‘Herstel eerst uwe onregtvaardigheden, dan zal uw gebed weêrklank vinden voor den troon van God.’
Nog altoos huilden de honden en bromden de doodsklokken, maar de schim van den deelnemer was verdwenen, om plaats te maken voor de beeldtenis van mevrouw Van Dooren, die uit den stralenkrans van een wonderbaar licht de ontstelde Rosanna tegenlachte, en als zonder woorden tot hare ziel sprak van Gods eeuwige liefde en bermhertigheid.
Er zijn dagen in het leven, op welke de omstandigheden boven der menschen kruin te samen vlotten, gelijk de wolken aan eenen bezwangerden hemel, en eindelijk losbreken in een verpletterend orkaan. Zulk een dag was de sterfdag van mijnheer Hardies voor de jufvrouwen Devroede.
Nog liet de biddende Ludgarda de kralen van haren roozenkrans tusschen hare vingeren glijden, maar Rosanna had juist haar onderhoud met de schimmen afgebroken, om eene vergelijking te maken tusschen mevrouw Van Dooren en mijnheer Hardies, wanneer een woeste trok aan de bel de zusters deed opschrikken.
Bevend opende Ludgarda de deur. Eene lange magere gestalte, die sterk aan een rif geleek, staarde haar met holle vonkelende blikken aan; zij erkenden den man niet, maar bij het licht der maan kenden zij den smallen mantel, met menigvuldige kragen, die sinds het vierde van eene eeuw uit de mode was, en den grooten ouderwetschen hoed.
‘Vader!’ gilden de zusters.
‘Vader!’ herhaalde de weêrklank in het holle gebouw, dat voor de eerste maal dien naam onder zijn gewelf hoorde.
‘Mijne kinderen,’ zuchtte de gebroken stem van den ongelukkige. En daar stonden de zusters met een van schrik bevangen gelaat. Wat zullen zij aanvangen? Zullen zij hem, wiens geschiedenis, door den rang dien zij in de maatschappij verworven hebben, schier is uitgewischt, in hunne wooning opnemen, en zoo de droeve gebeurtenissen van zijnen ellendigen levensloop verlevendigen?
Ware hij den avond te voren aangekomen, dat is te zeggen vóór de dood van mijnheer Hardies, die het verhard gemoed van Rosanna had vertederd, dan ware hij in den eersten oogenblik afgewezen