijne pleegdochter zou u misschien minder voordeel aanbrengen dan gij denkt.’
‘Ik vat u niet, Rinkhout.’
‘Wat ik zeg, mijn jonge vriend, blijve onder ons, en God geve dat ik mij vergis; maar ik vrees, dat wij het kapitaal van Isabella niet ongeschonden uit de handen van den schepen zullen krijgen.’
‘En wat doet dit ter zake? Het is geenszins om de fortuin, dat ik naar de hand uwer pleegdochter ding. God dank! ik kan mij roeren, al bracht mijne bruid geen enkel stukje geld mede.’
‘En waarom kiest gij Isabella? Het is toch niet uit liefde, vermits gij nog zoo kort geleden...’
‘Zinspeel daar niet op,’ viel Willem in, ‘die zaak berokkende mij reeds te veel verdriet. Huw ik Bella, dan is het omdat ik haar meer dan eenige andere vrouw achting toedraag. Zooals ge weet, vriend, kan mijne hoeve niet lang zonder meesteres blijven. Bekommer u om de geldkwestie niet: ik vraag alleen de hand, niet de middelen uwer pleegdochter.’
Boer Rinkhout keek den jongman strak in het gelaat.
‘Meent gij dat ernstig?’ vroeg hij.
‘Ik herhaal het,’ zei Willem.
‘Vaar dan wel met het goede kind, dat nooit het geluk had hare ouders te kennen,’ zei de boer, zich een traan uit het oog wisschende. Maar het zij niet gezegd, dat door mijne schuld een enkelen duit van