De zwarte hoeve
(1863)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
keuken. Het meisje zag hem vragend aan, en aleer de jongeling een woord had geúit, sprak zij: ‘Ik bemerk het aan uwe ontsteltenis: Bernard is eigenaar der Zwarte Hoeve.’ ‘Gij hebt het geraden,’ antwoordde Willem. Renilde werd bleek als een lijk. ‘Zoo dat de vrouw uws broeders eenmaal boven mij zal staan,’ stotterde zij; Willem schudde treurig het hoofd. ‘Renilde, de genegenheid die gij mij toedraagt, verschilt hemelsbreed van het gevoel dat ik voor u koester,’ sprak hij op een toon, dien het meisje nog nooit van hem gehoord had. ‘De liefde, die mij bezielt, is belangloos en zonder palen. De uwe rust integendeel op eene zelfzuchtige berekening. Vroeg ik u ooit of uw vader u bij ons huwelijk iets zou mede geven? En nu schijnt het mij toe, als waren de middelen, die mijne ouders mij achterlieten, ontoereikend om uwen hoogmoed te bevredigen. Overal zou ik door mijne liefde met u gelukkig zijn, zoo goed in Amerika als in ons dorp. Ja, zoowel in armoede als in weelde zou ik mij rijk gevoeld hebben door uw bezit.’ ‘Houd op, Willem,’ riep het meisje, dat voor de eerste maal hare nietigheid besefte tegenover zooveel edelmoedige liefde;’ houd op met zoo te spreken. Ik weet, dat het mijn plicht was u te troosten; maar de tijding, die gij mij brengt, vernielde als in een droom al mijne plannen voor de toekomst, en dat ontstelde mij zoodanig, dat ik nauwelijks wist wat | |
[pagina 31]
| |
ik zei. Gij weet het toch ook, Willem, ik zou zoo gaarne meesteres op de Zwarte Hoeve geweest zijn.’ ‘Denken wij niet meer aan die hofstede, wij bezitten ze toch nimmer,’ antwoordde de jongeling. ‘Maken Wij liever schikkingen voor ons huwelijk; want ik heb geen lust, om alleen met knechten en meiden de Nieuwe Hoeve te betrekken.’ ‘Morgen zal ik mijne ouders spreken,’ zei Renilde. ‘Kom dan overmorgenavond om alles te regelen.’ Nog nooit waren de twee gelieven tegenover elkander zoo koel, als nu zij op het punt waren zich voor altoos te verbinden. Renilde scheen dezelfde vrouw niet meer. Doch langzamerhand werd het gesprek teeder, en bij Willems afscheid, getuigde zijne stem nogmaals van de reinste liefde. Toen Renilde des avonds hare kamer betrad, knielde en bad zij veel langer dan naar gewoonte vóor hare bedstede. Waarschijnlijk schonk het gebed kracht noch troost aan het trotsche meisje; want weldra hoorde Isabella, wier slaapkoets in dezelfde plaats stond, hare nicht luid weenen en morren. ‘En ik die meende dat ik Willem lief had!’ sprak de hoovaardige eindelijk half luid. ‘Lief hebben! Is het ons, boerendochters, wel geoorloofd, ons hart voor liefde te ontsluiten? Moeten wij, wanneer ons oog met welbehagen op een jongeling valt, ons niet afvragen: Bezit hij eene hofstede, eene goede zaak? Heeft hij geld? En moeten wij, op een ontkennend antwoord, ons hoofd niet van hem afwenden, en ons hart doen zwijgen?’ | |
[pagina 32]
| |
Isabella, die een oogenblik op het punt was, hare weenende nicht eenige woorden van troost toe te spreken, durfde nu nauwelijks adem halen, uit vrees dat de fiere schoone zou ontdekken dat zij niet sliep. Renilde ging voort: ‘Liefde? Neen, dit gevoel mag ik, noch wil ik kennen. Liefde is de schat dergenen die niets te verschenken hebben dan hun hart. Liefde is een voedsel waarmede de armen hunne ellendige dagen verlengen; maar wee hem, die Naam en Goed bezit! Wanneer zulk gevoel in zijn hart dringt is hij een verloren mensch. Wat het huwelijk aangaat, moet eene boerendochter rekenen, altoos rekenen! Voor haar is rijkdom de eenige goede hoedanigheid des mans. Huwde de dochter van onzen burgemeester niet den zeventigjarigen boer Cleemput, omdat hij een half millioen bezat! Trouwde onze schoone nicht Marianne niet met den ouden kreupelen boer Knots, omdat hij eene eigene hoeve bebouwde? Ach, hoe zeer misrekende ik mij! Vroeger dacht ik, als meesteres op de Zwarte Hoeve, het hoofd over al mijne vriendinnen te verheffen, en thans zal ik, wanneer ik met Willem trouw, zelfs niet de eerste in de familie Waterlant zijn. Altoos zal ik bij Bernard's vrouw achterstaan! En wie zal de gelukkige echtgenoote van den eigenaar der Zwarte Hoeve worden?... Verleden zondag, bij het uitgaan der kerk, scheen het mij toe, dat hij een vriendelijk oog op onze Isabella sloeg. Ware zij het eens, die hij tot zijne vrouw koos! Indien dat zwak schepsel, dat ik met een enkelen oogopslag doe sidderen, eens boven mij | |
[pagina 33]
| |
als meesteres der Zwarte Hoeve stond? Neen, ik trouw met Willem niet...! De menschen zeggen, dat Willem een schoone jongman is, maar sinds ik Weet, dat hij de Zwarte Hoeve moet verlaten, schijnt hij mij op verre na zoo schoon niet meer. Bernard is leelijk, maar vroeg hij mij ten huwelijk, ik zou...,’ en als beschaamd over hare eigene gedachte, verborg zij het hoofd in de nat geschreide peluw. Isabella kreeg medelijden met hare nicht. Hoe gaarne had het goede kind gezegd: ‘Vrees niet, Renilde! nooit zal ik mij boven u verheffen, en indien Bernard Waterlant mij ten huwelijk vroeg, zou ik hem een weigerend antwoord geven.’ Maar wie waagt het trotschaards te troosten, zij die liever afgunst dan medelijden afdwingen! Isabella zweeg, dewijl zij zich verzekerd hield, dat Renilde hare troostwoorden als beleediging zou opvatten; maar ook zij sliep den ganschen nacht niet. Nu bad zij voor hare, door hoogmoed geteisterde nicht, die zij op de slaapsponde hoorde zuchten en weenen; dan weer stortte zij stille tranen over het lot van het verdwaalde meisje. Ook Willem Waterlant sloot dien nacht geen oog; Renilde's woorden hadden hem in zijn gevoel van eigenwaarde gekrenkt en kwamen hem gedurig weder in de gedachte. Hij gevoelde dat het meisje de Zwarte Hoeve meer beminde dan haar toekomstigen bruidegom, en dit maakte hem ongelukkig. Hij onderzocht zijn eigen hart en vroeg zich af, of hij de trotsche dochter van den schepen niet liever vaarwel zou | |
[pagina 34]
| |
zeggen, en zich eene andere vrouw kiezen. Doch weldra schudde hij pijnlijk het hoofd en zuchtte: ‘Zonder Renilde kan ik niet leven, en toch voel ik dat ik met haar ongelukkig zal zijn.’ Den volgenden morgen deed hij eene laatste poging om zijn broeder tot den afstand der Zwarte Hoeve te overhalen, doch ook deze was vruchteloos. |
|