gewezen werd, zouden wij ons in verlegenheid bevinden, omdat wij voor Regina's bruidschat moeten zorgen; ik heb tegen den dokter gezegd dat zij vijftig duizend frank meekrijgt.’
‘Vijftig duizend frank! maar dat is te veel,’ merkte de burgemeester op.
‘Dat krijgt ze,’ sprak mevrouw. ‘Begrijpt ge niet, dat Frederik, wanneer hij het geluk heeft hier vijf en twintig jaar notaris te zijn, een millioen zal bezitten? Ja, vijftig duizend frank!’
‘Maar dan moeten wij onze goederen belasten.’
‘Onnoozele!’ zei zijne echtgenoote, en zij keek den ouden man zoo teeder in de oogen, dat hij er door ontstelde, ‘onnoozele! wij bieden hem de som aan, er bijvoegende: dat het kapitaal als hij het verkiest in onze handen kan blijven en dan bepalen wij hiervoor een redelijke intrest.
De burgemeester had gaarne nog eene aanmerking gemaakt, doch hij hield zich in.
Bij Frederik's eerste bezoek aan de Blokhout's zei mevrouw in het bijzijn van Regina:
‘Dan zult gij het kasteeltje koopen.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde de jonge notaris, ‘en gij dien grooten blok polderland’, ging hij voort, ‘doch ik vrees dat die schrikkelijk duur zal verkocht worden.’
‘Dan laten wij hem schieten,’ zeide mevrouw Blokhout.
‘Nochtans....’, merkte de notaris aan, ‘zulke panden zijn schaars te krijgen.’
‘O!’ zeide mevrouw, ‘wij zullen het bod nog verhoogen, ik wil het hebben al is de burgemeester er tegen.’