Hugo had als zangster zijne zuster Mejuffer R.B. opgegeven; zij zou eene romance zingen in 't fransch.
Frederik had Roza genoemd. Mejuffer R.J. zou ‘Het Woud’ zingen.
De neef van den heer Debus zong ook.
Alles was bepaald en vastgesteld; in het laatst der maand December zou het concert plaats hebben. Met blijdschap bracht Alida aan Roza de tijding, dat Regina, na eenig tegenstribbelen, toegestemd had ten behoeve der noodlijdenden te zingen.
‘Er zal tweemaal in de week een muziekonderwijzer uit de stad komen,’ zeide zij, ‘om de romance, die zij voornemens is te zingen, te repeteeren. Ge weet dat zij in alles wil uitmunten. Morgen gaat zij met mama naar de stad om voor hare kleeding te zorgen: zij zal een wit satijnen kleed nemen; maar verklap dit niet, Regina wil de dames bij haar optreden verbaasd doen staan.
‘Gij zult ook zingen, Roza,’ zeide zij, ‘en ge moet ook netjes wezen. Mama sprak er dezen morgen over, zij raadt u, daar de dokter nooit veel geld wil besteden, een kleed te nemen van wit neteldoek.’
‘Juffer Celia zal daarover beslissen,’ antwoordde Roza, ‘mij is het onverschillig. Zoo zij het beschikt zal ik tevreden zijn.’
Juffer Celia was eene boodschap gaan doen, en toen ze tehuis kwam, vertelde Roza alles wat Alida haar over het concert had gezegd.
‘U in neteldoek kleeden als Regina in satijn optreedt, dat zou stuitend zijn,’ verklaarde Celia. ‘Niet dat gij zoo prachtig getooid als Regina moet optreden, neen, zeker niet;