| |
| |
| |
Zes-en-dertigste hoofdstuk.
De heer en mevrouw van Eylar kwamen volkomen gezond terug van de buitenlandsche reis. Beiden zagen er tevreden en vroolijk uit, toen zij door het dienstpersoneel werden verwelkomd; en mevrouw Mietje had nauwelijks den reismantel afgelegd, of zij vroeg hare kamenier reeds naar de nieuwtjes in de gemeente.
‘Hoe gaat het met Madame-mère?’ zeide mevrouw Mietje, om aan den gang te komen.
‘Altijd goed mevrouw,’ was het antwoord. ‘Ik heb gisteren de dame de compagnie gesproken, en mevrouw de Gravin bevindt zich volkomen wel.’
‘Hebt gij niets van Jonker Maurits gehoord?’
‘Neen Mevrouw, ten zij....’ de kamenier aarzelde.
‘Ten zij wat, jufvrouw?’ zei mevrouw Mietje het voorhoofd rimpelende.
‘O het heeft toch niet te beduiden, Mevrouw,’ antwoordde de kamenier: ‘ik weet alleen dat de jonker in drukke briefwisseling is met de pastorie.’
‘Hoe weet gij dat?’ vroeg de gravin.
‘Van den postbode, die, toen hij uwe brieven bracht, dikwijls aan 't praten bleef. - Die lieve jufvrouw Zevenster is weer in de pastorie!’-
| |
| |
‘Is die juffer niet dadelijk na hare aankomst weder vertrokken?’ vroeg de dame.
‘Mevrouw moet weten dat Leentje erg ziek was, toen juffer Zevenster aankwam, en wie had de Dominé beter kunnen hebben dan zijn lieve logée, om de lastige juffer Bol op te passen.’
Mevrouw Mietje was doodsbleek geworden.
‘Ha! Maurits is in drukke briefwisseling met de pastorie,’ bromde zij inwendig. ‘Waarom liet ik mij overhalen tot die reis? Het ondankbare Leentje heeft in mijne afwezigheid mijne belangen verwaarloosd. O, die reis! die reis!’
‘Mevrouw zal reeds weten, dat jonkvrouw Bettemie van Doertoghe verloofd is,’ hernam de kamenier.
De bleeke lippen van mevrouw van Eylar werden purper.
‘Bettemie is voor de familie verloren!’ zuchtte zij: o die ongelukkige reis! ware ik hier gebleven, ik had alles kunnen verhelpen!
‘Men zegt,’ ging de kamenier voort, ‘dat de verloofde van jonkvrouw Bettemie van de familie is van jufvrouw Zevenster.’
‘Al mooier en mooier!’ riep de gravin: ‘ik ben nog geen vier weken uit Hardestein, en sinds is er meer voorgevallen, dan anders in vier jaren. Nu, ik wensch jonkvrouw Bettemie veel geluk,’ ging zij onder het masker eener gemaakte gemoedelijkheid voort. ‘Is juffer Leentje reeds hersteld?’
‘Het moet zijn,’ was het antwoord, ‘anders ware de Dominé niet op reis gegaan met jufvrouw Zevenster.’
Intusschen had de graaf zijn reisgewaad met een frissche kamerjapon verwisseld, en kwam juist van pas om de laatste zinsnede der kamenier te hooren.
| |
| |
‘Wat! is de Dominé met jufvrouw Zevenster op reis geweest?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei mevrouw Mietje, terwijl zij geheel opgefrischt de plooien van haar négligé schikte; ‘en er zijn nog meer dingen gebeurd, dingen, waarmee ik mij het hoofd niet breken wil, daar ik er toch geen verstand van heb.’
Terwijl de gravin van Eylar onder het veranderen van kleeding dit gesprek voerde met hare kamenier, had er in de pastorie een tooneel plaats van meer belang. Juffer Leentje en Nicolette waren op juffer Bol's kamer aan het verstellen van oude hemden van den Dominé en de predikant zat in de huiskamer zoozeer in de lezing van een Latijnsch dichtstuk verdiept, dat hij verstrooid opsprong, toen zijne dienstmeid de deur open deed en zeide:
‘Jonker Maurits van Eylar!’
De jonge edelman drukte den geestelijke de hand, en sprak: ‘Ik ben daarom gekomen.’
‘Anna,’ riep de predikant tot de grijze keukenmeid ‘ga, en zeg aan jufvrouw Zevenster, dat er iemand is om haar te spreken.’
‘Om mij te spreken,’ dacht Nicolette toen zij de boodschap vernam, ‘'t zal zeker Bettemie zijn.’ In die veronderstelling snelde zij naar de huiskamer, en daar stond zij onthutst door de verrassing tegenover Maurits.
‘Pardon,’ zeide zij verlegen, ‘ik wist niet.’
‘Mejufvrouw Zevenster!’ zei Maurits met eene van aandoening sidderende stem, ‘voor de tweede maal kom ik u mijn hart en mijne hand aanbieden.’ En zijn oog zocht in haar oog de oplossing van zijn nog onbepaald levensgeluk.
| |
| |
‘Jonker van Eylar, antwoordde Nicolette schuchter, ‘mijn hart behoort u toe, sedert onze eerste ontmoeting; en over het wegschenken mijner hand moeten mijne pleegvaders beslissen,’ en toch legde zij hare hand in de hand van den geliefden jongeling, en beantwoordde voor de eerste maal zijnen vingerdruk.
‘Dan is de liefdeband gesloten, Mejufvrouw, antwoordde Maurits, ‘uwe pleegvaders buiten éen enkelen, die nog geene kennis van zaken heeft, omdat hij buiten 't land was, hebben mij hunne toestemming gegeven;’ en nu bracht hij de hand, die nog altijd in de zijne lag, aan zijne lippen.
De Dominé vond geene woorden om de jeugdige geliefden geluk te wenschen; zijne oogen stonden vol tranen. Maurits was als door zijn geluk verbijsterd, en Nicolette stond met nedergeslagen oogen hand in hand met haren bruidegom, toen men zachtjes de deur open deed, en Bettemie en Donia in de kamer verschenen. Nu werden er kussen gewisseld, tranen gestort; en eindelijk vloeiden er ook zegenwenschen uit het hart over de lippen.
Juffer Leentje was ook met eenen stroom gelukwenschen opgekomen, en nu liet de Dominé de eenige flesch goeden Rhijnwijn die hij in den kelder had, halen, om een toast op het dubbele huwelijkspaar in te stellen.
‘En nu zoo spoedig mogelijk de bruiloft - want het schoone jaargetijde is reeds ver gevorderd. Wij mogen de bladeren niet laten vallen, eer wij op onze speelreis gaan,’ zei Donia.
Gelukkig hadden de dames nauwelijks de lippen aan den roemer gebracht, en daardoor kon de Dominé als hij het wèl verdeelde, de tweede maal rondschenken, tot het instellen, van eenen nieuwen heildronk.
| |
| |
Juffer Leentje was zichtbaar ongerust. ‘De Dominé had in 't geheel van geen toast mogen spreken,’ dacht zij, ‘hij moet er nu zien door te komen;’ en de Dominé kwam er door, want niemand van het gezelschap had lust om zijn geluk te versmoren, al was het ook in ouden Rhijnwijn.
Toen de lamp ontstoken was maakte Maurits gebruik van het vriendelijk aanbod van Donia, om hem naar huis te laten brengen, en daarna kwam er weer stilte in de altijd zoo stille pastorie. De wijnkelken werden weggeruimd, en nadat juffer Leentje en Nicolette alles hadden weggeborgen, werd de bijbel te voorschijn gehaald en Anna uit de keuken geroepen, om naar het lezen van den Dominé te luisteren.
Nauwelijks was het boek opengeslagen, of er werd gebeld; de predikant kreeg een avondbezoek van den graaf en de gravin van Eylar. Mevrouw Mietje had hare nieuwsgierigheid, of liever hare onrust, over de mededeelingen harer kamenier niet kunnen beteugelen, en wilde van den Dominé de waarheid weten. De graaf had wel opgeworpen, dat het zeer ongepast was, op den dag zijner aankomst een bezoek te geven aan iemand, dien men kon ontbieden; maar de edele dame wilde van geen uitstel hooren. Zij had reeds te veel verdriet gehad, zeide zij, en als haar gedachte uitkwam, als die verworpeling, welke jonker Maurits op nieuw was nageloopen op het punt was van onheil en schande over de familie te brengen, moest er, ‘volgens het weinige verstand, dat ik er van heb,’ voegde zij erbij, krachtig tegen de handelwijze van zijnen broeder geprotesteerd worden.
‘Ik noem hem nog altijd uwen broeder, mijn goede Louis,’ streelde zij, ‘hoewel hij dien naam niet ver- | |
| |
dient, want, hij is slechts uw halve broeder, naar de natuur, en bezit geenszins uwe edele inborst. Hij aardt geheel naar zijne moeder; men hoeft hem slechts aan te zien: zijne gele huid en zijn kroeshoofd toonen genoeg wie hij is.’
Graaf Louis had eindelijk als naar gewoonte, toegegeven, en zoo kwam het edele paar de avondlezing storen van den nederigen dorpspredikant.
De verschijning der ontijdige bezoekers bracht een algemeene verslagenheid te weeg. Juffer Leentje stotterde toen zij het ‘welkom op Hardestein!’ uitsprak: Nicolette huiverde, en zelfs de Dominé was onthutst. Hij had liever de hooggeboren echtgenooten ontmoet nadat Maurits hun zijne verloving had aangekondigd, en nu was hij als pleegvader der bruid verplicht om zelf het ijs te breken, om zijnen medepleegvader kennis te geven van eene gebeurtenis, die hem, en vooral mevrouw Mietje zeer zou mishagen.
Nicolette neigde links en rechts, en begaf zich daarop naar hare kamer; en juffer Leentje deserteerde naar de keuken, zoodat de Dominé alleen voor het front bleef, tegen den aanval van den strijd.
‘Er zijn sedert onze afwezigheid gewichtige gebeurtenissen voorgevallen Dominé,’ zoo opende mevrouw Mietje met hare zoeste stem het gesprek.
‘Ik weet niet dat er iets gewichtigs voor het land, of voor de gemeente gebeurd is,’ antwoordde Bol, die kloekmoedig zijne verlegenheid had verdreven. Of zinspeelt mevrouw misschien op de verloving van jonker van Eylar en van jonkvrouw Bettemie.’
‘Hoe begrijp ik dat?’ riep de gravin ‘de verloving van Maurits en Bettemie!’
‘Mevrouw zal mij verschoonen, dat ik mij zoo ver- | |
| |
keerd heb uitgedrukt,’ antwoordde Bol, thans zeer bedaard, ‘ik vatte twee gebeurtenissen in eene enkele zinsnede samen: ik had moeten zeggen:’
‘De verloving van jonker Maurits met mejufvrouw Zevenster, en het engagement der jonkvrouw Bettemie van Doertoghe met Nicolette's pleegvader, Donia.’
Deze woorden werden gevolgd door eene betrekkelijk lange stilte, die al weer door de teleurgestelde mevrouw van Eylar werd afgebroken.
‘Dat tweede huwelijk gaat mij niet aan,’ antwoordde zij bits; ‘maar het eerste zal ik trachten te beletten. Ik vind het zeer vrijpostig van u, Dominé, zoo iets dadelijk in het aangezicht der familie te wrijven.’
‘Wij schijnen elkander dezen avond niet goed te begrijpen, Mevrouw,’ sprak Bol op zeer gemoedelijken toon: ‘ik meen, dat mevrouw zelve die quaestie heeft opgeworpen; en wat mij betreft, het zou mij zeer aangenaam geweest zijn, die onaangeroerd te kunnen laten. In de zaken van jonker Maurits heb ik zeker niet tusschen te komen, maar, als pleegvader, heb ik op mij genomen de graaf van Eylar op de hoogte te houden der omstandigheden van onze pleegdochter. Ik ben met Nicolette naar L. in België geweest, om een bezoek bij hare moeder af te leggen.’ En plotseling in zijne rede ophoudende, vroeg hij:
‘Of begeert mevrouw dat ik de zaak met mijnheer den graaf buiten hare tegenwoordigheid behandel?’
‘Dat is best,’ antwoordde mevrouw Mietje, die gemeene dingen ontstellen mijne zenuwen. Maar, waarom hebt gij de vondeling weer in huis genomen, en haar zoo in de gelegenheid gesteld met onzen schoonbroeder in contact te komen. Vergeef mij die uitdrukking, maar ik vind dat niet zeer kiesch van u.’
| |
| |
‘De woorden van mevrouw brengen mij in eenen zeer moeielijken toestand,’ merkte de predikant; ‘aan de eene zijde heb ik mijne pleegdochter te verdedigen, wier onschuld van alle kanten is gebleken, en aan de andere zijde bevind ik mij tegenover mijne weldoeners den heer en mevrouw van Eylar.’
‘En gij trekt partij voor de eerste, dat is te begrijpen, de heeren zijn altijd gaarne de verdedigers van zulke onschuld.’
‘Ik bid u, Mietje, viel graaf Louis haar in de reden, ‘de Dominé zal voor de handelwijze van Maurits niet instaan; en wie heeft ooit een meisje gekend zonder maatschappelijken rang of fortuin, dat de hand van een jong en galant edelman, die millioenen bezit, zou weigeren! Het heeft mij, om de waarheid te zeggen, sterk verwonderd, dat juffer Zevenster zoo lang weerstand heeft geboden.’
‘Mijnheer de graaf beschouwt de zaak uit het juiste oogpunt,’ zei Bol, ‘aan de wijze van zien van jonker Maurits is alles toe te schrijven. Van jongsaf trok hij te velde tegen zekere maatschappelijke vooroordeelen, of begrippen, zooals men ze noemen wil.’
‘Zeg maar, dat hij zich van jongsaf toelegt om de geheele maatschappij den oorlog aan te doen,’ beweerde mevrouw van Eylar; ‘ik geloof dat zijn grootvader van moederszijde een kopstuk der omwenteling van 1793 geweest is.’
‘Mevrouw de gravin verstaat dus,’ merkte de predikant aan, ‘dat de geheele zaak op den jonker neer komt. Het verheugt mij, dat zij even als mijnheer de graaf, van mijn gevoelen is. Ik begrijp Mevrouw, dat het u pijnigt, dat mijnheer uw broeder.....’
‘Halve broeder,’ verbeterde mevrouw Mietje.
| |
| |
‘Dat mijnheer uw halve broeder een huwelijk aangaat, dat door zekere wereld eene mésalliance genoemd wordt; maar, bedenk eens, Mevrouw, of het niet noodlottiger zou wezen, indien jonker Maurits eene mésalliance des harten aanging. Mejufvrouw Zevenster bezit wel is waar noch rang noch fortuin, maar zij bezit eene goede opvoeding en wat nog meer is, natuurlijk verstand en deugden, die haar zeker de gelijke maken van minder bevoorrechte rijke jonkvrouwen. Het kan Mevrouw bedroeven, dat jonker Maurits, zelfs zonder mevrouw hare meening te vragen, zulk een gewichtig besluit heeft genomen; maar indien Mevrouw wilde bedenken.’
‘Gij begrijpt mij, Dominé,’ kreet mevrouw Mietje, de hand van den predikant grijpende in opwellende teederheid; en vermits gij mij begrijpt, zult gij ons willen bijstaan door wijzen raad!’
‘De wijsheid komt van boven,’ antwoordde de geestelijke, ‘maar indien ik u menschelijker wijze iets aanraden mag, dan is het: de al te veel vergende wereld door uwe inschikkelijkheid te bedriegen. Jufvrouw Zevenster bezit, dat is thans stellig, noch ouders noch familie, die de edele van Eylar's met hunne verwantschapping zouden kunnen beleedigen; en voor het oog der wereld is zij nog altijd eene vondeling, die door de wijze waarop gij haar aanneemt en uithoofde van hare schoonheid en deugd, als het ware voor eene vondeling van schier vorstelijken oorsprong moest beschouwd worden. Alles hangt af van de wijze van opvatting. Zie eens in de middeleeuwen, toen adeldom en macht synoniem waren, speelden de bastaards der vorsten eene rol, die menig wettig koningszoon hun zou hebben willen betwisten. Ik herhaal het, alles hangt af van
| |
| |
de opvatting. Ik kan zeer wel begrijpen, dat een edelgeborene sterk lijdt, door het gevoel van gekrenkte familietrots; maar aan den anderen kant moet ik doen opmerken, dat menschelijk geluk en ongeluk geregeld worden door de kracht der onderwerping. Door onderwerping alleen zegepralen wij over het bitterste lot en ook over ons zelven.’
‘Wat de Dominé zegt, is niet te wederleggen,’ merkte graaf Louis aan, terwijl mevrouw Mietje steeds doorweende, en eindelijk bij het afscheid nemen snikkend uitbracht:
‘'t Is zoo, wij zullen haar, hoewel met tegenzin, op Hardestein ontvangen als eene gelijke.’
|
|