| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk.
Weer hield het rijtuig der douairière van Doertoghe voor de pastorie stil. De lakeien waren in groote livrei, maar jonkvrouw Bettemie was tot groote verwondering van juffer Leentje in wit neteldoek gekleed, juist gelijk Nicolette, zoodat de twee meisjes gezusters schenen te zijn.
Bettemie scheen opgeruimd, vroolijk zelfs, en nog nooit had zij de vondeling zooveel vriendschap betoond.
Nicolette was weer dat zachtaardig lijdelijk wezen, dat tegelijk liefde en medelijden afdwong. Haar glimlach was bitter, en soms geleek hare ademhaling een bedwongen zucht. De vondeling was, hoewel zij vast stond in haar genomen besluit, bang voor zich zelve, bevreesd van zich in de tegenwoordigheid van Maurits te bevinden, dien zij met de vroolijke Bettemie te gemoet ging.
Madame-mère, de moeder van Maurits, ontving de twee vriendinnen alsof zij gelijken waren. Zij betoonde beiden evenveel vriendschap, was jegens beiden even gulhartig, en Maurits scheen ook tegen beiden even lief- | |
| |
tallig. Plukte hij eene bloem voor Bettemie, hij plukte de weerga voor Nicolette; glimlachte hij Nicolette toe, die glimlach weerkaatste dadelijk in het helder oog der jonkvrouw van Doertoghe. Maar de vondeling meende toch op te merken, dat er tusschen den jonker en hare vriendin eene verstandhouding bestond, die zij niet wist te ontcijferen.
Mevrouw Mietje vond geen genoegen in dat gezelschap. Zij deed haar uiterste best om hare minachting voor Nicolette te doen blijken, en Bettemie te verheffen. Zij sprak van groote dingen, en vooral van onderscheidingen, die de graven van Eylar vroeger waren te beurt gevallen. De welsprekendheid der gravin Mietje werd echter dikwijls door Maurits met eene spotternij beantwoord, doch zij ging immer voort, en wel tot groot genoegen van Bettemie, die dat harrewarren van den zwager en de zwagerin vermakelijk vond.
Bij de eerste avondkoelte deed de jonkvrouw van Doertoghe de paarden inspannen, dewijl zij Nicolette moest te huis brengen, eer zij naar het landhuis harer tante reed. Madame-mère drukte wel tienmaal hare spijt uit, omdat de lieve jonge dames haar zoo vroeg verlieten. Zij kuste de beide meisjes bij het afscheid nemen, en Maurits stak zoowel Nicolette als Bettemie de hand toe, tot groote ergernis van mevrouw Mietje, die nog niet kon gelooven, dat de jonkvrouw van Doertoghe, toen zij den dag te voren haar over eene mogelijke vereeniging met Maurits sprak, haar de waarheid had gezegd.
De afscheidsgroet van mevrouw Mietje stak sterk af bij de genegenheid die Maurits en zijne moeder aan de twee meisjes betoonden. Hij was hoffelijk, maar tergend
| |
| |
koel, en Nicolette had zelfs gemeend te bemerken, dat de gade van haren pleegvader haar eenen blik had toegeworpen, die van afkeer en misschien van haat getuigde.
Maurits sloeg achter Bettemie's rijtuig de laan in, en bleef het nastaren, tot hij het als een zwart punt uit het oog verloor.
In de afwezigheid van den jonker had er tusschen de twee gravinnen van Eylar eene samenspraak van het grootste belang plaats.
Mevrouw Mietje verzekerde hare schoonmoeder, dat zij Bettemie gemakkelijk aan Maurits kon koppelen, en zij maakte daar berekeningen bij als gold het den verkoop van een stuk vee van wonderbaar ras. Maar hoe stond zij verwonderd, toen madame-mère, de rijke vrouw, haar op overheerschenden toon het woord afnam, om te verklaren, dat haar zoon zich niet moest laten verschacheren; dat hij rijk genoeg was om eene vrouw te nemen naar zijn hart, en groot genoeg door zelfwaarde, om met al de blazoenen der wereld den spot te kunnen drijven.
Mevrouw Mietje sidderde van gramschap bij het hooren dier onbetamelijke taal, en toch gebruikte zij zoete woorden, om de schoonmoeder te overtuigen, dat zij haren zoon bedierf, en daardoor de eer der familie in gevaar bracht.
Madame-mère nam die opmerking euvel op. ‘Ik ben ook eene vrouw zonder geslachtsboom,’ zeide zij, ‘maar omdat ik rijk was, machtig rijk zelfs, zagen de van Eylar's er niet tegen op, mij in hunne familie op te nemen. Er vloeit gemengd bloed in de aderen van mijnen Maurits, en voor mij is het onverschillig naar welken kant hij overhelt, naar den burgerlijken of naar
| |
| |
den adellijken, wanneer hij maar eerlijk en grootmoedig blijft. En om kort te gaan,’ voegde zij er op nog hoogeren toon bij, ‘uw broeder Maurits heeft mijne toestemming gevraagd, om naar de hand te dingen der lieve juffer Nicolette, waarmede gij dezen namiddag in gezelschap zijt geweest, en die toestemming heb ik gegeven.’
‘Madame!’ sprak mevrouw Mietje met eene flauwe stem, want zij was op het punt van in onmacht te vallen, iets wat haar dikwijls gebeurde, wanneer men hare grillen niet involgde. ‘Madame! indien dat huwelijk tot stand komt, zijn graaf Louis en Maurits voor eeuwig gescheiden.’ Deze bedreiging was haar afscheidsgroet. Haar rijtuig was voorgebracht.
‘Naar de pastorie,’ sprak zij tot den lakei, die het portier openhield.
Mevrouw van Eylar hield eerst eene lange samenspraak met den rechtschapen predikant en daarna met het listige Leentje; twee gesprekken, die ten doel hadden de vondeling van Hardestein te verwijderen, waar zij zulke verwoesting in het hart van eenen jeugdigen edelman bracht, dat hij op het punt was eene der rijkste familiën des lands met schande te overladen.
Dominé Bol verzekerde mevrouw Mietje, dat hij de zaak in overweging zou nemen. ‘U beloven haar aanstonds van hier te verwijderen, kan ik niet,’ zeide hij. ‘Ik mag het kind, dat ik onder mijne bescherming genomen heb, niet opofferen aan uwe familiebelangen; maar ik zal met Maurits spreken, en hem het ongepaste van zijne handelwijze doen zien. Wanneer denkt mevrouw dat ik den graaf van Eylar op de villa zal kunnen aantreffen?’
‘Hij is op reis.’
| |
| |
Arme Dominé! in welken naren toestand was hij gekomen. Zijn welstand hangt van de familie van Eylar af, en daar staat hij na tusschen die familie en zijn pleegkind. Kan hij de belangen van dat weerloos schaap aan den trots der van Eylar's opofferen? ‘Aan Maurits zijne plichten als edelman voor oogen houden is eene noodzakelijkheid,’ spreekt hij zich zelven toe, ‘maar hij heeft vooral plichten te vervullen als mensch en als christen. Heeft hij het hoofd der ongelukkige op hol gebracht, zonder dat ik het heb kunnen bemerken, dat is geene reden om haar dadelijk te verwijderen; dan heeft zij des te meer behoefte aan mijne vaderlijke genegenheid. Wij moeten haar den tijd laten om tot bedaren te komen, en in zielerust hare levensreis voort te zetten.’
Terwijl de predikant des ochtends vroeg zoo met zich zelven zat te redeneeren, deed juffer Leentje de kamerdeur open.
‘Gerlof, jonker Maurits is daar,’ sprak zij met bevende stem.
‘Jonker Maurits, en zoo vroeg,’ dacht Bol, ‘wat mag dat beduiden,’ en langzaam kwam hij de trappen af.
De officier der ruiterij was in burgerlijk toilet en de beste koets zijner moeder stond vóor het hek, zoodat de Dominé dadelijk begreep, dat hij ditmaal den edelman en geenszins den luitenant voor had.
Maurits sloot de hand, die de predikant hem toestak, vast in de zijne.
‘Dominé,’ sprak hij nu, en zijne stem sidderde, ‘Dominé, ik kom u eene vraag doen, waarvan mijn levensgeluk afhangt. Ik kom u als pleegvader uwe dochter Nicolette ten huwelijk vragen.’
| |
| |
Hoewel de Dominé door de waarschuwing van mevrouw Mietje eenigszins was voorbereid, ontstelde hij toch.
‘Maurits! Maurits!’ sprak hij, ‘dat is een gewichtige stap.’
‘Ik heb alles overwogen, en mijne moeder schenkt mij hare toestemming. Zij ook begrijpt, dat het huwelijk eene vereeniging des harten en geene opeenhooping van goederen moet zijn.’
‘En is de vondeling reeds verwittigd?’ sprak de predikant, en hij liet opzettelijk den klemtoon op het woord ‘vondeling’ vallen.
‘Ik ben verzekerd van hare liefde, maar van een huwelijk is er nooit gesproken. Maar geef u geene moeite om mij door het woord vondeling af te schrikken, Dominé; hij, die blazoen en geldquaestie trotseert, overschrijdt gemakkelijk al het overige.’
‘Edele jongeling,’ sprak Bol, en de jonker zag een traan uit het levendig oog van den Dominé op de borst van zijn kalen huisjas vallen.
Nicolette was met haar werkmandje in den tuin gaan zitten, om juffer Leentje in hare huiselijke bezigheden niet te hinderen, of liever om de menigvuldige vragen te ontwijken, waarmeê de huishoudster haar sedert eenige dagen overrompelde.
‘Mijne pleegdochter is in het priëel. Wil ik haar binnen roepen?
‘Als het u welgevallig is, Dominé.’
‘Ga haar te gemoet in het tuinhuisje. Mijne tegenwoordigheid zou haar kunnen hinderen. Wanneer de vraag zonder plichtpleging geschiedt, zal zij u op de natuurlijkste wijze antwoorden.
Nicolette rees bij de verschoning van den jongeling
| |
| |
verschrikt op. Hij betrapte haar in eene bedenking over de liefde, die zij hem toedroeg, en over de vrees, dat zij, in den beslissenden stond, die misschien niet lang meer verwijderd was, te zwak zou zijn, om de plechtige belofte te houden, die zij zich zelve had gedaan, in een oogenblik dat zij al de geestkracht, die men haar vroeger toekende, had voelen ontwaken.
Zij was verschrikt, maar die schrik week weldra voor de kracht van haren grootschen geest, die in gewone omstandigheden ingesluimerd lag, om te krachtiger te ontwaken, wanneer zij hem ter hulp riep. Zij was weer die krachtige maagd van wie wij gezegd hebben:
Zij heeft over zich zelve gezegepraald.
Maurits herhaalde aan de vondeling de vraag, die hij den Dominé had gedaan, met al den eerbied dien hij meende verschuldigd te zijn aan zijue toekomstige bruid; maar toen hij haar de hand toestak, die hij haar met zijn hart, zijnen rang en zijne fortuin aanbood, sloeg zij de oogen neder en sprak:
‘Schenk mij uwe hand uit vriendschap, anders kan ik die niet aannemen. Heer van Eylar, ik bemin u niet.’
Nooit heeft een sterveling grootmoediger gelogen. Haar hart was er onder gebroken en zij weende.
En Maurits, wat had de edeldenkende jongeling nog te hopen? Hij voelde, dat er eene gewichtige reden moest bestaan om het meisje die woorden te doen uitspreken, die duidelijk in tegenspraak waren met haar hart. Hij sloeg de armen om den hals der weenende, kuste haar en ging, zonder afscheid te nemen van den Dominé, naar zijn rijtuig terug.
| |
| |
's Anderdaags had Maurits van Eylar zich bij zijn regiment vervoegd.
Zoo behaalde mevrouw Mietje oogenblikkelijk de zegepraal over den toestand, niet door eigen loosheid, of volgens afspraak, door de listigheid van juffer Leentje, maar door de grootmoedigheid der arme vondeling.
|
|