Die woorden waren met zooveel nadruk en overtuiging uitgesproken, dat de oude er eenen troostvollen indruk door onderging, en zonder dat zij schier scheen te bemerken hoe het gekomen was, stond zij met vier stukjes van twintig franken in de hand.
‘Voor dit geld zult gij of Ursula dezen winter dertig hemdekens maken, gelijk aan dit model,’ zegde mevrouw Van Dooren, en zij toonde de verbaasde vrouw een hemdeken dat een meisje van een tiental jaren moest passen.
‘Hiermede zal onze rekening vereffend zijn; gij ziet het ik doe geene aalmoes.’
Het is voorzeker eene waarheid dat het geld altoos de bedroefdste arme menschen vertroost, want zelfs de onbaatzuchtige Tante Klara voelde zich verligt, door het bezit der goudstukjes; en daar het lijk van haren schoonzoon niet naar zijn eigen huis, maar naar het lijkhuis der verongelukten was gedragen, had zij hare dochter met de drie kinderen den vorigen nacht medegenomen. Nu waren al de ongelukkigen samen vereenigd in de hut van Tante Klara.
De oude vrouw vond hare dochter in stelpeloos geween met haren zuigeling aan de borst.
‘Mijn lief kind, gij moogt zoo niet weenen,’ sprak zij op eene wijze die hare eigen tranen verried.
‘Maar, moeder, mijn man,’ riep de jonge weduwe, en in het woord man, was zooveel droefheid gelegd, dat het een versteend hart had moeten bewegen.
‘Hij zal tusschen vier ongeschaafde planken gelijk al de arme verongelukten moeten begraven worden,’ huilde zij, ‘want ik bezit noch kruis noch duit.’ En op dien weeklank begonnen ook al de kinderen, Mieken en Rozeken medebegrepen, bitter te weenen.
‘Wanhopige!’ zeî Tante Klara troostend; ‘uw man zal begraven worden in eene doodkist en met eene lijkmis gelijk uw vader zaliger en uwe zuster Lena. Bekommer u over niets, mijn kind, alles wordt door mij bekostigd. Waarom betrouwt gij u niet op den almogenden trooster der weduwen en weezen?’
En nu straalde er in het door tranen verduisterd oog der jonge