‘Dat is allemaal wel voor u; gij die geen duit kunt verdienen, kunt in de week wasschen; maar voor ons, fabriekmenschen, is het geheel wat anders.’
‘Neen, ik kan niets verdienen, maar ik kan sparen, zuster, en het spreekwoord zegt: Het is eer gespaard dan gewonnen.’
‘Wat men spaart heeft men te kort,’ lachte Nelleken; en bij het vriendelijk: ‘tot namiddag,’ namen de jeugdige zwagerinnen afscheid.
‘Wat is het hier veranderd,’ riep broeder Karel, wanneer hy de deur van Reginas huizeken openstak; en met welgevallen staarde hij van de witgekalkte muren, op den roodgeschuurden vloer, en op de blinkende keukenstoof, waar de smid den dag te voren eene nieuwe buis had opgezet.
Nelleken trok de bovenlip op. ‘Men heeft hier goeden tijd om te kuischen,’ mompelde zij.
Karel had die mompeling niet gehoord, en Regina gaf geen antwoord.
Na het koffijdrinken, werd er gesproken van eene wandeling naar buiten te doen.
‘Masoeur zal blijde zijn als zij de groene boomen ziet, en de aardappelen en het koren ziet bloeijen,’ zei Nelleken. En inderdaad, de bleeke bloem snakte naar de opene lucht en naar het groene veld.
‘Ik moet nogthans iets opmerken,’ sprak Nelleken verder; ‘de kameraden van Petrus en Karel