Christine van Oosterwey
(1871)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| |
komst van den jongen advocaat bij de Brabanders bekend was en dat zij hem verwachtte, want toen Alfons den morgen na wandeling naar het Krekelhof, omtrent kwart vóor [...]en ure op het landgoed Oosterwei kwam, kon zij he[..] aanstonds ontvangen. Zij was reeds gekleed in een ha[...] negligé, dat haar waarlijk goed stond. Menschen van ondervinding gelijk jonkvrouw Christine weten van alles partij te trekken. Zij moest reeds vroeger ondervonden hebben, dat groote zalen, al zijnze nog zoo prachtig, iets ongezelligs in zich besluiten, dat hen ongeschikt maakt voor intime gesprekken; en al was haar tête à tête met Alfons niet van vriendelijken aard, al hadden zij geene zaken van het hart te behandelen, had zij toch besloten, van hem, al was het maar naar den schijn, groote blijken van vertrouwen te schenken; hoewel zij het vroeger zoo leelijk had verbrod, wilde zij zich aangenaam maken, en invloed winnen op den zaakgelastigde harer tegenpartij. Zij ontving dus den jongen advocaat in haar klein, lief en rijkelijk gestoffeerd tuinkamertje, waar zelfs de jonge heer van het Krekelhof den voet nog niet had gezet. Christine zat in eenen met zijden damast overtrokken zetel aan het venster; zij scheen verstrooid door de ruiten naar de bloemen in den tuin te zien toen Alfons werd aangediend; zij stond recht om hem te ontvangen en wees hem eenen zetel aan tegenover haar in de breede vensterruit. ‘Mijnheer de advocaat,’ sprak zij met eene ongedwongenheid, die sterk afstak met hare houding bij vroeger | |
[pagina 244]
| |
gesprek: ‘Mijnheer de advocaat, ik heb mij in de laatste dagen bezig gehouden met de ontleding van den toestand uwer cliënte, mevrouw Brabander; ik vond hem waarlijk allerellendigst; ik was zoo vrij u hier te ontbieden, om hare eischen wegens de nalatenschap van mijnen broeder Bernard, niettegenstaande zij ongegrond zijn, nader te onderzoeken. Met hoe veel geld zou zij tevreden wezen?’ ‘Mevrouw neemt de zaak vrijwillig verkeerd op,’ antwoordde Alfons met vaste stem: ‘mijne cliënte vraagt geen geld maar regt. Toen ik in ons vroeger onderhoud de eer had mevrouw deze stukken voor te lezen,’ en hij sloeg de hand aan de papieren, die eventjes uit den binnenzak van zijn paltot piepten, om de stukken betrekkelijk de zaak nog eens te ontleden. ‘Laat maar,’ zei Christine, ‘laat maar, mijn lieve advocaat;’ en zij schoof haren zetel nog naderbij, zoo dat haar kleed den overjas van den jongen man raakte. ‘Gij gelooft toch zeker niet, fluisterde zij zoo stil en vertrouwelijk, als mogten de muren het niet hooren, ‘gij gelooft toch zeker niet, dat die papieren eenige waarde bezitten?’ en zij keek glimlachend in de oogen van den zaakgelastigde. ‘Mevrouw!’ zoo begon Alfons te antwoorden. ‘Nog een woordje, als het u belieft,’ sprak de dame: ‘mijne nicht is in dwaling gebracht door.... maar wat doet het er toe, wier haar misleidde, vermits ik een einde aan de zaak wil maken. Ik wil liever afstaan wat Helena van mij verlangt, dan ons beider naam prijs te geven aan een kwaadwillig publiek, door met mijne | |
[pagina 245]
| |
nicht comedie te spelen voor den tribunaal. Wat zegt gij er van, mijn lieve advocaat, men geeft zich immers niet ten spektakel voor zulke kleinigheid. Alfons fronste het breed voorhoofd. Wat beteekent dat gebabbel, die spotternij?’ dacht hij; ‘de jonkvrouw houdt mij voor den gek.’ ‘Wat mevrouw Brabander van de Jonkvrouw van Oosterwei te vorderen heeft, is geen kleinigheid voor eene vrouw van den burgerstand; het is eene fortuin, die haar den naam en den rang teruggeeft, die haar toekomen,’ sprak hij. ‘Welnu, mijn beste, vraag haar wat zij begeert.’ De advocaat verborg zoo veel mogelijk zijne ontevredenheid. ‘Ik bezit hare volmacht en ken hare rechten,’ antwoordde hij koel. ‘Welnu, mon cher?’ ‘Steunende op het door uwen heer broeder jonkheer Bernard van Santbergen's bijvoegsel van testament, wil mevrouw Brabander in het bezit komen van het landgoed Oosterwei met al zijne afhanklijkheden, gelijk het haar vader, jonkheer Alexander van Santbergen van Oosterwei aan zijnen broeder Bernard op réméré heeft verkocht; daarenboven eischt zij de teruggave van de landpachten en de andere inkomsten der afhankelijkheid van het landgoed, sedert het overlijden van uwen heer broeder Bernard, en de haar gelegateerde som van honderd duizend franken met de intresten.’ ‘O! o!’ lachte de jonkvrouw, juist als of er spraak | |
[pagina 246]
| |
was van eene kleinigheid. ‘Gij zijt een knappe advocaat te weeg, mijnheer van Hove,’ schertste zij; ‘moest er met mijn ouden zaakwaarnemer iets voorvallen, ik zou....’ Alfons bezag haar en schokschouderde. ‘Welnu,’ zei Christine, ‘verzoek mijne nicht in mijnen naam, dat zij mij hare eischen in eigen schrift zou mededeelen; ik zou met haar beter overeenkomen; denk ik.’ ‘Maar ik bezit hare volmagt, ‘herhaalde Alfons blijkbaar ongeduldig. ‘Laat dat een oogenblikje zoo, mijn lieve zoon, antwoordde Christine, en zij had haren zetel alweder een paar duim nader geschoven: ‘laat het afgesproken zijn dat Helena mij schrijve.’ En immer vriendelijker ging zij voort: ‘Ik wil u mijn volle vertrouwen schenken mijnheer Van Hove, want ik weet dat gij mij tegen de familie Brabander niet zult verklappen. Om alle opspraak te vermijden, en mijne nicht in haren vorigen rang te herstellen, ben ik bereid nog al groote opofferingen te doen; maar ik wil niet erkennen, dat ik Helena iets schuldig ben.’ ‘Ik zal mijne cliënte de verklaring der jonkvrouw mededeelen.’ ‘Neen, neen,’ riep Christine haastig, ‘ik verwacht schriftelijk voorstel van mevrouw Brabander.’ Die laatste zinsnede werd op eenen toon uitgesproken, als ware zij het afscheidssein. | |
[pagina 247]
| |
Alfons stond recht en de jonkvrouw ook. ‘Mijnheer de advocaat zal wel een glaasje madera gebruiken,’ sprak zij, en met eenen ruk aan de kwispelkoord trok zij het dubbel venstergordijn, dat slechts ten halve was opengeschoven, verder weg; en nu stroomde het volle zonlicht koesterend in de kamer. Wat was het daar heerlijk en goed! De zaakgelastigde der weduwe scheen dit echter niet te gevoelen: hij had meer ruimte, meer lucht noodig; en hij reikhalsde om de goede tijding wegens de ontworpen overeenkomst aan zijne vrienden te kunnen kenbaar maken. Jonkvrouw Christine scheen zijne gejaagdheid te bemerken, en hield hem op de pijnbank. Een enkel glaasje,’ zegde zij, toen de knecht den drank had ingeschonken, die in de ruimers glinsterde als gesmolten goud. Langer wederstand bieden was onmogelijk. Van Hove ledigde zijn glas en de jonkvrouw ook. ‘Zit neer, als ik u bidden mag,’ zegde zij. ‘Wij hebben nu lang genoeg van verdrietige dingen gesproken. Mag ik u eene vraag doen, mijn jonge vriend?’ en zonder dat zij den jongeling den tijd liet om haar te wederspreken, ging zij voort: ‘Zoudt gij mij niet kunnen zeggen, hoe ver men met het huwlijksplan van Klara Brabander en Fernand Germanes gevorderd is?’ ‘Ik mag u de verzekering geven, dat er zulk geen plan bestaat,’ luidde het ernstig antwoord, ‘ik ben Klara's verloofde.’ | |
[pagina 248]
| |
‘Hebt gij het jawoord en de toestemming der moeder?’ vroeg de dame met belangstelling. Alfons antwoordde met eenen hoofdknik. ‘En zijt gij zeker,’ hernam de jonkvrouw, ‘dat de plotselinge verandering der fortuin van mijne nicht geene verandering ten uwen nadeele bij de schoone Klara zal te weeg brengen?’ ‘Ik meen het tegendeel,’ zei Alfons. ‘Ik heb iets tegen den heer van het Krekelhof:’ bekende Christine, ‘en indien het waarlijk zoo is, zend mij Helena's voorstel, en zoo zij geene ongerijmdheden uitkraamt, is de zaak in het kort vereffend. Ik wil nogtans niet, dat mijnheer Blommaart, mijn gewone notaris, ingelicht worde, en mijn rentmeester moet er evenmin van weten. Het is ongelukkig, mijnheer, van met zulke menschen ingescheept te zijn: het moet onder ons geschieden.’ Alfons liep, neen, vloog naar zijne vrienden. Hij droeg zijnen hoed in de hand en liet den wind met zijne lokken spelen. Zijn hoofd brandde, en het zweet stroomde over zijn gelaat; en toch snelde hij voort als eene gejaagde hinde. ‘Wat zullen zij zeggen?’ die vraag lag op zijne lippen en weêrklonk in zijn hart. ‘Wat zullen zij zeggen, wanneer ik hun uitleg, dat de jonkvrouw zelf van de fortuinverandering van hare nicht sprak, dat zij toegeeft?’ Toen hij bij de Brabanders kwam, zegde hij, na hen van de vredelievende inzichten der tante verzekerd te hebben, dat Klara's moeder het door de jonkvrouw gevraagde schrift zoo spoedig mogelijk moest opstellen. | |
[pagina 249]
| |
De weduwe raadpleegde hierover haren oom, en verzocht Klara om ook hare meening te zeggen, doch de meening van allen strookte zoo weinig met het gedacht der weduwe, dat zij tot geen besluit geraakte. Zij hield er nog altoos te veel rekening van, dat de jonkvrouw van Oosterwei hare tante was; zij schreef, maar het opstel dat hare eischen verbeelden moest, was uit het hart en niet uit het hoofd gevloeid; en indien dit stuk in de handen der jonkvrouw hadde moeten komen, zij hadde gewis de woorden, die zij met inzicht tot Alfons had gesproken, ingetrokken. De oude Van der Maere schuddebolde en was zichtbaar ontevreden, toen hij zag onder welk eenen stroom van hartelijke woorden zijne nicht hare zoogezegde eischen had vermoord. ‘Wat is dat nu, Helena,’ riep hij, ‘nu Christine voelt dat zij in het net zit, doet gij haar een middel aan de hand om er uit te geraken. Schrijf haar eens kort en bondig wat gij wilt.’ De advocaat en Klara lazen ook het schrift, en keurden het af, even als de grijze oom. Toen werd er een tweede en een derde opgesteld en men bleef even ver. De weduwe legde bedrukt de pen weg. ‘Ik zou liever een gansch jaar in het veld werken,’ zuchtte zij, ‘dan in deze omstandigheid twee regelen schrijven. Mijne handelingen komen weer in tegenspraak met mijn hart. Ik gevoel mij niet in staat om het gevraagde stuk te leveren.’ | |
[pagina 250]
| |
‘Welk voorstel hebt gij mijne tante gedaan; mijnheer Alfons?’ vroeg zij. ‘De advocaat gaf kennis van den aan de jonkvrouw medegedeelden eisch.’ ‘Bravo!’ riep Van der Maere, ‘zoo ver moest het komen.’ Helena sidderde gelijk het zwakke riet bij de avondkoelte. ‘Zoo iets zou ik niet durven schrijven, zuchtte zij. ‘Dat is ook niet noodig, lieve moeder,’ sprak Klara ‘uwe eischen mogen minder zijn, anders kwam men tot geene overeenkomst; maar het opstel moet duidelijk wezen en het merk dragen van eenen krachtigen wil. Is het niet zoo, mijnheer de advocaat?’ Dat het zoo wezen moest, hierover waren de oom, de advocaat en Klara het eens; maar hoe zou de moeder in dit geval eene voldoende wilskracht kunnen toonen? Hare genegenheid voor hare tante, die reine ingeboren familieliefde, die, wanneer zij niet onderdrukt wordt, de schoonste vruchten kweekt voor de samenleving, wilde of kon zij niet verloochenen. ‘Zoudt gij mij uw gedacht willen dicteeren, lieve oom?’ vroeg zij van der Maere. ‘Zeker,’ zei de grijsaard, en hij trok zijn zakboekje uit zijnen zak en kribbelde met potlood de volgende woorden: ‘Daar de ondergeteekende Helena van Santbergen van Oosterwei eene overeenkomst wenscht te sluiten met hare tante Christine van Santbergen, wegens de haar gelega- | |
[pagina 251]
| |
teerde waardijen, door haren oom, den heer Bernard van Santbergen, bij akte verleden voor den heer notaris Plavij, in dato zeventienden December 184., stelt zij tot het sluiten dezer overeenkomst de volgende voorwaarden: 1o. De onmiddellijke teruggave van het landgoed Oosterwei met zijne dependentiën, gelijk zij vermeld staan in den akt der verkooping op réméré van voormeld goed, door haren heer vader, Alexander van Santbergen van Oosterwei, aan zijnen broeder, den heer Bernard van Santbergen. 2o. De uitbetaling binnen de drie maanden na het sluiten der overeenkomst der somme van honderd duizend franken, die haar bij voornoemden akt door den testateur zijn vermaakt. Ten einde de voorgestelde overeenkomst gemakkelijker te kunnen verwezentlijken, is zij bereid geen gebruik te maken van haar regt betrekkelijk de teruggave der opbrengst, sedert het overlijden des testateurs, van het landgoed Oosterwei en zijne afhankelijkheden; en bepaalt zij daarenboven geene intresten te vragen van de haar gelegateerde som van honderd duizend franken. 3o. Indien de voorgenoemde overeenkomst niet tot stand is gekomen vóor of uiterlijk op den een-en-dertigsten December van het loopend jaar, zijn de hierin vervatte voorstellen nietig verklaard. Aldus gedaan en onderteekend zonder afstand van recht, den.... Van der Maere gaf zijn zakboekje aan Alfons over, | |
[pagina 252]
| |
en toen de advocaat den inhoud had gelezen, hechtte er iedereen zijne goedkeuring aan. ‘Schrijf dat over, lieve Helena, en zet er de dagteekening en uwen naam op,’ zei de grijsaard. ‘Ik twijfel niet of de jonkvrouw zal het voorstel aannemen,’ sprak de weduwe, terwijl de advocaat het schrift dat hare voorwaarde bevatte, toevouwde, ‘ten ware dat zij bedong....’ ‘Wat zou ze bedingen,’ riep Van der Maere vroolijk: ‘wat heeft zij te bedingen? Het naaste jaar houden wij ter gedachtenis van dezen dag feest op Oosterwei.’ 's Anderdaags 's morgens zond mevrouw Brabander de belangrijke missive naar het landhuis. |
|