‘Maar dat is verschrikkelijk, antwoordde de ontgoochelde vader.’
‘En toch ben ik u de waarheid verschuldigd; het is uw kind,’ sprak de meester.
In dit oogenblik rees de onderwijzer zoo hoog in de achting van den notaris, die een aartsvijand van vleijerij was, dat de maatschappelijke afstand, dien hij altoos tusschen hem en den notaris had gezien, voor het grootste gedeelte verdween.
‘En gij hebt nog geen enkel opwekkingsmiddel gevonden?’ vroeg de verontruste vader.
‘Ja wel,’ zegde de meester, ‘maar ter nauwernood durf ik u hetzelve voorslaan.
‘Spreek, meester, laat ons te samen oordeelen en beraadslagen: ik als vader en gij als leermeester en vriend.’
De meester hernam:
‘In de school zit Hector nevens Prudens, en wanneer de voorgedragen lessen, die de laatste spoedig verstaat, nog onvast in het hoofd van den eerste rond woelen, speelt Prudens, zonder het zelf te bemerken, den répétiteur, en Hector verstaat.’
‘Nu wilde ik voorstellen, heer Notaris, dat Prudens in uw huis, ten einde Hector ongemerkt ter hulp te komen, de bijzondere les zou bijwoonen, die al te eentoonig voor uwen zoon is, of dat, indien gij het schamel knaapje niet in uw huis wildet ontvangen, men de bijzondere les in de school zou geven.’
‘En waarom aarzeldet gij, mij dit voorstel te doen, meester?’
‘Voorname lieden stellen hunne kinderen ongaarne met hunne minderen in betrekking.’