bed gegaan; grootmoeder roerde de pap, Mieken stopte kousen en Rozeken teekende een kantperkamijn door.
Reeds brandde de avondlamp en het was slecht weder, en toch hoorden zij voetstappen onder het venster van hunne eenzame hut. In den volgenden oogenblik werd de deurkling opgeheven, en nu trad er een blozende knaap binnen, die met eene zware mand appelen geladen was.
‘Dat is voor u. Tante Klara,’ zeî de vriendelijke jongen, die een paar jaren ouder dan de tweelingzusters was, en deze waren er vijftien. ‘Maar ik zou wel vergeten de komplimenten van moeder te doen, en te zeggen dat dit eene kleinigheid is, voor het plezier dat gij ons gedaan hebt, wanneer wij allemaal ziek waren. Als het verken geslagt is, zal moeder uwe vriendschap nog eens gedenken.’
‘Wel, Paulus jongen, dat is onverdiend,’ zeî Tante Klara. ‘Moest ik ook eens ziek worden, dan zouden de geburen ook zorg voor mij dragen. Maar moeder is toch hartelijk gedankt voor het geschenk. Zet u neêr, mijn jongen, en warm u wat.’
Paulus liet het zich geen tweemaal zeggen, maar in de plaats van bij den haard te schuiven, waar de oude nog altoos in den karnemelkpap roerde, plaatste hij zijnen stoel nevens Mieken.
Rozeken meesmuilde en Mieken glimlachte. De oogen van Paulus draaiden verstrooid rond, en het duurde lang eer hij een enkel woord sprak, Ondertusschen stak hij zijne hand een paar malen in den diepen vestzak, langs onder zijnen blauwen kiel, zonder dat het iemand scheen te merken; en eindelijk vroeg hij hoe het met vader Leo ging, lachte nog eens vriendelijk en wenschte allen den goeden avond.
‘Die Paulus is toch een goedhartige jongen,’ zei Mieken, ‘daar werpt hij mij langs onder de tafel vier schoone peeren in den schoot. Dat is juist voor ieder een, de twee schoonste voor vader en voor grootmoeder.’ En na de twee beste afgezonderd te hebben, schoof zij de grootste der overblijvende naar hare zuster toe, en hield de kleinste voor zich.
Rozeken dreef de peer met eene rasse beweging van zich af.
‘Wat voor u gegeven is, kunt gij zelf gebruiken,’ zegde zij; ‘wanneer ik lust naar peeren heb, kan ik er koopen.’