‘Hier, vagebond,’ riep hij, het kind bij den kraag vattend, en het, als ware het een konijn heen en weêr slingerend: ‘Dit zal u leeren wrederspannig zijn.’ Bij deze woorden duwde hij het knaapje ineen gelijk brooddeeg, en hield het nog altijd bij den kraag, wanneer het reeds op de toontafel stond.
‘Voor hoeveel houdt men Prudens Kleit, den kleinen vagebond?’ riep hij toen, met gramschap in de stem.
‘Voor vijftig franken,’ riep de mosselman, zijn oud meester.
‘Voor veertig franken,’ riep een magere boer; hij is reeds groot genoeg om de koeijen te wachten.
‘Voor dertig.’
‘Voor twintig.’
‘Voor tien,’ klonk het.
‘Voor geen twintig en voor geen tien,’ riep het knaapje. ‘Ik ben groot genoeg om voor mij zelven te zorgen; ik wil naar de school blijven gaan, en het overige gaat mij aan.’
‘He! de kleine deugeniet, en hij is nog niet ten volle negen jaren oud,’ zeiden de omstanders.
Rood van verontwaardiging, schoot de meester toe. ‘Ik houde Prudens Kleit zonder vergelding,’ riep hij veel luider dan noodig was, en nam het knaapje van de tafel.
‘Maar dit is tegen het gebruik, meester,’ zeî de dikke armmeester, ‘de jongen is niet toegewezen.’
‘De knaap blijft bij den meester,’ onderbrak de burgemeester, die sinds jaren de verpachting der bestedelingen met tegenzin zag.
‘Zorg gij er voor, mijn vriend, voegde hij er bij, terwijl hij den meester de hand drukte,’ en het armbestuur of ik zullen hem behoorlijk kleeden.
‘De knaap is gansch aan mij,’ antwoordde de meester.